Bijdrage aan een boek, Vrij Nederland
Gerrit Komrij over de katten van Cats
Zo gauw vertalen beter betaalt stort elke werkloze tandartsvrouw van Nederland zich erop
Vertalen is soms met een enorme snelheid duizenden mogelijkheden kunnen verwerken in je hoofd
Als ik de oprijlaan op kom lopen staat Gerrit Komrij net afscheid te nemen van vorige bezoekers. Ik mag even in het prieeltje in de tuin gaan zitten waar Komrijs vriend Charles Hofman een koel Portugees pilsje serveert.
Ik kijk om me heen. Er is uitzonderlijk weinig inlevingsvermogen nodig om te begrijpen dat iemand hier wil wonen, ook al zal Komrij later stijf volhouden dat hij gewoon in Nederland woont.
“Want,” zegt hij dan, “ik zie hier meer Nederlanders dan toen ik om de hoek van de Kinkerstraat woonde en de krant krijg ik net zo snel als een postabonnee in Groningen: de volgende dag. Alsof Portugal aan het andere eind van de wereld ligt. Ik kan morgen in Nederland zijn als ik wil.”
“Het valt me altijd op dat die moderne intellectuelen de nieuwe communicatie- en reistechnieken omhelzen, maar tegelijkertijd ontkennen ze ze ook: Diemen is al ver hoor. Ja, vroeger was het ver, toen deed je er drie dagen met de trekschuit over om in Antwerpen te komen.”
Het piepkleine Portugese dorpje en de villa zijn prachtig, maar ik heb de lange reis niet gemaakt om te zien waar of hoe mooi Komrij woont, ik zit in het prieeltje omdat in theater Carré de nieuwe première van Cats op komst is. Immers, Gerrit Komrij is verantwoordelijk voor de Nederlandse teksten die de poezen al springend, dansend, kopjes gevend, sluipend en kruipend over het toneel moeten zingen.
Het succes dat ze daar het eerste seizoen mee boekten was daverend: geestdriftige recensies en Carré vrijwel iedere avond tot de nok toe gevuld. Tienduizenden kaartjes werden bij voorbaat alweer verkocht voor de tweede serie voorstellingen. En al zal Komrij de laatste zijn om het succes van deze musical bij het grote publiek op conto van zijn vertaling te schrijven (Komrij: “Cats is het werk van een zeer talentvolle groep mensen waar toevallig deze vertaling als een klein radertje inhangt. De tekst is toch ondergeschikt gemaakt aan het kijken, het spektakel, de dynamiek van het geheel.”), onbelangrijk is die toch niet. Omdat Komrij het zo gewild heeft staat Spikkelpikkelmies nu de kakkerlakken een lesje te leren, en niet Jennyanydots, en de avonturen van Growltiger, ‘The Terror of the Thames’, zijn die van Snauwtijger, ‘de Nijdas van de Rijn’ geworden. Met andere woorden: Komrij heeft er Nederlandse katten van gemaakt.
Wie wilde, kon daar overigens al jaren kennis van nemen: Andrew Lloyd Webbers musical Cats is gebaseerd op een klein, in 1939 voor het eerst uitgegeven boekje van T.S. Eliot, Old Possum’s Book of Practical Cats, en in 1985 vertaalde Gerrit Komrij dat bundeltje kattenverzen in Kobus Kruls Parmantige Kattenboek. De Nederlandse gedichten en hun originelen (typische gevallen van ‘light verse’) naast elkaar leggen is een waar genoegen. Komrijs inventiviteit dwingt respect af: alle katten zijn weliswaar vernederlandst, maar ze hebben hun eigen kattenkarakters behouden.
De Nederlandse Dr. Diavolo is net zo duivels als zijn Engelse tegenhanger Mr. Mistoffellees. Kattekwaad uithalen in het Vondelpark is uiteindelijk hetzelfde als kattekwaad uithalen in Victoria Grove. En hoe Komrij ook heeft moeten schuiven en veranderen om rijm en metrum te handhaven, de Nederlandse gedichten vertellen toch allemaal hetzelfde verhaal als de Engelse.
