Poprecensent werd genenrekenaar
Vroeger verdiende hij bij als poprecensent. “Mijn claim to fame is dat ik Lou Reed voor Nederland ontdekt heb”, vertelt hoogleraar Humane Genetica Gertjan van Ommen (54). De bandjes van zijn interviews met bijvoorbeeld Frank Zappa en Randy Newman, alles uit de jaren tussen 1968 en 1975 toen hij onder meer voor De Tijd schreef, moeten nog steeds ergens bij hem thuis liggen.
Tegenwoordig schrijven de kranten over hém. Vooral vorig jaar, in de periode dat met al die tamtam naar buiten werd gebracht dat de kaart van de menselijke genen af was. Van Ommen was op dat moment voorzitter van de Human Genome Organisation (HUGO), die veel bijgedragen heeft aan het genenonderzoek. Een wel totaal andere wereld dan die van journalisten en muzikanten, en dat geldt even hard voor het Sylviuslaboratorium van het Leids Universitair Medisch Centrum waar we praten in zijn werkkamer, ook al is het daar, op zijn eigen verzoek, met veel vrolijk rood en blauw ingericht.
Een loopbaanplanner is hij nooit geworden, maar hij wist wel al “vanaf het stadium dat je geen piloot meer wilt worden” dat hij later iets met erfelijkheid wilde doen. Van Ommen: “Hoe dingen zitten, hoe wij in elkaar zitten, zijn toch kernvragen.” Via de scheikunde en biochemie kwam hij vanzelf uit bij DNA en RNA. Hij deed zijn promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam bij Piet Borst, over wie hij nog de anekdote heeft dat die uitriep ‘Doe maar over, zo werkt de natuur niet!’ toen Van Ommen een uitzonderlijk groot intron had van wel zestig kb gevonden, en opgewonden zijn promotor daarover belde. Het werkte wel zo, het hele gen was zelfs meer dan 300 kb, en het Duchenne-gen waar hij nu aan werkt is zelfs 2500 kb, twee en een half miljoen basenparen.
Daar ligt ook een van de redenen dat Van Ommen heilig gelooft in een enorme souplesse van de menselijke geest. “Je went aan nieuwe dingen”, zegt hij. “Ik kan nu ‘rekenen’ met die grote genen, zoals een astronoom dat vast met lichtjaren kan, wat mij weer niets zegt.” Wennen aan nieuwe kennis en nieuwe technieken doet intussen ook de rest van de wereld. Dat het spectaculair hard is gegaan met al het erfelijkheidsonderzoek staat buiten kijf. Van Ommen: “We hadden toch nooit kunnen bedenken dat genen in snippers worden uitgevent met die informatie ertussen die je eruit kunt snijden.” Zelf droeg hij er veel aan bij dat prenatale DNA-diagnoses voor spierdystrofie van Duchenne (een dodelijke spierziekte) voor het eerst mogelijk werden. Dat was halverwege de jaren tachtig, en nu belanden de eerste pogingen tot gentherapie in de klinische fase. Als hij daarover praat is hem aan te zien dat hem dat erg verheugt.
Dat neemt niet weg dat hij terugkijkend zichzelf soms naïef vond. “Het is over het algemeen niet een kwestie van ergens een nieuw stukje gen in schroeven”, zegt hij. De zaken liggen ingewikkelder. Meestal zijn er een heleboel genen die op elkaar inwerken en gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een proces, een eigenschap of een ziekte. Van Ommen denkt dat het allemaal nog veel complexer is dan we geneigd zijn te denken. Zeker de gedachte van het gen-voor-dit of het-gen-voor-dat is te simplistisch. Hij betwijfelt zelfs of een gen dat in een bepaalde familie geïdentificeerd is als het gen voor bijvoorbeeld een bepaalde ziekte bij anderen wel dezelfde rol zal spelen. Het gaat immers om het samenspel van genen en dat is subtiel.
