door Liesbeth Koenen ©
11-2007, nr. 94
Akademie Nieuws

Blinde evolutiebioloog prof. dr. Geerat Vermeij

Zowel heel snel als heel goed gepantserd zijn gaat niet

De Hollandse schelpen van tante Greetje en die uit Florida van zijn Amerikaanse juf deden het ’m. Hij kon ze niet zien, maar de jonge Geerat Vermeij betaste ze urenlang, vond ze prachtig en wou er alles van weten. Zijn handen maakten hem een groot expert op het gebied van schelpdieren en slakken. Hij voelt dat de evolutie één grote wapenwedloop is. Waarbij overigens keer op keer dezelfde wapens ontstaan uit het niets.

Het gaat allemaal met een wonderlijk gemak. Hij neemt je lichtjes bij de elleboog en loopt zonder enige aarzeling treetjes op en af, stapt trefzeker over kabels heen, en gaat probleemloos op alle typen stoelen zitten. ‘Je hebt wel mensen nodig die je alles laten zien. Of eigenlijk laten voelen, maar ik noem het altijd zien.’ Dat is de sleutel volgens Geerat Vermeij, ‘distinguished Professor of Geology’ aan de universiteit van Californië in Davis, wereldvermaard om zijn kennis van schelp- en schaaldieren – en volledig blind. Al sinds hij een klein jongetje was.

Het onderwerp komt onontkoombaar als eerste aan bod.’Ik heb nooit goed kunnen zien,’ vertelt Vermeij, die dat helemaal niet als een groot gemis ervaart. Waarschijnlijk kreeg zijn moeder tijdens de zwangerschap rode hond, net als prinses Juliana toen haar laatste kind op komst was. ‘Ik lag in hetzelfde ziekenhuis in de kamer naast prinses Marijke, we hadden dezelfde arts’ vertelt de bioloog, die Nederland al verliet voordat de zeer slechtziende Marijke haar naam in Christina veranderde.

Pijn en talloze operaties behoren tot zijn vroegste herinneringen. Maar ook kleuren. Ze maken hem nog altijd enthousiast: ‘Nee, dat vervaagt niet. Ik weet bijvoorbeeld nog dat we verschillende reizen naar het Academisch ziekenhuis in Utrecht maakten en dan moesten stoppen voor een oranje deur. En dat de zon ’s ochtends geel en ’s avonds oranje was.’ Hij was nog geen vier toen zijn ouders het besluit moesten nemen zijn ogen te laten verwijderen. Erger voor hen dan voor hemzelf, vindt Vermeij. ‘De eerste paar weken dat ik helemaal blind was, dacht ik: oh, nou goed, helemaal blind. En ik ging gewoon spelen met alles.’

Het betekende wel dat hij naar een blindeninternaat ver weg moest. ‘Heel goed onderwijs,’ zegt hij, ‘maar ik was er niet erg gelukkig.’ Hij was blij als hij het weekend naar huis mocht, waar hem altijd wel iets bijzonders wachtte op tafel, bij zijn bord. Planten, zaden, eikels. ‘Mijn ouders, mijn broer, en ik ook, we altijd natuurmensen geweest,’ verklaart Vermeij met een glimlach. Voorkomend is het woord dat al snel in je opkomt als je hem hoort en ziet. ‘Ik ben een ouderwetse man,’ zegt hij zelf, en daar lijkt iets in te zitten. Anders dan bij de meeste van zijn mede-babyboomers – aan het eind van de dag dat we elkaar ontmoeten bekent hij dat het zijn 61ste verjaardag is – zijn pop en rock enzo niet aan hem besteed. Bach is het summum.

En nee, dat hij beter kan horen dan anderen gelooft hij niet. Het is eerder dat je meer informatie krijgt uit de andere zintuigen als je niet kunt zien. ‘Je moet alles meemaken als je de wereld in moet, en risico’s nemen,’ zegt hij. ‘Ze lieten mij echt altijd alles voelen, ook stekelige rozen bijvoorbeeld. Mijn ouders en broer lazen me allerlei dingen voor, maar ze schreven ook hele boeken over, en ze tekenden van alles voor mij.In braille.’ Daarin maakt hij ook zelf notities, tot op de dag van vandaag, en heel gedetailleerd als het moet.

