Wat er van en over me te vinden valt
Internet biedt en verraadt steeds meer. Ook over mij. Maar ik doe er graag zelf aan mee. Want natuurlijk valt er om te beginnen op deze site een hoop over en van me te vinden. Helemaal sinds er ook een archief is. Site en archief zijn trouwens zo mooi in elkaar gezet door Alain Otjens.
Wat staat er zoal elders? Wie wat tijd over heeft, zou kunnen luisteren naar het Marathoninterview dat toenmalig hoofdredacteur van de VPRO Jan Haasbroek met me hield in 1994 (hier uur 2, en 3). Merkwaardig weinig verouderd. Een hoop over taal. Van gebarentalen en creolentalen tot toontalen, waaronder het Limburgs. Alleen over telefoneren en godsdienst zou ik nu denkelijk anders praten. Een feest vind ik zelf de in- en uitleidingen door de onovertroffen VPRO-stem van Cor Galis, die nog leefde.
In het gesprek met Haasbroek vertelde ik ook dat niks me zo erg leek als afasie: de aantasting van je taalvermogen, door bijvoorbeeld een beroerte. Jaren later overkwam het mijn eigen vader. Geen woord, in eerste instantie zelfs geen geluid kon hij meer uitbrengen. Maar hij begreep wel wat we tegen hem zeiden. Opgesloten in z’n hoofd. Over wat er daarna gebeurde schreef ik het boekje Hoe mijn vader zijn woorden terugvond.
Het kreeg veel en veelsoortige aandacht. M’n vader en ik kwamen bijvoorbeeld in Netwerk (niet meer online gek genoeg), en we werden samen geïnterviewd voor de Margriet (ook foetsie). De Volkskrantrecensie is wel nog na te lezen, en ook later verschenen er stukken, zoals dit. Een digitale leeskring was er jaren zoet mee. En toevallig werd nou net dit boekje uitverkoren voor een proefaflevering van een internetprogramma dat uitgeverij Nieuw Amsterdam wou gaan maken. Een wat wonderlijk, maar wel vrolijk filmpje met Adeline van Lier is wat ervan rest.
Taal, taal, taal
Ik maakte meer boeken over taal. In 1990 interviewde Ischa Meijer me over Het Vermogen te Verlangen (9 letters), gesprekken over taal en het menselijke brein, waarin twintig interviews met taalspecialisten verzameld waren. Ons gesprek begint na 35 en een halve minuut. Van schrik val ik meteen stil na de eerste vraag, maar daarna gaat het beter, al blijf ik nogal nuffig klinken.
De tweede editie, met 35 interviews, verscheen eind 1997 en is natuurlijk ook allang uitverkocht. Daarin onder meer een gesprek met de unieke Vorst van de Vloek, Reinhold Aman, dat nog lang te lezen viel op diens Maledicta-website. Maar vlak na zijn dood verdween die site, net zoals een kamer vol door hem verzameld materiaal onmiddellijk door de shredder ging. Onbegrip voor wat hij deed tot in het graf.
Het interview met hem, en nog 50 andere gesprekken, is ook in de nieuwste editie van ‘Het Vermogen’ opgenomen. Dat is een e-book geworden, waarover meteen een absolute droomrecensie van Marc van Oostendorp verscheen onder de kop ‘Het aantal relaties tot een broodje ham is onbeperkt’. In OBA live van Human werd ik erover ondervraagd door Theodor Holman, en in de Taalstaat door Frits Spits.
En ook gebarentaal
Ook nog steeds verkrijgbaar is Gebarentaal, de taal van doven in Nederland, dat ik samen met Tony Bloem, Ruud Janssen en Albert van de Ven maakte. We wonnen er de prijs voor het beste populair-wetenschappelijke boek mee, de tweejaarlijkse KIJK/Wetenschapsweekprijs, voorloper van de qua naam beter te onthouden Eurekaprijs. Twee jaar eerder was Het Vermogen te Verlangen trouwens genomineerd voor diezelfde prijs.
Over gebarentaal ging ook de IKON-documentaire De Gebarenmakers waaraan ik op allerlei manieren meewerkte. Een avontuur dat me onder meer dagenlang in een Trappistenklooster liet rondlopen. De film met en door wederom Tony Bloem en Ruud Janssen, en Daria Mohr, is in vieren verdeeld op YouTube te zien. Aan het end van het derde / begin vierde deel loop ik ongeveer paars aan van kwaadheid op pater Van Uden. Eigenhandig hield de man vele jaren tegen dat de doven in St. Michielsgestel gebarentaal mochten gebruiken. En terwijl nota bene al zijn woorden onmiddellijk vertaald worden in gebarentaal, houdt hij stug vol dat je in gebarentaal toch heus niet hetzelfde kunt zeggen als in gesproken taal.