Wel ziet hij in de nabije toekomst mogelijkheden voor wat hij “genetische symptoombestrijding” noemt, en hij maakt daarvoor een vergelijking met een mobile van Alexander Calder: “Dan hangen er vijf dingetjes aan een touwtje. Haal je er een weg, dan stort de boel in, maar het evenwicht kun je wel op heel verschillende manieren herstellen, door bijvoorbeeld met de touwtjes te schuiven. Kijk, je bent meestal niet ziek van een gendefect, maar van de gevolgen die dat heeft in een aantal processen. Stel je hebt een chemische omzetting die niet werkt, waardoor stofje A niet wordt aangemaakt. Daardoor krijg je ergens een ophoping van stofje B, en dat blijkt toxisch te zijn. Maar als je de pathway naar die ophoping blokkeert, helpt dat ook. Als de bel vastzit kun je dat slordig oplossen door een kabeltje door te knippen.”
Intussen is in de samenleving de gedachte van een gen voor dit en dat juist populair geworden. Van Ommen ziet het als zijn taak om zowel het publiek als de verzekeraars voor te lichten. Dat doet hij bovendien graag (“Nee, nee, ik word helemaal niet doodziek van steeds weer over kansen en kosten enzo te moeten praten”). Toch zijn risico’s een lastig onderwerp. “Mensen reageren daar heel verschillend op”, vertelt hij. “Waar de een bij een kans van twee procent zegt ‘zó, da’s veel, een op de vijftig’, roept een ander bij een risico van vijfentwintig procent nog ‘is dat alles’. Het kan ook van iemands stemming afhangen, en het kan omslaan. Dat je nu voor sommige ziekten een genetische test kunt laten doen vindt niet iedereen een zegen, maar je krijgt de tandpasta niet meer terug in de tube. De acceptatie groeit overigens naarmate er meer te doen is aan een ziekte.”
Verzekeraars zouden er intussen heel dom aan doen dragers van bepaalde genen uit te sluiten of hogere premies te laten betalen. Van Ommen: “Echte leeglopers voor de verzekeraars zijn chronische ziekten, zoals reuma en hart- en vaatziekten, niet die zeldzame aandoeningen. Ik leg ze steeds de stelling voor dat ze goedkoper uit zouden zijn wanneer ze iedereen de gelegenheid zouden geven om zich voor twintig procent extra bij te verzekeren voor álles waar hij maar bang voor is, of dat nu ergens op stoelt of niet. Let wel, ook als iemand een kans van vijf of voor mijn part twintig procent heeft om iets te krijgen, is de kans dat hij aan iets anders doodgaat nog steeds vele malen groter. Reken het maar uit, zeg ik tegen ze.”
Maar dat mensen, inclusief verzekeraars, niet zo best met risico’s kunnen rekenen geeft hij grif toe, net als dat er toch ook veel gegriezeld wordt over gentherapie. “Maar de dingen verschuiven ook. In de jaren vijftig was er veel weerstand tegen hoornvliestransplantaties”, illustreert hij, “want die hoornvliezen kwamen van dode mensen, ongehoord. Je kunt je dat nauwelijks meer voorstellen.”
Inmiddels zijn we ook alweer veel verder dan in de tijd van Wim Kaizers onheilvoorspellende VPRO-serie Beter dan God. Van Ommen: “Mensen zijn nu vaak geneigd te denken: kan dat ook al, mooi, dat ga ik morgen ook eens aan de dokter vragen!” Is God wellicht een bioloog dan, zoals de titel luidt van het Bionieuwssymposium waar Van Ommen in november zal spreken? “Ik ben niet religieus”, zegt hij, “hooguit verbaas ik me wel eens over hoe prachtig alles in elkaar zit, maar er zit daarom nog geen vooropgezet plan achter.”