Om over de Cats-vertaling en vertalen in het algemeen te praten, verhuizen we van de tuin naar het koele huis. Het bier blijft rijkelijk vloeien intussen en nog nooit eerder heeft het me zo gespeten dat het onmogelijk is iemands stemgeluid op papier vast te leggen: in dat van Komrij klinkt ook ‘live’ de sardonische en bijtende toon door die de lezers van zijn werk wel kennen. Wie Komrijs stem een keer gehoord heeft, vergeet die nooit meer, evenmin als zijn lach: een malicieuze, bijzonder aanstekelijke gniffel.
Waarmee overigens niet gezegd is dat hij niet serieus over vertalen wil praten. Hij heeft er een rijke ervaring in: proza, poëzie, toneelstukken, oud-Grieks, nieuw-Grieks, Latijn, Engels, Frans, Duits, alles heeft hij vertaald. Van Poggio de Florentijn tot Shakespeare, Oscar Wilde en Salvador Dali. Maar erg positief heeft hij zich er nooit over uitgelaten: een vertaler blijft altijd minder dan een schrijver en daarnaast betaalt het schandalig slecht, is kortgezegd zijn steeds terugkerende commentaar.
“Ach,” relativeert hij dat laatste punt nu, “zodra het beter betaalt, stort elke werkeloze tandartsvrouw van Nederland zich erop. Het is een nobel vak, maar voor een schrijver is het natuurlijk het werk dat je op de Place du Tertre verkoopt: het havenlandschapje omdat er brood op de plank moet zijn voor vrouw en kinderen. Het is geen substituut voor literair werk: het is proberen degene die het geschreven heeft zoveel mogelijk recht te doen. Je hebt alleen met de auteur te maken, en niet met collega-vertalers. Of met mensen op de universiteit. Die weten tegenwoordig ineens zoveel van vertalen, het schijnt een leerbaar vak geworden te zijn.”
Kun je vertalen niet leren dan?
“Als je niet kunt vertalen dan kun je het niet, maar je kan de mensen die het kunnen waarschijnlijk wel leren veelvoorkomende stommiteiten te vermijden. Maar dan nog, als je dat moet leren… Stommiteiten vermijden kun je ook gewoon door argwaan, intuïtie en voorzichtigheid, die allemaal bij vertalen horen. Om nou statistisch veelvoorkomende fouten bij elkaar te zetten en daar een vertaalvak van te maken, een vertaalwetenschap zelfs, dat is onzinnig. Bovendien: iedere goede vertaler die de auteur zoveel mogelijk recht probeert te doen heeft recht op stommiteiten. In elke vertaling hóórt een mooie stommiteit te zitten. Dat is hetzelfde als de Mohammedanen die in ieder Perzisch tapijt één steek laten vallen, omdat alleen Allah volmaakt is. Auteurs laten zelf ook zoveel steken vallen.”
“Een vertaling onder de loep leggen en daar kritiek op hebben is echt het allergemakkelijkste dat er is. Niet alleen omdat er verschillende opvattingen bestaan, maar ook vanwege het reusachtige aantal woorden dat ermee gepaard gaat, het enorm arbeidsintensieve van het werk én het economische feit dat je niet zoals op vertaalinstituten 30 jaar met een werkgroep aan één bladzijde kan werken. Het moet een keer af zijn, want je werkt onder tijdsdruk. Niet zozeer van uitgevers of theatergezelschappen, maar van de eindigheid van je leven. Binnen die tijd en de mogelijkheden die je hebt doe je je uiterste best. En dat is denk ik vooral afhankelijk van talent, maar ook talent laat wel eens een steekje vallen.”
“Het blijft toch altijd nederig werk. Ik vind dat mensen er doorgaans veel te pedant over doen. In Nederland zijn vertalers dikwijls al een beetje gepikeerd wanneer hun naam op de titelpagina niet groter geschreven staat dan die van de auteur. Eigenlijk hoort hun naam kleintjes achterin vermeld te worden in minuscuul corps. Het is een dienst waarvoor je betaald krijgt en geen kunst. Dikwijls zijn het natuurlijk ook gemankeerde schrijvers.”
“Maar ja, het gebeurt wel vaker dat juist de mensen van laten we zeggen ‘de mindere kunsten’ zich het dikst maken: fotografen, ‘designers’, modeontwerpers, die moeten ook met hun neus overal vooraan staan. Begrijp me goed: ik praat hier niet denigrerend over het vak vertalen, ik praat denigrerend over vertalers die menen aan dat vak kapsones te mogen ontlenen. Het is het meest ondankbare, het moeilijkste en misschien ook wel het interessantste werk dat er bestaat.”
