De bevroren geschiedenis van de aarde smelt weg
De ijskappen bovenop de bergen in de tropen zitten tjokvol gegevens over de omstandigheden op aarde in vroeger tijden. Maar ze verdwijnen momenteel in hoog tempo. Prof. Lonnie Thompson zet alles op alles om archieven aan te leggen voordat het verleden is weggesmolten.
Zomaar een berg beklimmen, voor zijn plezier? Er verschijnt een vriendelijk, maar ook meewarig glimlachje op het gezicht van de geoloog die laatst nog een zaal vol dokters vertelde over de 798 dagen die hij doorbracht op hoogten boven de 18.000 voet (tegen de vijf en een halve kilometer). Het is duidelijk, prof. Lonnie Thompson ziet helemaal niks in de bergsport. Hij gaat alleen maar naar boven omdat daar heel bijzondere archieven te halen vallen: ijs, voor Thompson bevroren tijd.
Dat hij een soort medisch wonder is, zou je niet direct zeggen als je hem ziet. Thompson is op het oog een doodgewone vijftiger (hij is van 1948), vrij klein van stuk, en verre van een bodybuilder-type. Maar al bijna dertig jaar blijkt hij in staat om zonder zuurstofflessen en zonder ziek te worden wekenlang bijvoorbeeld bovenin de Himalaya te werken, ook op hoogtes van meer dan zeven duizend meter. “Ach”, zegt hij nuchter, “er is nou eenmaal bijna niets bekend van hoe mensen zich aanpassen aan grote hoogtes. Ik heb nergens last van. Ik krijg geen hoofdpijn meer, geen bloedneuzen.”
Niet alleen fysiek levert hij topprestaties, ook logistiek verricht Thompson mirakelstukjes. Hij haalt zijn ijsarchieven namelijk het liefst uit de tropen. Daar heeft hij uitstekende argumenten voor, al zag hij die zeker niet onmiddellijk. “Toen ik begin jaren zeventig net onderzoeksassistent geworden was hier in Columbus, op de Ohio State University, kreeg ik voor het eerst een ijskap van Antarctica te zien”, vertelt hij. “Ik weet nog dat ik dacht: ijs, moet ik daarmee werken? Er is niet veel ijs op aarde, dus dat kan niet belangrijk zijn. Maar ja, als assistent kreeg ik betaald, dus je doet het.”
Jaarringen
Thompson realiseerde zich vervolgens al snel dat er veel meer ijs bestond dan alleen op de Noord- en de Zuidpool. In 1974 had hij zijn eerste expeditie naar een tropische gletsjer, de Quelccaya ijskap in Peru. De mogelijkheden die uitgeboorde ijskernen boden waren inmiddels tot hem doorgedrongen. IJskernen zijn in zeker opzicht te vergelijken met de jaarringen in bomen, ze gaan alleen al snel veel verder terug in de tijd (in de Himalaya zelfs tot meer dan 700.000 jaar) en je kunt er veel meer aan aflezen: de precieze hoeveelheid neerslag per jaar, de temperatuur, vulkanische activiteit, hoeveel en wat voor stof er in de lucht zat. En juist in de tropen kunnen er ook hele insecten ingevroren zijn, en zaden en stuifmeel.
“Zeventig procent van de mensheid leeft in de tropen”, gaat Thompson door met redenen geven om juist daar te boren. “Klimaatverschijnselen als El Niño en de moessonregens heb je niet op de polen. Maar van de moesson zijn wel meer dan anderhalf miljard mensen elk jaar afhankelijk voor hun oogst. El Niño – dat is die elke vier à zeven jaar terugkerende verschuiving van warm zeewater die van Indonesië, over de Grote Oceaan naar Zuid- en Noord-Amerika gaat – verstoort de neerslag, de visserij, kan bosbranden veroorzaken in Indonesië en Australië, overstromingen in Californië. Buiten de seizoenen is dit het belangrijkste klimaatverschijnsel, en het bestaat al heel lang.”
Inca’s
Dat je het verloop exact kunt aflezen uit de ijskernen levert heel uiteenlopende kennis op. Thompson: “In Zuid-Amerika kun je terug naar de tijd van de pre-Inca’s en de Inca’s, toen er geen geschreven taal was. Je ziet culturen die vier-, vijfhonderd jaar stabiel waren en dan ineens, heel abrupt verdwijnen. Waarom was nooit duidelijk. We hebben archeologen en antropologen kunnen laten zien dat dat samenviel met hele zware El Niño’s.”