In elk geval vindt hij praten over ‘jamaar als nou straks dit of dit kan’ weinig zinvol. “Voorzien wat er gaat gebeuren kan niet”, zegt hij nuchter. “Dat is met alle ontwikkelingen zo: dat je nu uit je borstzakje zo een computer trekt met twaalf megabyte geheugen had vijftien jaar geleden niemand kunnen denken.” En Van Ommen kan het weten, want hij zag vanaf begin jaren tachtig de IBM-PC-gebruikersgroep, waar hij lang voorzitter van was, groeien van vijftig leden naar vijftienduizend leden. “En weer terug”, grinnikt hij erachteraan, “toen het gewoon geworden was.”
Knutselen met de eerste computers vond hij leuk. Hij mag graag dingen maken, heeft naar eigen zeggen “een techneuterige inslag”, en vertelt terwijl hij zijn papieren bij elkaar zoekt met lichte trots over een door hem bedacht “elektroforese-systeem voor het resolveren van lange DNA” dat zelfs een bescheiden commercieel succes geworden is.
Het is laat geworden, zelfs de opgewekte borrelaars wat verderop in het gebouw vertrekken allemaal. Van Ommen biedt een lift aan. Geruisloos zoeven we in stevig tempo naar zijn geboortestad Amsterdam. Hoewel hij al sinds 1983 in Leiden werkt, heeft hij nooit willen verhuizen. Hij blijkt de prototypische Amsterdammer: pas gelukkig als ie de Westertoren kan zien. Aan de voet daarvan nemen we dan ook afscheid.
NOOT: Bionieuws organiseerde een symposium onder de kop ‘God is bioloog’, dat op 15 november 2001 gehouden werd. Van Ommen was een van de zes sprekers. Zie in het archief ook het interview met Marcel Roele, een van de andere vijf, verschenen in Bionieuws van 29 september 2001.
‘Een soort Sinterklaas voor volwassenen’
Hij heeft een enorm pak luiers naast zich neergezet – voor blije baby’s staat erop –, en die middag is de afspraak voor het interview helemaal misgelopen omdat hij ineens toch op zijn kinderen moest passen. Marcel Roele, auteur van onder meer De eeuwige lokroep, Over seks, sekseverschillen en relaties en De Mietjesmaatschappij, Over politiek incorrecte feiten noemt zichzelf “een ontzettende softie”, en “een man met een meer dan gemiddeld aantal vrouwelijke eigenschappen”.
Gemiddelden. Eigenlijk gaat het onderzoek naar de aangeborenheid van veel zaken waar freelance wetenschapsjournalist Roele (40) veel en graag over schrijft, daar altijd over. Maar bij onderwerpen als mannetjes- en vrouwtjesgedrag, en intelligentie en ras lopen de gemoederen zo gemakkelijk hoog op, dat al gauw uit het oog verloren wordt dat dergelijke studies niets over individuen zeggen.
Degene die de boodschap brengt dat meisjes, wat je ook probeert of doet, over het algemeen geen groot talent voor wiskunde hebben, krijgt daarom de wind van voren. Wie navertelt dat onderzoek keer op keer uitwijst dat blanken gemiddeld een hoger IQ hebben dan zwarten, kan helemaal op verkettering rekenen. Het zit hem echt in de taboes van onze samenleving, zegt Roele, en hij illustreert: “Als ik nou zeg: die mevrouw die daarachter zit heeft cupmaat D, terwijl jij cup C hebt, en dat verschil is helemaal door jullie genen bepaald, dan kan ik me niet voorstellen dat een van jullie daar ooit een probleem mee zou hebben. Zoiets vindt iedereen gewoon. Hetzelfde geldt voor een mooi of lelijk gezicht. Maar gaat het om intelligentie dan gaan alle mensen ineens op hun achterste benen staan.”