Tijdens de eenzame internaatperiode ging Geerat Vermeij af en toe op bezoek bij een vriendin van zijn moeder. En daar is het begonnen. Vermeij: ‘Tante Greetje had schelpen uit Terschelling. Toen was ik zeven of acht. Een paar jaar daarna emigreerden we, en in Amerika had ik een onderwijzers die uit Florida schelpen meebracht. Die lagen in de klas, en tijdens de lessen keek ik daar vaak naar. Ja, het was zoiets als uit het raam kijken. Het was toen dat de vonk oversloeg, want ik was gewend aan de ruwe, kalkachtige schelpen van de Noordzeestranden, en die uit Florida waren helemaal glad. Daar begreep ik niks van, maar ik wilde ze heel graag hebben, want ik vond ze zo mooi.’

Het zou Vermeij op het spoor zetten van zijn idee?n over de evolutie als wapenwedloop. Hij heeft twee middelgrote schelpen bij zich. Een is zo’n gladde, een bruin met witte spikkels, met een kleine, helemaal getande opening. Schoonheid kun je voelen, volgens Vermeij. Sterker nog: ‘Schoonheid is heel belangrijk, vind ik. Wat er mooi aan deze is? Nou, dat gladde. Je denkt eerst ze hebben er verf opgedaan ofzo, maar dat is niet zo. En de hele vorm, dat bolle.’ De tweede is een grote slak, een spiraalvormig huis van veel ruwer voelende kalk. ‘De geometrie vind ik buitengewoon mooi,’ legt Vermeij uit. ‘De vormgeving van de schelp begrijpen we overigens nog niet helemaal.’

Hij doet voor hoe hij schelpen – in jargon heten ze allemaal mollusken, dat wil zeggen: weekdieren – onderzoekt. ‘Eerst bekijk ik de vorm, vooral met mijn wijsvinger, of met mijn nagels. En dan kom ik bij de details. Bijvoorbeeld bij deze slak die Chorus giganteus heet, voel ik hier, bij zijn mondopening, een klein uitsteeksel. Dat noem ik de labrale tand. De slak die hierin gewoond heeft, kon hiermee zijn prooi, mosselen en andere dieren, sneller te pakken krijgen.’

Over de labrale tand is heel vaak heengekeken, letterlijk. Maar hij blijkt ongelooflijk veel voor te komen. En zich ook heel vaak ontwikkelen. Vermeij heeft maar liefst zestig los van elkaar ontstane voorbeelden van labrale tanden gevonden. Ontelbare al dan niet fossiele mollusken zijn door zijn handen gegaan – Privileged Hands, bevoorrechte handen heeft hij zijn zeer leesbare autobiografie gedoopt. ‘Ik ben naar musea geweest en heb ze veel zelf verzameld,’ vertelt hij. Uit zijn autobiografie wordt duidelijk dat zijn veldonderzoek soms knap gevaarlijk is.

Die fossielen zijn heel belangrijk. Vermeij ziet ze als de geschiedenis van het leven, maar waarschuwt wel dat de levensboom vol dode takken zit. Je weet nooit wat je mist, waar je niets van teruggevonden hebt. Dingen ontstaan, sterven weer uit, ontstaan nog eens en nog eens. Overigens een punt waarover al heel lang discussie speelt tussen evolutiebiologen. Is het vreselijk toevallig als er iets ontstaat? Zeker niet, zegt Vermeij: ‘Ik denk dat alles in de evolutie al vaker dan een keer is ontstaan. Taal is het enige voorbeeld dat ik ken waar dat niet voor geldt. Maar dat kan nog komen.’