De samenwerking met totaal andere vakgebieden biedt meer oplossingen van raadsels. Zo is er ruim 4000 jaar geleden iets gebeurd dat zijn weerslag heeft gehad op grote delen van de aarde. Culturen die verdwenen in Zuid-Amerika, in Afrika, in het Midden-Oosten, de Indus Vallei, Egyptische bronnen die spreken van verschrikkelijke droogte en hongersnood, van mensen die hun eigen kinderen opaten. Wat er precies aan de hand was, is nog niet bekend, maar de ijskernen laten een lange periode met heel veel stof zien. Thompson is ervan overtuigd dat het ijs het geheim nog een keer prijs zal geven, dat het in de samenstelling van het stof moet zitten.
Van nature
Maar de ijskernen zijn ook van groot belang voor het heden en de toekomst, omdat ze duidelijk kunnen maken wat normaal is. Welke cyclussen bestaan er, welke variatie zit er van nature in het systeem? Bestaan er bijvoorbeeld ook mega-El Niño’s? Hoe reageerden planten vroeger op klimaatveranderingen, op grote droogten? Om te weten wat we kunnen verwachten, moeten we terug in de tijd, zegt Thompson keer op keer, en dat kan uitsluitend met behulp van de ijsarchieven.
En die verdwijnen. In een angstwekkend hoog tempo smelten ze weg. Voor het gesprek met Lonnie Thompson heeft zijn vrouw Ellen al foto’s laten zien die hangen in een van de gangen van het Byrd Polar Institute waaraan ze gezamenlijk leiding geven. Dat ze er allebei zijn is overigens een uitzondering: meestal is er wel eentje op expeditie (Ellen Thompson: “Ik doe de polen, Lonnie de tropen”), zodat de ander dan de zaken op het instituut kan regelen, en vroeger, toen ze nog klein was, voor hun dochter zorgen. De plaatjes spreken voor zich: in enkele tientallen jaren is de Quelccaya ijskap schrikbarend geslonken. Enorme stukken berg zijn bloot komen te liggen. Er is door het smeltwater zelfs een heel meer ontstaan.
Onherroepelijk
Ook op de Kilimanjaro, de hoogste berg van Afrika, verdwijnt het ijs onherroepelijk. Thompson: “De eerste kaart is van 1912. Toen was er nog 12,1 vierkante kilometer ijs, nu nog 2,6. Meer dan tachtig procent van het ijsgebied is weg. Het krimpt aan de zijkanten, maar ook aan de bovenkant. Toen we hier twee jaar geleden gingen boren vonden we twee meter onder de oppervlakte de sporen van een thermonucleaire test, die in 1951 gedaan is, de enige keer dat zoiets boven zeeniveau gebeurd is. Maar in het jaar daarna is de sneeuw bijna anderhalve meter lager geworden, vanaf volgend jaar is die laag verdwenen.”
En daarmee het ijkpunt. Want dat is een van de terugkerende problemen met de ijskernen: hoe weet je waar in de tijd je zit? Je kunt wel de verschillende jaren onderscheiden, maar om welke jaren gaat het? Daar kan gelukkig van alles voor dienen, ook onderlinge vergelijkingen van ijskernen van verschillende plaatsen, en met bijvoorbeeld een C14-test kun je precies de ouderdom van insecten en plantenresten bepalen. Maar dan moeten ze er wel nog zijn.
De komende paar jaar zijn van doorslaggevend belang, waarin in hoog tempo gewerkt moet worden. Het team, dat er bovendien zelf intussen niet jonger op wordt (Thompson: “Ik denk niet dat ik dit na mijn zeventigste nog steeds doe, hoewel..”), heeft al eerder drie boringen binnen een jaar gedaan: in Rusland, in Bolivia en China. Dat kan dus. Dertien ‘hot spots’ heeft Thompson gelokaliseerd, plaatsen waar over een paar jaar niets meer te halen valt. Nu nog wel, maar het kost geld. Dertien keer een miljoen dollar is er nodig. Relatief gezien een schijntje, maar via de gewone aanvraagprocedures is zo’n bedrag niet te vinden.