Vooral uit De Mietjesmaatschappij spreekt regelmatig Roeles ergernis over onderzoekers en ook journalisten die hun onwelgevallige onderzoeksresultaten simpelweg verwerpen. Bij voorbaat, of met behulp van vals citeren en verdachtmakingen. Onder meer de evolutionair bioloog Stephen Gould krijgt er geweldig van langs. Het boek zelf riep bij recensenten dikwijls ook weer felle reacties op. Dat ergernis een van zijn drijfveren is, wil Roele wel toegeven, maar dat er ook agressie uit de pagina’s opstijgt gaat er niet zomaar in. Hij mannelijk hormoon zat? Welnee.
“Ik weet zeker dat ik niet veel testosteron heb”, verzekert hij met kracht. “Ik ben zo iemand die zich tot zijn twintigste nooit hoefde te scheren, de jongen die bij gym altijd als laatste werd gekozen. Het type man waarmee vrouwen graag praten, maar aan wie ze zich nou nooit eens spontaan aanbieden.” Dat dat laatste hem spijt lijkt weer wel tot de typisch mannelijke eigenschappen te behoren.
Steeds komt het gesprek uit op hetzelfde: of het ons nu bevalt of niet, ons lot ligt voor een groot deel in onze genen besloten, en dat kun je zelfs steeds beter zien. Roele legt uit: “Neem lengte, en laten we even kijken naar bekende paren, Wim de Bie en Kees van Kooten, Freek de Jonge en Bram Vermeulen. Generatiegenoten van wie de een ’n stuk kleiner is dan de ander. Dat is voor negentig procent genetisch bepaald, maar honderd jaar geleden was dat nog niet zo. Toen waren er veel grotere verschillen in de omgevingsfactoren. Slechte voeding, ziektes, dat beïnvloedde iemands lengte veel vaker. De verschillen tussen mensen onderling waren toen dus meer terug te voeren op nurture dan nu.”
Maar dat geldt voor intelligentie ook. Vanaf halverwege de vorige eeuw werd door verschillende onderzoekers vastgesteld dat de hoogte van iemands IQ voor zo’n zestig procent afhankelijk was van erfelijkheid, wanneer je volwassen generatie- en landgenoten uit dezelfde etnische groep vergeleek. “In de loop van de jaren is dat percentage aldoor opgelopen”, vertelt Roele. “Tegenwoordig komt er uit studies dat de individuele verschillen in IQ van 60-jarigen voor tachtig procent zijn terug te voeren op individuele verschillen in genetische aanleg. De erfelijkheid van intelligentie neemt in de loop van je leven toe doordat de invloed van omgevingsinvloeden daalt – je realiseert langzaam je genetische potentieel dus, tot het moment waarop je gaat aftakelen. Het streven is natuurlijk honderd procent, pas dan heeft iedereen gelijke kansen om zijn talenten te ontplooien.”
Het lijkt de ironie ten top. ‘Gelijke kansen’ is het oude motto van politiek links. Nu dat ideaal bijna bereikt is, blijkt dat gelijke kansen niet tot gelijke resultaten leiden, maar juist de aangeboren verschillen genadeloos blootleggen. Al probeert datzelfde links dat wel weet te verdoezelen, volgens Roele: “De nivellering is veel te ver gegaan. Onderwijs op maat zou kinderen beter tot hun recht laten komen. Nu is het onderwijsprogramma in onder andere Amerika aangepast om ook meisjes een voldoende voor wiskunde te laten halen. Het gevolg is dat echte wiskundetalenten, en dat zijn vooral jongens, niet meer gestimuleerd worden. Dat gevaar dreigt hier ook.”
“Tegelijk worden die jongens wel verplicht om op dezelfde leeftijd als meisjes naar school te gaan, terwijl ze in hun ontwikkeling consequent een à twee jaar achterlopen. Dat duurt tot in hun puberteit. Het is ook van alle culturen, overal vallen meisjes van dertien op jongens van vijftien en omgekeerd. Ik vind dat je het moment van naar school gaan zou moeten laten afhangen van de persoonlijke intellectuele ontwikkeling van jongens.”