Als je goed kijkt, zie je dat alles er al een keer geweest is, lijkt Vermeij te zeggen. Details zijn belangrijk, benadrukt hij een paar keer. Je moet ook de juiste indeling hebben. En zo komen we bij Linnaeus, de reden dat Vermeij even in Nederland was. Onder de titel Linnaeus 300, the future of his science werd begin oktober in het Trippenhuis met een groot internationaal congres en een kleine tentoonstelling de driehonderdste geboortedag gevierd van de Zweedse arts en bioloog Carl von Linn?, die met zijn Systema Naturae als eerste een systeem beschreef om de natuur in te delen. Op zijn classificaties wordt tot op de dag van vandaag voortgebouwd. De dubbele benamingen, van soort en ondersoort, zoals in homo sapiens zijn aan Linnaeus te danken.

Soorten worden er nog steeds heel veel ontdekt in de natuur. Ook Vermeij, een keynote speaker op het congres, beschreef er een aantal, een stuk of dertig schat hij. ‘Dat is niet veel.’ Met graagte vermeldt hij dat hij zelf een zeeslakkensoort naar Linnaeus vernoemd te hebben: de Linnerita van het genus Nerita. Gastropoden , ‘buikpotigen’ heten zulke slakken officieel, vanwege de spieren waarmee ze zich voortbewegen. Er zijn waarschijnlijk wel 75.000 soorten.

Dat de evolutie in feite een lange wapenwedloop is, ziet Vermeij eigenlijk overal. In de loop van de tijd – en denk daarbij aan miljoenen jaren .— ziet hij steeds meer gladde schelpen met steeds kleinere mondjes ontstaan. Prooien en roofdieren passen zich steeds aan elkaar en hun omgeving aan. Maar het is lastig. Vermeij: ‘Je kan niet zowel heel snel als heel goed gepantserd zijn. Er moeten steeds economische ‘beslissingen’ genomen worden: hoeveel energie besteed ik aan dit of dat? Wat is het compromis? In de economie heb je exact dezelfde principes als in de evolutionaire wapenwedloop. We leven wel in een economisch vreemde tijd, met die wereldwijde groei die op de lange duur toch niet door kan gaan.’

Die steeds gepantserder schelpen die je in de loop van de evolutie ziet ontstaan, dat doen wij mensen ook met onze echte wapenwedloop, denkt Vermeij. Daar wordt het wel naarder van in de wereld. Hij is niet erg optimistisch, ook al merkt hij op dat de natuur leert dat er ook periodes van lange stilstand zijn. En een spurt in de wapenwedloop treedt vooral op in tijden van tamelijke overvloed, of als het warmer wordt.

Geen wonder dat de wapenwedloop van de evolutie volgens Vermeij terug te zien is in de economie.En dat is geen kwestie van analogie, het heeft alles te maken met de natuur, met hoe de wereld in elkaar zit. In 2004 kwam zijn boek Nature, an economic history uit. ‘De regels van het leven en de regels van de economie zijn hetzelfde,’ zegt hij. Je kunt bijvoorbeeld geen economie opzetten zonder concurrentie. En een monopolie werkt op de lange duur niet, net zomin als in de natuur.

Vermeijs broer Arie en diens vrouw zijn ook naar de lezing gekomen. Na afloop spreken ze met onverholen trots over hun broer en zwager. ‘Je moet het niet onderschatten,’ waarschuwt Arie Vermeij over de blindheid van zijn broer Geerat. ‘Mijn moeder zei tegen me: je moet altijd met twee paar ogen kijken.’ Ze schetsen de enorme collectie fossiele en andere schelpen in Californié, en hoe terugvindbaar die opgeborgen zijn, net zoals alles in Vermeijs huis zeer vaste plaatsen heeft. Als oom Geerat komt moeten alle deuren in huis of wel open ofwel dicht zijn, leerden ze hun kinderen. Zijn ze half-open dan loopt hij er tegenaan. Met ontzag: ‘We hebben het wel zien gebeuren. Dat moet echt pijn doen, maar hij geeft absoluut geen krimp dan.’