Er moet dus hulp van elders komen. Thompson praat er overal over, tot op het Witte Huis aan toe. Iedere keer opnieuw legt hij uit dat het geen politieke kwestie is: of de invloed van mensen er nu de oorzaak van is of niet, de aarde warmt op. En dat maakt dat die grote haast nodig is om de archieven te redden. Want je wilt de gevolgen van plotselinge klimaatwijzigingen kennen, ook als wij daar zelf de oorzaak van zijn. Niet dat Thompson daarover twijfelt: als je het ijs van afgelopen duizend jaar bekijkt blijkt overal dat de laatste vijftig jaar het warmste zijn van allemaal, de grootste temperatuurstijging te zien geven.
Als geoloog weet Thompson ook precies hoe gemakkelijk soorten weggevaagd worden van de aarde. Ook dat vertelt hij politici graag: “Het systeem kan heel goed voor zichzelf zorgen. Dat overleeft wel, ook als we niet ingrijpen. De vraag is alleen of wij het overleven.”.
Hij is overigens optimistisch. “Het lijkt misschien wel of er niets gebeurt, of zelfs dat het erger wordt, maar op een gegeven moment is er geen keus meer. Wat er nu met de ijskappen in de tropen aan de hand is, het afbreken van grote stukken ijs in Antarctica, het zijn de tekenen dat het systeem aan het veranderen is. Dat dringt op een gegeven moment door de ene of andere gebeurtenis door. Het is een kwestie van psychologie: mensen moeten tot hun keuzes gedwongen worden, en dan krijg je ook een heel plotselinge omslag. De geschiedenis zit vol met van die voorbeelden, van Pearl Harbor tot de Berlijnse Muur.”
Sprookjeswereld
Het is tijd voor de grote rondleiding door het instituut. De vrieskamer in. Het is er ruim zeventig graden kouder dan buiten. De ijskernen worden standaard bewaard bij veertig graden onder nul. Gek genoeg is dat zelfs met blote armen en benen heel goed een paar minuten uit te houden, maar de medewerker die er bezig is draagt een prachtig eskimopak, compleet met capuchon-met-bontrandje. Het heeft iets van een sprookjeswereld. Eindeloze rekken met zilverkleurige kokers, waarin de stukken ijskern zitten, ijspegels aan het plafond, glibberige vloeren. Dit is het grote archief dat geheid nog wel een paar belangrijke publicaties bevat volgens Thompson: “Als je ergens heengaat waar nog nooit iemand geweest is, is de kans groot dat je iets vindt dat in Nature of Science terechtkomt”.
Overigens zijn de vrieskamers toe aan uitbreiding. Daar zal de Heinekenprijs aan kunnen bijdragen, maar Thompson is ook bezig met het opzetten van een ‘Foundation’, die moet garanderen dat het archief in stand blijft, ook als hij er niet meer is. “Wij zien wel hoe belangrijk dit is”, lacht hij, “maar als het voortbestaan af zou gaan hangen van bureaucraten…”
In het voorkamertje van de vriesruimte worden de ijskernen in plakjes gesneden. Een precies, en uiterst saai karweitje. “Degenen die dat werk doen krijgen altijd voorrang als we een team samenstellen om ijs te gaan boren. Dat motiveert enorm,” lacht Thompson. De helft gaat overigens weer terug de ijskast in, om te wachten op nieuwe analysetechnieken, waarmee je nog meer aan het licht kunt brengen. Thompson verwacht dat het binnenkort mogelijk zal zijn ook de geschiedenis van branden af te lezen uit het ijs: “Dan weet je hoe vaak het Amazonegebied gebrand heeft voordat er mensen waren. Wat is de natuurlijke cyclus?”
Ouderwets
Verderop ruikt het naar een ouderwetse werkplaats, en het blijkt inderdaad zo te zijn dat werkelijk alles zelf bedacht en gemaakt wordt door het team van Thompson. Niet alleen de machine die vierentwintig uur per dag, dag in dag uit, ijsmonsters analyseert, maar ook al het materiaal voor de expedities. Niemand had toen ze begonnen ooit boven in de bergen ijskernen geboord. De oorspronkelijke gedachte dat je gewoon de spullen en technieken kon gebruiken die ontwikkeld waren voor de poolstreken was een fikse misrekening. De eerste expeditie liep stuk op het feit dat de boor niet naar boven te krijgen was: veel te groot en zwaar. Zo ontstond de eerste demontabele boor, die werkt op zonne-energie.