Maar ja, het pluche wordt nog steeds bezet door de linkse generatie van de jaren zestig. Overigens heeft Roele zelf een heftig links verleden. Eind jaren zeventig ging hij dan ook politicologie studeren aan de universiteit van Amsterdam, toen een waar rood bolwerk. Zijn eigen opvoeding was “tamelijk socialistisch” zegt hij, waaraan hij het feit toeschrijft dat hij nooit een opstandige puber was. Wel werd hij radicaal links (“Toen ik vijftien was vergoelijkte ik enigszins wat de Baader-Meinhoff-groep deed”), maar bij het lezen van marxistische literatuur begon de twijfel te knagen. Kroning en krakers, kruisraketten, zijn medestudenten waren erbij begin jaren tachtig, maar Roele was er al op afgeknapt. “Ik ben daar zo ontzettend verrechtst”, lacht hij, en dan serieus: “Ik ergerde me aan het bijna ‘bijbelse’. De linkse gemeenschap leek wel een godsdienst.”
En hoewel hij zielsgraag anders zou willen, al was het maar omdat hij al sinds zijn zevende erg benauwd is voor de dood, in een god geloven kan Roele niet. Het thema ‘God is biologie’ van het Bionieuws-symposium in november behoeft wat hem betreft nauwelijks discussie. De bioloog in ons heeft god uitgevonden.
Roele zal op het symposium spreken over evolutionaire verklaringen voor religieus gedrag. Nadat hij toch maar in de politicologie was afgestudeerd, ging hij daar namelijk onderzoek naar doen. Van een proefschrift is het door allerlei oorzaken niet gekomen, maar zijn gegevens en een aantal stellingen kwamen uiteindelijk in De Mietjesmaatschappij terecht.
Roele: “Elke godsdienst wil natuurlijk het onverklaarbare verklaren, en vaak manipuleren ze ook de angst voor de dood. Maar in grotere samenlevingen leggen ze bovendien normen en waarden op. Dat is in een kleinere gemeenschap veel minder nodig: daar houdt iedereen iedereen in de gaten, en kent iedereen elkaar ook. Bij wat ze natuurvolken noemen heb je wel religie, maar zelden monotheïsme. Het geloof in één moraliserende god, die alles ziet en aangeeft wat goed en fout is, zie je terug in alle grotere samenlevingen. Toen men in grotere verbanden dan pakweg 250 mensen ging leven, werd een soort Sinterklaas voor volwassenen nodig, met ook een groot boek waarin alle zonden worden bijgehouden.”
Er gaan nog meer controversiële onderwerpen over tafel. Eugenetica, waar Roele al aan gedaan heeft, zegt hij: “Als de vruchtwaterpuncties van mijn vrouw hadden uitgewezen dat we een mongooltje verwachtten hadden we beslist abortus gepleegd.” Over de Turken en Marokkanen in Nederland van wie het aannemelijk is dat ze gemiddeld een lager IQ hebben dan de Nederlanders. “Wij wilden geen vloeren meer vegen, maar toen hebben we natuurlijk niet alle hoogleraren uit Ankara gehaald om het over te nemen”, zegt Roele droogjes, ook al is het geen populaire opvatting. Het deert hem niet: “Wat klopt in de wetenschap, gaat langer mee dan de modes.”
Marcel Roele heeft een wekelijkse rubriek over evolutie en biologie in het Algemeen Dagblad. Zijn boeken worden uitgegeven door Contact. Binnenkort verschijnt De menselijke soort.
NOOT: Bionieuws organiseerde een symposium onder de kop ‘God is bioloog’, dat op 15 november 2001 gehouden werd. Roele was een van de zes sprekers. Zie in het archief ook het interview met Gert-Jan van Ommen, een van de andere vijf, verschenen in Bionieuws van 13 oktober 2001.
Naschrift: Marcel Roele is op 9 januari 2011 onverwacht overleden, nog maar 49 jaar oud.