Maar toch bent u voor kleine lettertjes, en hoe zit het dan met die slechte betaling?
“Ach, ik druk me wel eens meer overdreven uit en schiet dan door naar het andere uiterste. Zo’n naam moet natuurlijk in normale letters, en je moet er ook normaal voor beloond worden. Kijk, nu staat er hier twee meter vertaling op de boekenplank, ik weet niet hoeveel honderdduizend manuren, en als je daarover gaat nadenken begint al die tijd je toch bitter te spijten. De meeste van die boeken heb ik vertaald in een tijd dat je er nagenoeg niets voor betaald kreeg. Ik herinner me dat ik 800 gulden kreeg voor zo’n vertaling uit het Grieks, en daar was ik dan vijf, zes maanden mee bezig. Ik heb er indertijd grote correspondenties over gevoerd en ruzie over gemaakt. Ik ben heel lang bezig geweest te vechten voor een betere beloning voor vertalers en ik denk dat ik er meer aan gedaan heb dan die hele Vereniging van Letterkundigen die toen met de eer is gaan strijken. Maar goddank ben ik geen lid van die vereniging.”
Vertaalt u graag? Het eerste dat er van u verscheen was een vertaling.
“Maar natuurlijk schreef ik op mijn achtste al mooie gedichten! Toen in 1968 mijn debuut bij de Arbeiderspers zou verschijnen, destijds nog zeer vreemde poëzie, was dat blijkbaar zo briljant dat het ook een bijpassende dichter had, namelijk arm, ondervoed en zo sjofel en schamel dat de uitgever dacht: dat magere scharminkel geven we wat te vertalen. Opdat ik niet helemaal door mijn knieën zou zakken.”
“Die vertaling is toen eerder verschenen dan mijn debuut omdat ze daar helemaal niets in zagen. Nu heb ik school gemaakt, ja, maar ik ben de enige Nederlandse schrijver met een school die toch eenzaam is. Daar staat weer veel tegenover. Je ziet mij hier niet in sombere buien van ontevredenheid vervallen.”
“Ik ben gewoon een schrijver die omdat hij onafhankelijk was en thuis wilde werken vanaf zijn achttiende veel heeft moeten vertalen om in het culturele klimaat van Nederland althans nog een boterham te hebben.”
“Ik doe het steeds minder, en dan het liefst wat kleinere dingen waarvan je eind ook een keer ziet. Als je een hele roman vertaalt mag je al blij zijn wanneer je op pagina veertig niet al over de auteur denkt: nou ken ik je wel maatje, nou heb ik alle trucjes en vervelende dingen wel door. Op tweederde van een boek ben je er vaak kotsmisselijk van en dan moet je het toch nog afmaken.”
“Nee, ik hou meer van kleine maar wel moeilijke dingen die iets legpuzzelachtigs hebben. Maar op een gegeven moment moet je beslissen dat je daar maar een bepaalde tijd van het jaar aan wilt besteden. Ik doe toch altijd ondankbare dingen die geen hond wil hebben. Als vertaler denk je: alsjeblieft geef mij maar een boek dat ook nog eens een herdruk beleeft, waar royalty’s van binnen komen.”
Door Cats brengt uw vertaling van Eliot toch wel wat op?
“Aan de weduwe Eliot ja. Nee, het is natuurlijk heel aardig dat die vertaling die er al was nu voor de musical gebruikt wordt. Zeker wanneer je zoals ik geen best-seller auteur bent, is het een geweldige sensatie geld binnen te zien komen voor iets dat je al gedaan hebt. Al is het maar f 3,75.”
Waarom hebt u indertijd dat boekje vertaald?
“Ja, waarom doe je zoiets? Omdat je katten hebt. Dat boekje ken je, en het is enig, maar je kunt het je nauwelijks in het Nederlands voorstellen. En als jij dat dan doet, dan is het er wel. Een boek vertalen doe je ook omdat het nu eenmaal bestaat en het leuk is het in het Nederlands te hebben. Bovendien is Eliots boekje er zo een waarvan je bang bent dat een ander eraan begint, omdat je denkt dat jij dat alleen maar kan. Maar het blijft een gok of dat lukt of niet.”
Vindt u dat het gelukt is?
