NRC Handelsblad
ZWINGELSPAAN
Kunt u Breukelen? door Justus van Oel 157 blz., Nijgh & Van Ditmar, f 17,50 ISBN 90 23673115
Ik wist het niet, maar ze bestaan echt, de plaatsjes Plankraai, Guttekoven, Benedenheul en Zwingelspaan. In het eerder dit jaar verschenen Het Plaatsnamenboek, de herkomst en betekenis van
Nederlandse plaatsnamen komen ze niet voor, maar wat mij betreft worden deze en andere omissies helemaal goedgemaakt door Justus van Oel met zijn boekje Kunt u Breukelen?.
De cabaretier Van Oel moet ergens een paar krankzinnige kronkels in zijn hoofd hebben. Bij honderden plaatsnamen heeft hij helemaal zelf bedacht wat die betekenen. In alfabetische volgorde, met bij elke letter een kaartje van Nederland waarop de plaatsen met de desbetreffende beginletter staan aangegeven, laat hij de lezer delen in zijn ruime fantasie.
En het knappe is dat zijn omschrijvingen nergens zomaar uit de lucht komen vallen: ze slaan op de een of andere manier allemaal op de naam in kwestie. Uiterst inventief speelt hij met het Nederlands en de Nederlandse cultuur.
Benedenheul bijvoorbeeld is volgens Van Oel een zelfstandig naamwoord met de betekenis ‘De moeizame mannen-onder-elkaar toon van linkse politici en hoge vakbondsleiders als zij de basis op de werkvloer toespreken’.
Zwingelspaan is een verouderd woord voor ‘Het tollende dingetje in het kijkglas van klassieke benzinepompen’, Opperduit is ‘Het extra bedrag dat u spontaan aan de caissière geeft om haar het teruggeven gemakkelijker te maken, waardoor u voor enorme verwarring zorgt.’ en Ommen betekent ‘Uit pure levensvreugde een extra rondje met de draaideur maken’.
Klank- of betekenisassociaties zijn het (ook uit andere talen trouwens, als het uitkomt) en analogieën die vol doordenkertjes zitten. ‘Hoe kom je d’r op!’ omschrijft het verkneukelend genoegen dat zich bij lezen en bladeren keer op keer aan je opdringt nog het best.
Mooi vind ik ook dat omschrijven van dingen, handelingen of gevoelens die – zoals je je ineens realiseert terwijl je het leest – wel bestaan, maar niet als een afzonderlijk begrip.
Dat is wel eerder vertoond, door Battus in zijn Encyclopedie bijvoorbeeld (maam: dat gedeelte van het menselijk gelaat dat bij binnenkomst tegen de gastheer of -vrouw wordt geschoven), maar de ijzeren consequentie waarmee Van Oel al die bestaande namen bij een woordklasse indeelt en een onzinnige zin geeft dwingt respect af.
De pseudo-wetenschap wordt tot het bittere einde volgehouden. Een register kan in een dergelijk boekje natuurlijk niet ontbreken. Onder kopjes als ‘afval’, ‘groepsgedrag’, ‘tandarts’ en ‘zintuigen’ staan verwijzingen naar de plaatsen voorin, en het hele boekje barst van de doorverwijzingen. Zo is de Nijswiller (even nadenken!) een ‘fanatiek liefhebber van rockanje’, Rockanje is op zijn beurt een ‘duidelijk Nederlandse poging tot popmuziek’.
Duidelijk wordt ook dat er nogal wat onsmakelijks op de wereld is waar we tot dusver geen woord voor hadden. ‘Donkere, kneedbare neusinhoud’ bijvoorbeeld koppelt Van Oel aan het plaatsje Peursum en in Midbuul ziet hij een ‘vleeskwab onmiddellijk boven de broekband’. Middelharnis is dan een ‘te strakke broek, herkenbaar aan de resulterende midbuul’.
Als u om al deze dingen niet kunt (glim)lachen dan zal het u waarschijnlijk ook niet veel kunnen schelen of u nou kunt breukelen of niet. Mocht u daar wel nieuwsgierig naar zijn geworden dan moest u deze persiflage op de woordenboekenrage misschien maar aanschaffen.