Hersenvensters
Dat er niks te zien was op de scan, dat was een wonderlijke verrassing. Ik had werkelijk gedacht dat de neuroloog me zou gaan vertellen hoe groot de schade in mijn vaders hersenen was, en waar het precies zat.
Welnee, dat kon hij helemaal niet. En dat hij helemaal niets gezien had, was nog normaal ook. Dat was nou net hoe hij zeker wist dat mijn vader geen hersenbloeding had gehad, maar een herseninfarct. Op een CAT-scan komt bloed kennelijk wel, maar een plotselinge aderverstopping niet in beeld. Later nog eens een plaatje maken? Om alsnog te kijken hoeveel weefsel er waar was afgestorven omdat het geen bloed meer kreeg? Had geen enkele zin. Nou ja, hooguit voor wetenschappelijk onderzoek.
Haarscherp registreerde ik wat de neuroloog zei, maar veel bleef ergens in mijn hoofd zweven, vond nog geen landplaats. Ik was in shock. Sinds twee dagen had ik een vader die geen woord meer kon zeggen. Naast de grote schrik die zoiets oplevert, voelde ik ook vrijwel direct de bizarheid. Ik zat ineens met m’n neus wel heel erg bovenop mijn lievelingsonderwerp: taal en hersenen.
Dat ik daarom ooit taalwetenschap was gaan studeren en er daarna al heel veel jaren over schreef, bleek me een rare mix te hebben opgeleverd van kennis en gebrek aan kennis. Geen idee van die scan. Maar zonneklaar was dat mijn vader leek te lijden aan een zeer zware afasie. (Wij gebruiken het Griekse woord voor niet-spreken als verzamelterm voor alle taalproblemen door een hersenbeschadiging) Hij kon helemaal niet praten en ook niet schrijven. Intussen kon je aan zijn reacties zien dat hij ons wel begreep. Goeie kans dat zijn gebied van Broca beschadigd was. Ja, dat dacht de neuroloog ook.
Maar gezien had hij het dus niet. En in elk geval mijn vader zou er ook helemaal niets aan hebben als het wel zo was geweest. Want voor zijn kansen om vooruit te gaan maakte het niet uit. Dat bleef afwachten. Gaan oefenen – sorry, revalideren in ziekenhuiswereldjargon – moest hij sowieso.
Eigenlijk wist ik dat natuurlijk best. Ieder z’n eigen hersenen. Mijn taalgebiedje van Broca of van Wernicke is het uwe niet, en onze motorcortexen beginnen vast ook niet exact op hetzelfde punt. Wie hoever waarvan herstelt, en hoe dat dan gaat, is helemaal mysterieus. De oplossing daarvoor is ook nog steeds ver weg, ondanks alle fancy apparaten van de laatste decennia (na de CAT –scan kwam de PET, en de MEG en natuurlijk de fMRI., en de ene afkorting zorgde voor nog spectaculairdere en preciezere beelden dan de ander) .
Ik vrees dat ze juist daarvoor niet genoeg gebruikt worden. Nog nooit heb ik gehoord van iemand die na pakweg een beroerte opnieuw leerde praten of iets anders, en die ondertussen wekelijks de meest geavanceerde scan liet maken. Dat is niet verbazingwekkend, want zo iemand heeft het waarachtig al zwaar genoeg. Je snapt wel dat een onderzoeksvoorstel voor zoiets het niet gauw haalt.
En toch en toch. De gedachte komt net als de woorden van de neuroloog over wetenschappelijk onderzoek regelmatig terug. Dat komt door mijn vader. Ik heb gezien en gehoord hoe hij beginnend bij helemaal niets met heel hard werken beetje bij beetje weer de complete beschikking over zijn taalvermogen kreeg. Maar zijn gemak is nooit teruggekomen. Mijn vader praat via een omweg, zegt hij zelf. Zo voelt het voor hem, en zo klinkt het ook.
Maar is het ook zo? Is er in zijn hoofd een nieuwe route aangelegd? En hoe ziet die er dan uit? Wat had ik het eigenlijk graag niet alleen van buiten maar ook van binnen gevolgd.
Enfin, ik weet niet eens zeker of scans van het een of andere type daar genoeg van kunnen laten zien. Maar soms knaagt het aan me dat we wel een venster hebben op de reparatiemogelijkheden die onze hersenen zelf hebben, maar dat we er niet doorheen kunnen kijken.
(Eenmalige column voor een nummer van Triakel, het blad van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat helemaal ging over apparatuur in het ziekenhuis)