“Ik denk dat het het beste is wat ik kan doen. Ik had besloten om de gedichten te vernederlandsen omdat er in Eliots versie zoveel Engelse dingen en toestanden zitten. Je kunt rustig aannemen dat wie daar iets van begrijpt, ook Engels kan lezen. Over sommige van die gedichten ben ik erg tevreden, over Lorrenjopie en Scharrelnelis bijvoorbeeld, die altijd samen op rooftocht zijn en het Vondelpark als uitvalsbasis gebruiken.”
“En zeer tevreden ben ik over Ghiselbert Smit, de residentiekat. Een Haagse dandy en een lekkerbek: ‘de forellen zijn blauwer bij oesterbar Sauer’, ‘voor een sappige lende stapt hij naar Des Indes’. Helaas is die in de musical voor de helft weggevallen.”
“Ze zijn natuurlijk niet allemaal even geslaagd, maar dat kun je ook zeggen van die gedichten van Eliot.”
U bent zelf een kattenliefhebber. Wat is nou van die pakweg tien verschillende katten uw favoriet?
“Ik denk… Van Zonderen. Ja, dat denk ik. De Napoleon van het Kwaad, die ínbraaf lijkt maar voortdurend iets aan het uitbroeden is, en als het kwaad geschied is, is hij weg. Waarom Van Zonderen? Tja, ik dacht dat we het over vertalen zouden hebben, niet over gewetensonderzoek.”
Hoe komt u nu op zo’n naam Van Zonderen?
“Hij heet in het Engels Macavity, cavity is een holte, een niet-aanwezig zijn, en mac is van natuurlijk. Van Zonderen. Dat is toch een prachtige naam? Bovendien heb je één beklemtoonde en drie onbeklemtoonde lettergrepen nodig. Daar zijn er honderden van, daar alleen doe je al dagen over. Ik denk dat ik met ieder van die gedichten wel een paar weken bezig ben geweest, zonder er iets anders naast te doen.”
“Ach, de leukste namen werken dan weer niet, en soms moet je als je al een hele tijd bezig bent alles toch weer veranderen om de een of andere woordspeling te kunnen handhaven. Of je hebt eigenlijk een leukere naam, maar die lijkt dan weer niet op het origineel. Niet dat ik bang ben voor Mr. Eliot, maar het moet toch allemaal passen binnen de grote megafoon die de auteur achter je hersenpan houdt. Hij leest altijd over je schouder mee.”
“Vertalen is soms een soort exacte wetenschap: je moet met een enorme snelheid duizenden mogelijkheden kunnen verwerken in je hoofd. Dingen verwerpen, ze laten hangen in je hoofd, zeven. Snelheid is een essentiële voorwaarde voor vertalen. Hetzelfde geldt trouwens bij het schrijven van gedichten.”
Over de aanpassingen die de musical-versie van de gedichten vergde had ik in Nederland al het een en ander gehoord van de producent Hubert Atjak (tevens adjunct-directeur van Carré) en van muzikaal leider Paul Morris. Er zijn alleen kleine dingen veranderd. Omdat er zo snel gezongen wordt bijvoorbeeld is ‘oogst je applaus’ nu ‘krijg je applaus’ geworden aangezien je dat vlugger je mond uit krijgt.
De choreografie van de Nederlandse versie is exact gelijk aan die van de Engelse. Dat betekende dat sommige teksten niet meer synchroon liepen met de acties op het toneel, omdat Komrij uit metrum- of rijmdwang wel eens paar zinnen had omgegooid. Er is dus een lange lijst kleine verschillen tussen de boek- en de musicalteksten, maar er is niets essentieels veranderd.
Morris sprak wel vol bewondering over de samenwerking met Komrij: “Hij is zo slim. Dan zegt hij bijvoorbeeld: geef me vijf minuten. En dan zie je hem nadenken en dan zegt hij: nee, ik ben ieder woord afgegaan, maar daar is niets anders voor. Of: morgenochtend weet ik het. En dat is dan ook zo. Hij is geweldig.”
Komrij zelf is bijzonder te spreken over het feit dat hij voor iedere komma geraadpleegd is (“Zo hoort het natuurlijk ook te zijn, maar pas als het zo gaat, besef je hoezeer dat soort dingen in onbruik geraakt zijn.”) én over het professionalisme waarmee de hele produktie aangepakt is: “Ik heb daar groot respect voor, en het is een geruststellende gedachte dat het land na mijn vertrek toch niet achter me is ingestort.”
