De ongrijpbare, doodgewone dood
Dat in den beginne ‘Het Woord’ was, is een misverstand. Alles aan en in ons is eerder ontstaan. Ons drift- en verdere gevoelsleven, onmisbare lichaamsfuncties als de bloedsomloop en het spijsverteringsstelsel, het was er allemaal allang toen de menselijke evolutie zijn voorlopig eindpunt bereikte in ons taalvermogen.
Maar zoals bekend bouwt de evolutie vrolijk in het wilde weg voort op wat er al aanwezig was. Als de soort er maar mee overleeft. ‘Oud’ en ‘nieuw’ sluiten daardoor soms op wonderlijke, moeilijk te snappen manieren op elkaar aan. Er zijn bijvoorbeeld overduidelijk verbindingen tussen ‘gevoel’ en ‘verstand’, maar hoe die precies liggen, weet niemand.
Zo blijft het knap lastig om gevoel in taal te vangen, terwijl we dat toch graag willen. Het gemoed moet van tijd tot tijd gelucht. Soms om enthousiasme te ontladen, vaker om iets negatiefs kwijt te raken. En laten we daar nou juist het ongrijpbare en oncontroleerbare in ons voor aangrijpen, die oude dingen die er al waren voor we konden praten.
Want om onze woorden een extra gevoelswaarde mee te geven, putten we onophoudelijk uit het lexicon dat hoort bij seks, ziekte en stofwisseling: klootzakken leveren trutten kutstreken of komen met lulsmoezen, idiote teringlijers hebben een pestbui als ze lopen te kankeren, en kakmadammen en snotapen vinden slijmjurken retegezellig, vooral als het poepiedruk is.
Dat extra effect komt natuurlijk voort uit het feit dat het eigenlijk taboe is die woorden te gebruiken. Waarom dat zo is? Dat is een universeel raadsel.
Want we hebben hier zeker niet te maken met een vreemde Nederlandse afwijking. Volgens dr. Reinhold Aman, de ‘Vorst van de Vloek’, die voor zijn tijdschrift Maledicta 220 talen uit alle delen van de wereld onderzocht op verbale agressie, kom je in elke cultuur de lichaamsfuncties (inclusief seks) als expressiemiddel tegen.
Religie en familie zijn de twee andere bronnen, en afhankelijk van de cultuur is het een beetje meer van het een dan van het ander. Familie doet het bij ons toevallig niet zo goed (je kunt hooguit ergens een broertje aan dood hebben), maar god des te beter (godallemachtig nou! jezus, dat kan je wel zeggen). En ook in die twee categorieën zit dat element van het oncontroleerbare en ongrijpbare, terwijl je er toch afhankelijk van bent: temidden van wie je geboren wordt, kun je niet zelf bepalen, maar je zit er op vele manieren aan vast, en godsdiensten zijn speciaal uitgevonden om alles waar je in het leven niets aan kunt doen nog een schijn van zin en samenhang te geven.
Maar het ongrijpbaarste en oncontroleerbaarste van alles is de dood. Het moment dat alle lichaamsfuncties stoppen, en dat er geen moedertjelief of Heilige Vader meer aan helpt.
Geen wonder dat het woord het goed doet als ‘versterker’. Het gaat bijvoorbeeld uitstekend samen met allerlei ‘gevoelswerkwoorden’: je kunt je dood lachen, vervelen, schrikken, generen, ergeren, schamen en nog meer. Opnieuw is het de taboewaarde van het woord die zorgt voor het versterkende effect, maar de overdrijving (mooi dat je van al die dingen niet echt doodgaat) helpt ook. Net als bij de uitdrukking ‘ergens mee doodgegooid worden’, en combinaties met ‘dodelijk’ (die opmerking was dodelijk, hij is dodelijk verlegen), en uiteraard in de verwensing ‘ach, val dood’.
Dood is het engste, naarste, gruwelijkste, afschuwelijkste dat er bestaat. Als positieve versterker zul je het dan ook niet aantreffen. Dingen zijn doodgriezelig, je bent er doodsbenauwd of gewoon ‘als de dood’ voor. Je wordt doodsbleek uit doodsangst voor een doodsmak. En allemaal verwijst dat naar de verschrikkelijke angst die de dood ons inboezemt. Maar naast ‘bloedmooi’ is er geen ‘doodmooi’, naast ‘godsallejezus lekker’ klinkt ‘dodelijk lekker’ raar, en waar ‘tering (of kut) hé, wat gaaf’ dagelijks opklinkt uit jeugdige monden, zul je ze nooit ‘dood hé, wat gaaf’ horen roepen. Het enige positieve is misschien dat je altijd nog stukken beter ‘doodmoe’ kunt zijn dan ‘levensmoe’.
Maar er zit nog een kant aan de dood. Het is de enige absolute zekerheid voor iedereen. In elk opzicht kunnen we wel een beetje verschillen, maar dood moeten we werkelijk allemaal. Daarom beschouwen we het kennelijk ook als eigenlijk niks bijzonders.
Dat moet je althans opmaken uit een hele reeks samenstellingen die allemaal iets laconieks uitstralen, een no big deal-gevoel opleveren. Je kunt op je dooie gemakkie, doodgemoedereerd met je doodonschuldigste gezicht iemand eens doodleuk doodgewoon de waarheid zeggen. Dat is doodeenvoudig en doodgemakkelijk. Doodnormaal toch?
Grappig in dat verband is dat ‘dood’ in feite het gewoonste woord voor niet-langer-levend is dat we hebben. Synoniemen zijn óf eufemismen (overleden, gestorven, heengegaan, wijlen, weggenomen, weggerukt, ontvallen, overgegaan et cetera) óf een stuk platter (gecrepeerd, kapot, kassiewijlen, er geweest, de pijp uit, tussen vier plankjes, onder de groene zoden, of zoals Haagse Harry zegt: een tuin op z’n buik).
En dat zijn allemaal andere woorden voor ‘dood zijn’, De Dood zelf moet het zonder een fatsoenlijk equivalent stellen. Er zijn alleen wat van die personificaties als ‘de man met de zeis’ en ‘Magere Hein’, en een paar altijd verder uitbreidbare omschrijvingen als ‘het eeuwige niets’ en ‘het grote zwarte gat’. Ze hebben gemeen met woorden als ‘het overlijden’, ‘het sterven’, en voor mijn part ‘het heengaan’, ‘de ogen voorgoed sluiten’ en ‘de pijp aan Maarten geven’ dat ze allemaal alleen maar slaan op het moment dat De Dood intreedt.
Wat dat ook moge wezen. Aan het woord dood kun je prachtig zien hoe ongrijpbaar de betekenis van woorden kan zijn, en ook dat dat niks geeft. Geen mens weet wat dood is, ook al gelooft inmiddels een flink deel van de Nederlanders in reïncarnatie (maar dat roept gek genoeg nooit herinneringen aan het dood zijn op schijnt, alleen aan andere levens). En toch is dood een doodgewoon en zeer frequent woord, dat we aan de lopende band zonder nadenken gebruiken.
Behalve dan in rouwadvertenties, daar wordt het beestje nog steeds heel zelden bij de naam genoemd. Toch gek, want niemand lijkt er in diezelfde advertenties nog een been in te zien om eerdere doden, die van niets weten, met behulp van kruisjes als treurenden op te voeren, noch om de dode over wie het gaat, en die niets meer kan horen, toe te spreken. Of ben ik een dooievisjesvreter als ik me daaraan erger?