Opslag en vervoer zijn in de tropen natuurlijk ook een enorm punt. Maar Thompsons inventiviteit en organisatietalent zijn grenzeloos. Hij zit vol prachtige verhalen: over per heteluchtballon afgevoerde ijskernen, over een vuilnisbelt in Tanzania waar hij een grote vriezer vond, overgebleven van een mislukt visserijproject, over een stukgegane generator en een vriendelijke Hollander in den vreemde, die Thompsons verzamelde materiaal toen wekenlang met zijn eigen generator koelde, over de wolken in Tibet die het gebruik van zonne-energie in de weg zaten, en nog veel meer.
Inmiddels heeft hij zijn vierenveertig expedities in vijftien verschillende landen achter de rug. Het heeft zijn blik op de mensheid geen kwaad gedaan. Hij geeft hoog op van de vriendschappen, de individuele samenwerkingsverbanden, de belangeloze medewerking van toevallige bewoners. Zijn conclusie: “Ze willen ons tegenwoordig wel eens anders doen geloven, maar echt, uit welke cultuur ze ook komen, alle mensen zijn overal hetzelfde.”
Onder de kop ‘Bevroren tijd’ verscheen een ingekorte versie van dit interview in Het Parool van 20 september 2002.
Door je geheugen-onderdrukkingsgenen stop je niet alles wat je tegenkomt in je geheugen
We zullen op den duur wel wennen aan de gedachte dat wat we meemaken aantoonbare, fysieke sporen nalaat in onze hersens, zegt prof. Eric Kandel. Hoe dat precies gebeurt, is wat hij zocht en vond. Dat ging via Pavlov-reflexen in zeeslakjes, en is nu al aangeland bij muizen met een veel beter geheugen dan normaal.
Hij omschrijft het beestje zelf als een slijmerig hoopje, en ja, dat mensen moeite hebben te geloven dat hun geheugen net zo werkt als dat van het zeeslakje aplysia, dat snapt hij best. Ooit, toch al weer zo’n kleine veertig jaar geleden, kwam prof. Eric Kandel (70) bij dit diertje terecht omdat het de grootste zenuwcellen ter wereld heeft. Die lieten zich dus relatief makkelijk onderzoeken. Zijn geloof dat je toch echt bij het simpelste organisme moet beginnen om iets te kunnen leren over ingewikkelder levensvormen staat nog steeds onwankelbaar overeind.
Kandel is wereldberoemd omdat hij tot het moleculaire niveau doordrong van wat we ‘leren’ noemen. Bij het zeeslakje ontdekte hij de keten van reacties in zenuwcellen waarmee dingen zijn geheugen binnenkomen en daar voor langer of korter vastgelegd worden. Toen het later op precies dezelfde manier bleek te gaan bij fruitvliegjes en bij muizen kon hij er zeker van zijn een heel algemeen mechanisme gevonden te hebben, dat zich vast en zeker ook in mensenhoofden afspeelt.
Aan de lijst prijzen en andere eerbetonen die Kandel al ten deel zijn gevallen komt bijna geen eind. Nu komt daar de Dr. A.H. Heinekenprijs voor Geneeskunde bij, een van de vijf tweejaarlijkse prijzen voor wetenschap en kunst die bekostigd worden uit een fonds van biermagnaat Freddy zelf. Op 29 september krijgt hij de 150.000 dollar (zo’n 375.000 gulden) uitgereikt door prins Claus tijdens een zitting van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Kandel is het type man dat zich bewust is van zijn prestige, maar er allang niet meer op hoeft te wijzen. Zijn lach is uitbundig, met gierende uithalen, zijn postuur klein en tenger en de gastvrijheid waarmee hij ontvangt groot. De lunch die meteen gebracht wordt op zijn werkkamer op de Columbia Universiteit in New York is buitengewoon Amerikaans: tuna en turkey sandwiches. Zelf houdt Kandel het op een klein bekertje yoghurt, maar de interviewster heeft moeite hem te overtuigen dat een zo’n tonijnding ruimschoots voldoende is, en de fotograaf mag niet vertrekken zonder een kalkoenboterham en een blikje coke in zijn tas.