Zelf heeft hij de voorstelling – tot zijn spijt – niet kunnen zien, maar hij is wel bij repetities geweest en hij heeft de plaatopname natuurlijk in huis. Dat de musical zo’n succes heeft, maakt hem bijzonder enthousiast, maar: “dan heb je in Nederland alleen weer die absurde situatie ‘dat het op moet houden’. Ik zou zeggen: doorgaan tot ze dood uit de trapeze vallen bij wijze van spreken. Hier had van overheidswege ingegrepen moeten worden, Hare Majesteit had Carré moeten confisqueren! André van Duin kan toch wel eens naar het De la Mar theater? Dat was voor Wim Kan ook goed genoeg.”
Over de adaptaties voor de musical doet hij nogal losjes: een paar dagen zeer genoeglijk klooien over details. En samen zingen. Komrij: “Omdat ik zo van galmen hou, ben ik maar buitenaf gaan wonen.” Sommige musicalteksten zaten echter niet in Old Possum’s Book of Practical Cats, het liedje Memory bijvoorbeeld, de eerste tophit die Komrij ooit vertaalde. Een makkie, naar zijn zeggen: “Het gevalletje telt zes regels. Daar heeft de regisseur er twee van vertaald, Hubert Atjak heeft er twee gedaan, en ik nog eens twee. Dat zijn niemendalletjes.”
Volgens Paul Morris was het juist heel lastig. ‘Memory’ kan niet ‘herinnering’ worden, dat is te lang en heeft de verkeerde klanken. Van ‘touch me’ kun je niet ‘raak me aan’ maken. U bent in de vertaling vrij ver afgeweken van het origineel. ‘Memory’ is bijvoorbeeld ‘Maanlicht’ geworden.
“Ja, dat moet. Het gaat om klanken. In zo’n tophit moeten een paar sentimentele kreten op de juiste plaats staan. En je kan ‘touch me’ toch moeilijk door ‘knijp me’ vertalen. Dat is dus ‘streel me’ geworden. Vertalen is zo eenvoudig.”
Kunt u met al die verschillende vertaalervaringen achter de rug iets zeggen over hoe vertalen in zijn werk gaat? Weet u wat er gebeurt in uw hoofd?
“Ik denk dat ik het niet meer zou kunnen als ik wist hoe het in zijn werk ging. Ik weet het niet, ik ben absoluut geen theoreticus. Als ik alles bijgehouden had, de problemen vastgelegd dan zou ik er nu vast heel interessante dingen over weten te zeggen. Maar ik vertaal niet om erachter te komen hoe het in zijn werk gaat. Vertalen is voor mij toch vooral een soort eredienst aan de auteur. “
“De ene taal is ook niet gemakkelijker dan de andere. Het hangt helemaal van het boek af. Pas als je weet wat je gaat vertalen, kun je je voorbereiden, er dingen omheen lezen. En ik gebruik bij het vertalen alles wat los en vast zit: woordenboeken, vaak specialistische, rijmwoordenboeken, wat dan ook. En als het oude teksten zijn, kun je leunen op het graafwerk dat anderen, filologen bijvoorbeeld, al gedaan hebben. Ik vertaal liever wat oudere teksten, omdat je dan archeologie kunt bedrijven. Voor een moderne roman zou je op reis moeten, en allerlei mensen raadplegen.”
“De week nadat een vertaling af is kan ik er wel heel veel over zeggen, maar dat zakt weer weg. Ach, je weet dat je liefdes hebt gehad, maar waarom het verkeerd ging dat weet je toch ook niet meer? Alle details van ruzies? Ik vergeet altijd alles meteen weer, ik ben ook absoluut niet gevoelig voor sentimentaliteit over het verleden.”
Aan het eind van de musical, als alle katten de revue gepasseerd zijn, wordt er eentje uitverkoren om naar de kattehemel te gaan. Terwijl die op een grote autoband de lucht in gevoerd wordt zong de rest oorspronkelijk ‘Hoog hoog hoog langs het Amstelhotel’, maar daar moest het publiek zo om lachen dat het Amstelhotel veranderd is in het Pallashotel.
“Ja, dat Amstelhotel was realisme: je zou als je die kant uit zweefde inderdaad langs het Amstelhotel komen. Realisme kan niet op het toneel, dan zegt het publiek ‘ha, ha, betrapt!’. Het moest dus een fantasienaam worden of een hotel dat heel ver weg ligt.”