Buiten beeld interviewde ik ook alle monniken over vroeger, toen ze niet mochten praten, en dus gebaarden. Zoiets had ik nog nooit gedaan. Lastig en eng vond ik het, maar ik werd voortdurend gered door de geweldige geluidsman Roel Bazen, op wie ik geloof ik ter plekke stiekem een beetje verliefd werd, en die veel te snel daarna doodging. Als je de documentaire nu terugziet, is die – en ben ik – hier en daar te uitleggerig, vind ik nu. Maar dat was gewoner, en bovendien moest je echt álles over gebarentaal nog uitleggen indertijd.
Nog meer taal
Dan is er ook nog het onderdeel ‘Taal’ dat ik samen met mede-taalkundige Rik Smits schreef voor het Cultureel Woordenboek. Tegenwoordig staat dat complete hoofdstuk online, net als het hele boek.
Onze bijdrage daaraan was indertijd goed voor de kortste en fraaiste recensie die ik ooit kreeg. Hugo Brandt Corstius schreef in NRC Handelsblad: ‘Het onderwerp Taal wordt behandeld door Koenen & Smits en is dus volmaakt.’
Met Rik Smits maakte ik ook een aantal boeken. Over ons Handboek Nederlands bijvoorbeeld praatten we onder anderen met Marten Minkema voor ‘De Avonden’ van de VPRO. Onder meer in de NRC kreeg het een mooie bespreking. Het boek is intussen uitverkocht. Maar met plezier vertellen over heel veel kanten van taal en schrijven heb ik nog lang gedaan als docent op de Erasmus Universiteit, bij de roemruchte PDOJ, de ‘Postacademische Deeltijd Opleiding Journalistiek’ — totdat die per 2019 werd opgeheven. Eerder, tussen 1987 en 2009, was ik gastdocent bij de Stichting Cursussen Wetenschapscorrespondentie. Daar had ik in 1986 zelf geleerd hoe je een eerste stap in de wetenschapsjournalistiek kon zetten. Dat deed ik nog voor de cursus was afgelopen, geholpen door het feit dat Noam Chomsky toen toevallig net even in Brussel was.
De fameuze Noam Chomsky
Mijn taalloopbaan in de journalistiek begon daardoor met een interview voor NRC Handelsblad met de man die van taalkunde een heel ander vak maakte, de fameuze Noam Chomsky, die tegelijk een niet weg te denken rol speelde in het ontstaan van al dat nu immens populaire onderzoek naar hersenfuncties. Chomsky wilde niet zoveel mogelijk talen beschrijven, maar opende de jacht op het menselijk taalvermogen. Een fantastisch terrein, waar ik nog steeds geïntrigeerd en met plezier ronddar. En er is niemand die ik zo vaak geïnterviewd heb als de grondlegger.
Twee van de stukken die dat opleverde, staan nog ergens anders online. Bij Chomsky’s 75ste verjaardag maakte ik een ‘dubbelportret’ van hem, waarin ook zijn tweede, aan macht en politiek gewijde leven aandacht krijgt. De Engelse vertaling daarvan staat hier, maar de Nederlandse versie heb ik ook in m’n archief gezet. Toen Chomsky in de lente van 2011 voor het eerst in tientallen jaren weer even in Nederland was, deed ik het nog eens dunnetjes over.
De lezing van de week
Ook die artikelen verschenen in de NRC, waarvoor ik inmiddels allang niet meer alleen schreef over taal en hersenen, maar even goed over korsetten en crinolines, donkere energie (‘niemand heeft ook maar een flauw idee wat het is’), de historie van sinterklaaspapier, drogredeneringen en nog veel meer.
Dat is vooral gekomen door de rubriek ‘Deze week spreekt’, waarvan ik exact 201 afleveringen maakte, en die ook NRC Next meestal plaatste (onder de kop ‘De Lezing’). Het waren gesprekken met mensen die diezelfde week een lezing gaven over een onderwerp waar wetenschap bij komt kijken. Zo ging er bijvoorbeeld een over de vrouwenblik op kunst en de aflevering met taalkundige Hans Bennis is zelfs tot les omgevormd. Heerlijk om te doen, heb er dan ook enorm van genoten altijd. In 2013 werd de rubriek stopgezet. Gelukkig kreeg ik nauwelijks kans ‘m te missen, want aansluitend mocht ik een tijd aan een nieuw boek werken als Journalist-in-Residence op het toen met verhuizen bedreigde NIAS in Wassenaar (inmiddels zit in het instituut in Amsterdam, weer een bewijs dat stukken in de krant niks helpen). En weer niet zo lang daarna kreeg ik een nieuwe wekelijkse rubriek: de column Taal! die een kleine vier jaar elke zaterdag in De Telegraaf verscheen. Intussen zijn de aardigste uitgekozen, bewerkt en aangevuld met nieuwe in Wat je zegt, gaat vanzelf, 67 opgewekte taalverhalen.
