Hutspottotalen en goedkoopgeldpolitiek

Mijn ervaringen met banken zijn divers, maar toch nogal beperkt. Net als iedere gemiddelde Nederlander maak ik wel eens geld over naar mijn bankrekening, en neem daar op gezette tijden met behulp van eurocheques (‘ook zo handig in het buitenland’) weer meer dan de bedoeling was van op. Maar daarnaast heb ik jarenlang iedere zomer hordes bankpersoneel van sloten koffie voorzien.

Vooral De Nederlandsche Bank heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Nog kan ik de meneer uittekenen, op de bovenste verdieping, recht tegenover de lift, die altijd snel nog een tweede kopje (zwarte!) koffie kwam halen voor ik weer naar beneden verdween.

En die aardige man in de hoek (melk, een suiker) die me door zijn verrekijker het mooiste uitzicht over Amsterdam dat er bestaat liet bekijken. Ook dat blonde stuk met krulletjes (wagen zeven indertijd) zou ik in de tram gemakkelijk herkennen. Maar voor het bankwezen heb je daar niet veel aan.

Daar gaan hele andere dingen om heb ik inmiddels ontdekt. ‘Derdenbeslag’, ‘call-geld’, ‘thuisbewaarder’, ‘hutspottotalen’ en meer van die licht tot verwarring leidende begrippen spelen er een rol. Sinds kort kan een bankemploye die zijn baas of collega zo’n vreemd woord hoort gebruiken, gelukkig snel even in het Banklexicon kijken. Een uitkomst lijkt me.

Elke bedrijfstak, ieder beroep, kent zijn eigen jargon. Een medicus, heb ik me wel eens laten vertellen, leert er tijdens zijn studie een complete taal bij: zo’n tienduizend woorden. Wie bij een bank gaat werken hoeft daar niet bang voor te zijn, maar de hoeveelheid termen die het Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf nu samen met Kluwer uitgegeven heeft is toch indrukwekkend te noemen. Alles bij elkaar telt het Banklexicon 375 pagina’s, en dan zijn er nog wat bladzijden opengelaten voor wie zelf aantekeningen wil maken.

Bankjargon is voor de argeloze bladeraar een bont mengelmoesje. Veel zaken uit de juristerij (‘Algehele gemeenschap van goederen’, ‘notariële akte’) en de economie (‘kapitaalmarkt’, ‘indexatie’) natuurlijk, maar ook de moderne tijden hebben duidelijk hun intrede gedaan. Of het echt nodig is een woord als ‘computer’ nog op te nemen weet ik niet, maar het kan wel handig zijn om even op te zoeken wat ‘geponste’, ‘magnetische’ en ‘optisch leesbare informatiedragers’ zijn.

Het opnemen van een lijst met Engelse woorden en termen is zo langzamerhand voor bijna ieder woordenboek een ‘must’ geworden. Die in het Banklexicon is bijna veertig pagina’s lang. Daarna volgt dan nog een lange lijst ‘Valuta’s van diverse landen’. Alhoewel ‘valuta’s’ me nog steeds een dubbelop-meervoud lijkt, is zo’n appendix heel nuttig. De kroon, de dollar, de shilling en de mark zijn opvallend populaire munteenheden, maar dat je in Laos met kip betaalt had ik ook niet graag willen missen. De muntaanduidingen (#, $, f, om de mogelijkheden van mijn margrietwieltje, een niet opgenomen begrip overigens, maar even te geven) en hun internationale code (NLG voor de Nederlandse gulden) staan achter de alfabetisch gerangschikte landen.

Complete woordenboeken bestaan niet. Zelfs mijn lekenoog ziet in twee opslagen dat dat ook voor het Banklexicon weer opgaat. Waarom bijvoorbeeld wel ‘computer’ opgenomen, maar niet ‘printer’? Waarom wel ‘word processor’ maar niet ‘tekstverwerker’? Moedwil of misverstand?

Het boek is volgens het Voorwoord bedoeld voor een heel ruim publiek. Ook wie ‘uit belangstelling geïnformeerd willen zijn omtrent technische uitdrukkingen, speciale begrippen etc.’ moeten bediend worden. Dat laatste is ben ik bang soms wat hoog gegrepen: in de omschrijvingen wordt dikwijls heel wat voorkennis verondersteld, ondanks de doorverwijzingen en met een sterretje gemarkeerde begrippen die ook nog eens apart opgenomen zijn. Geen sterretje betekent overigens niet altijd dat een woord niet apart is opgenomen. Alweer: slordigheid of opzet?

Het taalgebruik in de betekenisomschrijvingen zou ik als ambtelijk willen omschrijven. Lange zinnen met veel inbeddingen vol ambtenaren jargon. Dat is nooit een compliment. (‘Beding krachtens hetwelk..’, ‘..inzake een door de eiser tegen gedaagde ingestelde rechtsvordering’ en meer van dat zwaar op de maag liggende proza, dat dikwijls heel gemakkelijk te vermijden is.)

Aan de andere kant wordt er wel weer ruim met voorbeelden gestrooid, en zijn er ook voorbeeld-berekeningen in het lexicon te vinden. Dat is zinnig en prettig voor de gebruiker.

Ook kan het boek een boel misverstanden voorkomen. Een ‘discount-house’ blijkt bijvoorbeeld geen winkel in de Kalverstraat te zijn waar ze schade-partijen verkopen, en ‘derdenverzet’ heeft niks met de oorlog te maken. Wie bij ‘wisselpersoneel’ aan veel part-time banen denkt heeft het fout en met een ‘CV’ bedoelen ze op de bank geen centrale verwarming of een curriculum vitae, maar de afkorting van commanditaire vennootschap. Toch praktisch om te weten.

Maar de mooiste kreet van allemaal vind ik ‘goedkoopgeldpolitiek’. Van alles kun je je daarbij voorstellen, maar wie wil weten weet wat het echt is, moet het Banklexicon maar gauw aanschaffen.

Nootje: Weet niet zeker in welke maand dit stuk verscheen, maar het jaar moet kloppen.