Hij noemt zich een “moleculair bioloog die werkt aan het geheugen”, maar zijn achtergrond is veel breder. Hij begon met literatuur en geschiedenis te studeren, daarna volgden een medicijnenstudie en de specialisatie psychiatrie. Daar groeide al snel zijn behoefte meer van het geheugen te begrijpen. Maar de psychoanalyse is nog steeds zijn oude liefde, zegt hij, wat mooi is voor iemand die in Wenen geboren werd. Kandel was negen toen de familie na de Anschluss en net voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak uit Oostenrijk naar Amerika vertrok, en daarmee ontkwam aan de jodenvervolging.
Een gevoel van grote vrijheid is wat hij zich vooral herinnert van de beginperiode in New York. Er zaten allemaal linkshandige kinderen in zijn klas, iets dat in Oostenrijk niet mocht bestaan, en je kon in het nog tamelijke landelijke Brooklyn op straat spelen en rolschaatsen. “Zelfs voordat Hitler kwam heerste er een benauwend burgerlijk klimaat in Wenen”, zegt hij, “wat je echt belemmerde in je spontaniteit.” Meer dan zestig jaar later is de herinnering nog heel levendig, zie je aan zijn gezicht.
Het geheugen is natuurlijk ons gespreksonderwerp. Welke herinneringen bewaart iemand, wat verdwijnt in de mist van het verleden? “Volgens mij”, zegt Kandel “is de vraag vooral wat je nog méér onthoudt, eerder dan wat je onthoudt. Want dat laatste is redelijk te voorspellen. Het zit er bijvoorbeeld wel in dat we ons dit interview zullen herinneren, want dat duurt een tijd en we doen het niet elke dag, maar wat er verder zal blijven hangen van de gebeurtenissen van vandaag…?”
Een andere manier om die vraag te formuleren is: wat zal de andere kant van onze hippocampus bereiken? Van dat zeepaardvormige stukje brein dat binnenin je slaapkwabben zit is nog steeds lang niet alles bekend. Het moet een soort verwerkingsstation zijn. In elk geval is het niet de plaats waar dingen binnenkomen, noch een opslaggebied voor herinneringen. En zeker is dat het onmisbaar is voor de aanmaak van wat expliciete herinneringen genoemd worden: de dingen waarvan je weet dat je ze geleerd of meegemaakt hebt. Vaardigheden zoals fietsen en dansen kun je wel leren zonder hippocampus.
Feiten die op een nogal gruwelijke manier aan het licht gekomen zijn dankzij de wereldberoemde patiënt H.M., die nooit zal weten hoe beroemd en belangrijk hij is. Epilepsieaanvallen beheersten zijn leven voordat in 1953 zijn hippocampus verwijderd werd. De aanvallen zijn weg, maar inmiddels herkent H.M. zichzelf niet meer in de spiegel, omdat hij alleen nog alles weet van vóór de operatie en nu 47 jaar ouder is. Ondertussen is hij wel bedreven geraakt in onder meer het schrijven in spiegelschrift omdat men hem daarmee heeft laten oefenen, maar hij zal bij elke sessie blijven zeggen dat hij zoiets nog niet eerder gedaan heeft.
Dat soort vaardigheden komt in ons impliciete geheugen terecht. En toch, op een dieper niveau, blijken expliciet en impliciet leren niet zoveel van elkaar te verschillen. Zo gaat het altijd om veranderingen in synaptische verbindingen, de contactpunten tussen zenuwcellen. De gedachte dat je daarin het mechanisme achter onthouden zou moeten zoeken was er al veel langer, maar Kandel was de eerste die bewees dat synaptische verbindingen inderdaad veranderd konden worden, plastisch waren. “Het was zelfs verbazingwekkend gemakkelijk dat te doen”, zegt hij, “maar ik was helemaal niet blij met die uitkomst. Want ik had het laten zien in geïsoleerde cellen van een zeeslakje, en ik had geen enkele aanwijzing dat dat ook maar iets met gedrag te maken zou kunnen hebben.”
Zo werd Kandel zeeslakkentrainer. De kieuwreflex van het beestje was het uitgangspunt, en die bleek heel goed te beïnvloeden. Geef je hem kleine elektrische schokjes, dan gaat die kieuw steeds sneller en vollediger naar binnen, aai je hem daarentegen alleen maar zachtjes met een penseeltje dan reageert hij daar al gauw niet meer op. ‘Gevoeligmaking’ en ‘gewenning’ heet dat.
