Triomf van de wil
Dames en heren,
Vandaag zou ik dolgraag in een hemel geloven. Want was die er, dan zou Christy daar nu zingen en springen, hollen en huppelen. Eindelijk. Hij zou zijn armen wijd uitspreiden en iedereen omhelzen, stevig vastpakken, of juist heel zachtjes aaien. En hij zou praten, praten, praten. Allemaal voor de allereerste keer.
Stel u voor dat hij ons een verslag zou kunnen sturen van hoe dat voelt. In zijn eigen, fantastische Christopher-Nolan-woordkeus. Een soort vervolg op zijn eerste boek Dam-burst of Dreams, en op Under the eye of the clock, waarin hij die hele krankzinnige kindertijd van ’m beschreef. Maar ach nee, het is onzin te denken dat de bevrijding uit zijn verlamde, spastische lichaam door de dood te vergelijken zou zijn met het eind van de eenzame opsluiting in zijn hoofd, dat maakte dat hij die boeken kon schrijven.
Toen ik, vele jaren geleden alweer – zijn naamgenoot de regisseur bestond nog helemaal niet – voor het eerst over Christopher Nolan hoorde, dacht ik: een sadistischer marteling is nauwelijks te verzinnen. Stop een bereslim ventje vanaf zijn geboorte in een lichaam dat op geen enkele manier naar hem wil luisteren. Zodat hij niet kan praten, ook niet kan gebaren, zelfs niks kan aanwijzen. Een ventje dat maar moet hopen dat hij met zijn ogen duidelijk kan maken dat er daarbinnen een gewoon jongetje leeft, dat dingen wil, of juist niet wil.
Ja, Christy’s ogen spraken, soms boekdelen. Zijn moeder kon ze lezen, maar ook zij vroeg verbaasd en ontroerd ‘Is dit nu hoe je denkt, is dit hoe je in elkaar zit?’ toen eindelijk dat nauwe, moeilijk begaanbare weggetje uit zijn hoofd naar buiten gevonden was – het medicijn dat hem, toen hij bijna twaalf was, een heel klein beetje spiercontrole gaf. Net genoeg om voortaan l-e-t-t-e-r v-o-o-r l-e-t-t-e-r te kunnen typen met de aan zijn hoofd vastgemaakte ‘eenhoorn’, als zijn kin tenminste ondersteund werd. Pas toen bleek ook dat hij inderdaad had leren lezen, dat hij niet voor niets naar school was gegaan.
Oh, wat ging het moeilijk in het begin, en wat was het hard werken. Maar wat was hij gelukkig. En wat bleek er veel in zijn hoofd te zitten. Al die gedichten, die hij al vanaf zijn derde had gemaakt, uit zijn hoofd geleerd en veilig opgeborgen. In die zomer van 1977 kwamen ze er allemaal uit. En bleek ook zijn fabelachtige talent voor taal.
Niet alleen kende hij zijn moedertaal tot in de puntjes (wat opmerkelijk genoemd mag worden voor iemand die er helemaal nooit in heeft kunnen oefenen), hij kon er ook nog eens weergaloos mee spelen. Vanaf het allereerste begin stikte Christophers werk van de alliteraties, assonanties, associaties, wat al niet. Een feest van klanken en veel, heel veel zelfverzonnen woorden maakte hij ervan, zijn leven lang.
Ja, ik weet het, sommigen vonden het overdaad. Ze werden moe van zoveel vormexperimenten en –experimentjes. Daar stonden dan weer anderen tegenover die hem vergeleken met zijn wereldberoemde landgenoten Joyce en Yeats, en Dylan Thomas.
Zelf kon ik bij hem vorm en vent nooit los van elkaar zien. Ik proefde het genoegen dat hij beleefde aan het bouwen van zijn zinnen, en ik meende dat te begrijpen. En altijd realiseerde ik me welke ongehoorde wilskracht er nodig was geweest voor het op papier krijgen van elke zin.
Alleen al daarom vond ik zijn roman The Banyan Tree, over het Ierse plattelandsleven in de vorige eeuw, een triomf. Twaalf jaar werk en dit keer niets autobiografisch. Dit boek moest op zichzelf staan, vond Christopher, die geen foto op het omslag liet zetten en ook geen enkele andere verwijzing naar zijn onwillige lijf.
Of het dat deed, kan ik niet zeggen. Stiekem zag ik wel degelijk overeenkomsten tussen Christophers leven, en dat van Minnie O’Brien, de hoofdpersoon. Na de dood van haar man en het vertrek van haar drie kinderen leeft Minnie helemaal in haar eigen gedachtenwereld. Ze droomt en verlangt. Maar ze klaagt niet, is niet bitter en neemt het leven consequent zoals het komt. Inderdaad, net als Christopher. Ik had dan ook ongelijk toen zijn leven me een grote martelgang leek.
Het boek had minder succes dan de twee daarvoor, en dat is niet helemaal onbegrijpelijk. Oppervlakkig gezien heeft het veel van een streekroman, alleen is het taalgebruik niet bijpassend. Maar niet alleen bij de verhaallijn en karakterbeschrijving moest ik aldoor aan de schrijver denken. Ik las alles met een grote portie verbazing. Op bijna elke bladzijde stonden namelijk beschrijvingen van dingen die Christopher volgens mij helemaal niet kon weten. Hoe het voelt om melk te karnen, door velden te struinen, te hooien, kasten te bouwen, te koken, bekaf van fysieke arbeid te zijn, het ging maar door. Zijn die dingen soms ingebouwd? Was het Christophers verbeeldingskracht, of eenvoudigweg de macht van taal?
Daarover nadenken hield me nog meer op dan het verdomd lastige Engels, vol ‘Nolanismen’. Is het nu na zijn dood niet hoog tijd dat al Christophers werk in het Nederlands beschikbaar komt?
NOOT: Dit is geschreven voor een speciaal nummer van De Gids dat ‘Grafredes voor bewonderde of gehate, werkelijke of fictieve, dode of levende schrijvers, denkers, politici, wetenschappers, romanpersonages of andere figuren, uit de pen van meer dan dertig hedendaagse Nederlandse en Vlaamse auteurs’ bevatte. Nolan was bij verschijning overigens nog niet dood, intussen wel: hij stierf op 20 februari 2009. Achteraf vroeg ik me af of ik het verzoek van De Gids wel helemaal goed begrepen had.