Alle uithoeken van de wetenschap
Overigens was ik al veel eerder, vanaf 1988, begonnen onderzoekers uit ongeveer alle windrichtingen en hoeken en gaten te interviewen. Voor Akademie Nieuws, het magazine dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) uitbracht. Ik werkte er vanaf het allereerste nummer aan mee, tot en met aflevering 109. Alle jaargangen vanaf 2003 staan op de KNAW-website, waar bijvoorbeeld mijn gesprek met Roeland Nolte over nanotechnologie te lezen valt. ‘Mini-mini-machientjes bouwen met moleculen’ heet het.
Nooit vergeten ben ik een middag die ging over risico’s, met ongeduldige en ook wijze woorden van Willem Wagenaar (‘Het wachten is op de volkswoede‘). Over straatliederen (‘Lekker vloeken op muziek‘) praatte ik met Martine de Bruin, en natuurlijk ging het soms toch weer over taal, zoals met Sjef Barbiers, die zinsbouwverschillen in 267 plaatsen in Nederland in kaart bracht: ‘Taal is geen logica’ concludeert hij.
Het werk voor de Akademie leverde een hele hoop bijzondere ontmoetingen op. Prachtig vond ik het gesprek dat ik had met de toen honderdjarige wiskundige Dirk Struik, nadat die zelf als hoofdspreker had opgetreden op het congres ter ere van zijn honderdste geboortedag. In het honderdste nummer van Akademie Nieuws, waarin we terugkeken op twintig jaar interviews, schreef ik er nog een keer over.
Heineken- en Nobelprijzen
De grote Heinekenprijzen voor wetenschap en kunst lieten me niet alleen kennismaken met Freddy Heineken, maar voerden me ook heel wat keren naar buitenlandse onderzoekers, die daarna opmerkelijk vaak een Nobelprijs wonnen. De KNAW-jury’s, die de prijzen om het jaar toekennen, hebben blijkbaar een goeie neus.
Zo was er Elizabeth Blackburn, die vertelde over de eindjes van onze chromosomen en hun betekenis voor ‘Eeuwige jeugd en de dood’. De Nobelprijs voor Geneeskunde die ze er in 2009 voor ontving, deelde ze onder anderen met Jack Szostak, die op dat moment allang andere zaken onderzocht. Voor zijn ‘Uit de klei getrokken leven’ had hij in 2008 de Heinekenprijs voor Biochemie en Biofysica ontvangen. En de superverlegen Andrew Fire zal ik ook niet licht vergeten. Zijn ‘Nuttig stoorzendertje‘ leverde hem in 2006 de Nobelprijs voor Geneeskunde op. En ook de twee winnaars die ik in 2000 in New York sprak hebben inmiddels allebei een Nobelprijs gekregen. Zeeslakjestrainer Erik Kandel vlak daarna, celblaasjestransportman James Roth in 2013.
Maar ook onvergetelijk was de middag die ik theedrinkend, kijkend en pratend over heerenlux en helblauwe kiezels doorbracht in het Schiedamse atelier van beeldend kunstenaar Daan van Golden.
De redactieschaar
Voor Akademie Nieuws deed ik ook heel lang de complete eindredactie. De teksten van anderen over onderwerpen uit de wetenschap begrijpelijk en leesbaar maken, blijf ik mooi werk vinden. Ik deed het een aantal jaren voor de Stichting Biowetenschappen en Maatschappij. Die brengt kleine boekjes uit over biomedische onderwerpen waarover iedereen mee zou moeten kunnen praten.
De stichting laat de specialisten op een bepaald terrein artikelen schrijven, waar dan een stevige journalistieke redactieronde overheen gaat. Zo werkte ik intensief mee aan een aflevering over het vernuftige, supergevoelige orgaan dat onze oren zijn (waar ik zelf ook een paar stukken voor schreef), en aan een cahier over alle klokken en ritmes die in ons zijn ingebouwd, en wat dat betekent voor de beruchte 24-uurseconomie.
Los grut
Verder zwerft er her en der nog wel wat los grut zoals: ‘Schrijven tot en met de dood’, een recensie van Hans Warrens Geheim Dagboek 2001, zijn indrukwekkende laatste. En er is een nergens anders onder vallende opname van de licht chaotische Tafel van Pam, waar ik samen met Nelleke Noordervliet, Jaap van Heerden en Wim T. Schippers elke week aan zat om te praten met iemand van wie net een non-fictieboek was uitgebracht. Zoals indertijd Alfred van Cleef. Het was het enige televisieseizoen van het radioprogramma van Max Pam.
En ik sta ook op Wikipedia.