De hinderpaal taal

Droombeeld: alle wetenschappelijk onderzoek van alle tijden en talen staat on line. Liefst samen met lekker veel bronnen en ruwe gegevens. Dus niet alleen boeken en artikelen, maar ook kleitabletten en papyrusrollen, oude dagboeken en labaantekeningen, en nog oneindig veel meer. En dan tik of spreek je wat zoektermen in, en floep, daar verschijnt in je eigen taal wat de Japanners erover te zeggen hebben, wat er in Engeland in de fameuze zeventiende eeuw over is opgeschreven en welke conclusies Indiase onderzoekers trekken. Je komt vanzelf uitsluitend terecht bij gegevens die ertoe doen, en overal vind je handzame samenvattingen.

Nu de echte wereld. Een Telegraafbericht op internet over een zware zeebeving toont direct daarnaast een advertentie voor een fijn cursusweekend overleven op de Rucphense heide. Laatst vond een vriendin een brief op de mat, gericht aan ‘Lieve inwoners van de busje Eeghenlaan en het busje Eeghenstraat ‘. Ook de rest van het schrijven (‘de inbreker ging door onze rug tuin’, ‘verhuur alstublieft ons weten’) begon pas enigszins begrijpelijk te worden toen ze zich realiseerde dat het om een computervertaling uit het Engels ging (van is busje, back achter en rug, en let zowel laat als verhuur).

De automatische omzetting van achttiende-eeuwse artikelen uit De Vaderlandsche Letteroefeningen met Optical Character Recognition (te vinden bij e-laborate.nl) maakt van ‘het menschelyk geslagt’ ‘het menfchelyk geflagt’ en achter ‘geraoedsgefïeldheid’ blijkt bij controle gewoon ‘gemoedsgesteldheid’ schuil te gaan. Verbaasd lees ik deze week in een mailtje ‘Ok zit Nietzsche boot niks op 40000 vortex te mailen.’ De volgende dag volgt gelukkig de uitleg: het is wat je na autocorrectie van iPhone overhoudt van ‘Ik zit niet voor niks op 40000 voet te mailen.’ Spellingcheckers vinden tegenwoordig flessentelefoon, geelhork en opmuizen prima woorden. En ook tegen een computer praten, levert nog altijd hilarische resultaten op.

Ze liggen voor het opscheppen. Bij de weidse vergezichten op een ideale digitale wereld staat kortom een ding gigantisch in de weg: taal. Computers begrijpen er nog steeds geen bal van. Intussen wordt ons al sinds 1945 ‘binnen vijf jaar’ de vertaalcomputer beloofd. Er wordt gesleuteld en gedaan, en soms lijkt het nog heel wat. Maar het fundament ontbreekt. We weten zelf veel te weinig over ons ingenieuze taalvermogen.

Het rare is intussen dat alleen taalkundigen dat lijken te beseffen. Taal is ons kennelijk zo eigen, is zo gewoon, dat het voor niet-ingevoerden meestal een makkie lijkt. Of weet iemand een betere verklaring voor het onbegrijpelijke feit dat taalonderzoek niet allang op elke universiteit vooraan staat zodra de onderzoeksgelden worden verdeeld?