Maar ook echte klassieke conditionering op zijn Pavlovs lukt: het verband leren leggen tussen twee dingen (na de bel volgt eten) en daarom al bij de eerste reageren (kwijlen bij de bel). Bij de aplysia bleek een heel zacht schokje als ‘bel’ te kunnen fungeren, wanneer het gevolgd werd door een sterkere schok. Na een keer of tien trekt het beestje bij het eerste schokje zijn kieuw veel sneller en vollediger in dan het normaal gesproken zou doen als reactie op zo’n klein stroompje.
Bovendien bleek de aplysia ook over een langetermijngeheugen te beschikken. Na vier dagen achtereenvolgende met zo’n sessie van tien schokjes blijven zijn reacties ten minste drie weken lang hetzelfde, niet alleen voor wat betreft het ‘Pavlov-experiment’, maar ook de gevoeligmakings- en gewenningstrainingen worden onthouden.
“Nu is het mooie van de aplysia dat zijn specifieke cellen makkelijk te herkennen zijn”, vertelt Kandel. “Ze zijn zelfs individueel te identificeren. Dat betekende dat we dezelfde cel voor en na de training konden bekijken om te zien of er iets veranderd was. Zo werd het mogelijk voor het eerst iets te zeggen over geheugen op celniveau. Toen we dat in detail hadden uitgewerkt bleek dat de synapsen inderdaad veranderden en dat de duur van die verandering gelijk opging met de duur van de geheugenopslag!”
Het bewijs was geleverd dat synaptische verbindingen inderdaad cruciaal zijn voor geheugen. Die verbindingen kunnen zowel sterker als juist zwakker worden. “Daarna konden we afdalen naar het chemisch niveau,” vertelt Kandel verder. “De volgende stap, je ziet je kinderen groot worden.”
Kandel ontdekte een aantal reactieketens en de proteïnen en genexpressies die daarin de hoofdrol spelen. Voor het kortetermijngeheugen bleek het om een andere ‘chemie’ te gaan dan voor het langetermijngeheugen. Kandel spreekt van een wissel die als het ware omgezet wordt. Heel intrigerend is dat het in gang zetten van het langetermijn-traject deels bestaat uit het uitschakelen van genen die geheugenopslag tegenhouden. “Die heb ik geheugenonderdrukkingsgenen genoemd”, zegt Kandel. “Je stopt niet alles wat je tegenkomt in je geheugen. En dat zit hem in die onderdrukkingsgenen. Heel recent hebben we ontdekt dat als je ze weghaalt in een muis, die zich vervolgens veel meer herinnert. Dat is echt interessant.”
Dat zal niet gauw iemand willen ontkennen, sterker nog, de implicaties van zulk onderzoek zijn nauwelijks te overzien. Het muizenbrein met zijn hippocampus lijkt immers in veel opzichten op het onze. Kunnen we straks geheugenwonderen kweken, leerpillen maken? Memory, from Mind to Molecules heet het prachtig uitgegeven en behoorlijk toegankelijke boek dat Kandel samen met zijn collega Larry Squire schreef. Is het nu inderdaad zover? Snappen we de menselijke geest op moleculair niveau? “Nou”, formuleert Kandel voorzichtig, “je kunt niet echt verwachten dat je die kloof in twintig of dertig jaar dicht. We staan aan het begin van een enorme berg nu, en of we de top zullen halen, of we uiteindelijk alle aspecten van menselijk gedrag biologisch zullen kunnen verklaren, durf ik niet te voorspellen”
Maar de moleculaire biologie heeft de toekomst. Vooral omdat keer op keer blijkt dat de natuur weinig fantasie heeft, of anders gezegd: alles draait op precies dezelfde stofjes, reacties en principes. Eigenlijk zitten we dus net zo in elkaar als gist? “Ja precies! Dat vind ik echt de kracht van de moleculaire biologie”, zegt Kandel enthousiast. “Zelfs de chemie van zenuwcellen, die dus verantwoordelijk zijn voor het geheugen is niet zoveel anders dan die in heel andere cellen. En wat betreft het impliciete en het expliciete geheugen: dat werkt op moleculair niveau in wezen op exact dezelfde manier, het verschil zit hem in de routes die worden afgelegd tussen de zenuwcellen. Waar je uitkomt is van belang.”
Dat alles wat we meemaken en onthouden letterlijk sporen nalaat in onze hersenen is ondertussen voor veel mensen een onbehaaglijke gedachte. “Inderdaad,” roept Kandel uit, “Als je ze vertelt dat het hart een pomp is, vinden ze dat geen punt, maar zodra het om iets mentaals gaat, wat dan ook, raken ze van streek. Want dan denken ze: het is biologisch, dus is het allemaal van tevoren bepaald. Mensen hechten aan hun vrije wil, maar ze realiseren zich te weinig dat ze die tóch wel hebben, althans, met zijn gewone beperkingen. Ik kan bijvoorbeeld niet vliegen, maar wel nu opstaan en weglopen of over een totaal ander onderwerp beginnen. Dat blijft heus zo, hoeveel meer we ook begrijpen van onze hersenen.”
“Bovendien halen mensen biologie en genetica door elkaar. Van genetica begrijpen ze vaak niet dat die uit twee delen bestaat. Je hebt de genen waar je mee geboren wordt, die je hebt meegekregen van je ouders en die in elke cel van het lichaam zitten. Maar in al die cellen wordt altijd maar een deel van de genen geactiveerd. Sommige zijn aan, de meeste uit. En bij alle ‘mentale’ dingen die we doen, zoals hier zitten praten, komt gen-expressie kijken. Voor dingen in je geheugen stoppen is er een hele keten van gen-activeringen nodig. Op den duur zal men daar allemaal wel minder angstig tegen aan kijken.”
En ook Kandels eerste liefde, de psychoanalyse zal eraan moeten geloven. “Het gaat helemaal niet goed met dat vak”, zegt Kandel. “En dat komt omdat het niet wetenschappelijk onderbouwd wordt. De psychiatrie moet meer van de neurobiologie gaan leren. Ik heb daar een paper over geschreven voor het American Journal of Psychiatry, onder de titel ‘Een nieuw intellectueel denkraam voor de psychiatrie’. Ze hadden daar nog nooit zoveel reacties op een stuk gehad. Niet allemaal positief natuurlijk”.
Hij lacht, en gaat dan serieus verder: “Ik vind het aannemelijk dat psychotherapie werkt. Dat gesprekken met iemand die je vertrouwt een verandering in gedrag kunnen bewerkstelligen. Dat er dus langetermijnveranderingen optreden in de hersens. Kijk, praten en medicijnen grijpen aan op hetzelfde systeem. Er is zelfs al een studie geweest naar twee groepen patiënten die leden aan dwanggedachten en dwanghandelingen. Een behandeling met prozac leverde hetzelfde goede resultaat als psychotherapie. De ontwikkeling van therapieën en medicijnen zal veel meer hand in hand gaan in de toekomst. En ik hoop dat de imaging-technieken, waarmee je in levende hersens kunt kijken nog veel krachtiger worden. Zodat ze op den duur tegen mij kunnen zeggen: dat superego van jou is een beetje groot, dat gaan we even bijschaven.” Weer die luide lach.
De psychoanalytici zullen nog meer horen van Eric Kandel. De rol van de amygdala, de amandelvormige kern die in de buurt van de hippocampus zit, bij angst en paniek is zijn nieuwste belangstellingsgebied. “In de amygdala zit een deel van je impliciete geheugen”, zegt Kandel, “en we weten dat het alles te maken heeft met paniekaanvallen en fobieën. Hoe gaat het leren van angst in zijn werk? Dat kun je heel goed met behulp van diermodellen uitzoeken, anders dan andere geestesziekten – hoe zou een schizofrene muis eruitzien? Zonder gekheid, we zijn echt op weg naar een moleculaire ziekteleer van de hersenen.”
NOOT: Het Parool publiceerde dit artikel ook, op 5 oktober 2000, onder de titel ‘Sporen van het geheugen’. Pal daarop bleek Kandel de Nobelprijs voor Geneeskunde gewonnen te hebben. Vervolgens verscheen het interview nog een keer, dit keer in Vlaanderen, in De Standaard, op 16 oktober 2000. De kop luidde toen ‘Een spoor door de hersenen’.