“Ik ben hier dagen heerlijk bezig geweest om een mooie hotelnaam te bedenken. Ik ken alle mooie hotels van Europa en net als iedereen heb ik overal het briefpapier en de enveloppen meegenomen. Die heb ik allemaal doorgelopen, en uiteindelijk ben ik toch bij een heel eenvoudige naam blijven steken. Eentje die ik in het begin ook al had, maar het was leuk om me dagenlang met de magie van hotelnamen bezig te houden.”
Er is wel gezegd dat de vertaling te moeilijk zou zijn. En een bijna unanieme klacht in de recensies was dat de teksten zo onverstaanbaar waren.
“Ik weet niet precies waar dat aan ligt. Het zijn geen eenvoudige gedichten, het is literair werk. Ik denk dat ook in de Engelse versie de gemiddelde bezoeker vrijwel alles zal ontgaan. Dat is de moeilijkheidsgraad van de teksten. Maar als ik de plaat hoor, denk ik vaak wel: als je dat nou een fractie van een seconde had vastgehouden, als je dat accent nu net ietsje anders had gelegd, dan was het wél te verstaan geweest. Vooral voor buitenlanders die in een andere taal moeten zingen zijn dat soort subtiliteiten heel moeilijk. Dan is het dus geen kwestie van taal maar een kwestie van het strottehoofd.”
“Maar ik moet er wel op wijzen dat ik 300 opera’s gezien heb, en 300 keer de tekst niet gehoord heb. De laatste zangeres van wie ik woord-voor-woord heb kunnen verstaan wat ze zong, was Barbara Streisand. En die hoop ik nooit meer te horen. Ach, het is toch leuk te weten dat omdat jij dat beslist hebt, de mond van de acteur op een gegeven moment een o-vorm moet aannemen. Bovendien zijn er tekstboekjes, dat schept de ruimte om naar de boekhandel te lopen om het betreffende boekje aan te schaffen en nog eens na te genieten.”
“En over die moeilijke woorden: er wordt me in het algemeen verweten dat ik wel eens een woord gebruik dat niet iedereen kent. Ik begrijp nooit hoe iemand het lef heeft dat te zeggen, dat is toch gênant? Maar de woorden in Cats zijn niet mijn moeilijke woorden, het zijn Mr. Eliots moeilijke woorden. En Eliot is ook niet altijd even leuk.”
“Ik begrijp bijvoorbeeld absoluut niet wat hij nou met die spoorwegkat moest, daar vind ik niks aan. De verleiding om te ver van het origineel af te wijken is dan wel eens groot, maar je mag eigenlijk niet meer mooie vondsten gebruiken dan er in de oorspronkelijke tekst staan. Maar die kunnen wel eens ergens anders terecht komen, je compenseert iets dat verloren moet gaan elders.”
“Alles bij elkaar ben ik wel tevreden ja. Ik heb hier veel tijd in gestopt. Het duurt nog een héél lang voordat iemand deze vertaling verbetert.”
Het is zondag, dus het personeel heeft vrij. De gastheren worden er niet minder gastvrij van: we gaan uit eten en ik moet de mooiste wijn van Portugal proeven. Op de terugweg in de oude Zephir zingt Komrij zuiver en luidkeels Memory. In het Engels.
Achtergrondnoot: toen Carré een eeuw bestond, in 1987, kwamen ze daar met een Nederlandse versie van de musical Cats, waarin de kattengedichten van T.S. Eliot gezongen en gespeeld worden. Toevallig bestond daar al een Nederlandse vertaling van, van Gerrit Komrij, en die zou ook gebruikt gaan worden.
Goeie aanleiding om met hem te gaan praten. Dat vond ook K.L. Poll, indertijd baas van het Cultureel Supplement van de NRC, toen ik het hem voorstelde. Alleen moest dan wel een redacteur het gaan doen, niet ik, meende hij, en stal schaamteloos mijn idee.
Niet voor een gat te vangen, stapte ik met mijn voorstel naar Vrij Nederland, maar ai, daar moest indertijd nog wekenlang democratisch overlegd worden over of ik wel helemaal naar Portugal mocht. Toen de ja-stemmen in de meerderheid bleken, was het te laat. Komrij was niet enthousiast geworden van het telefoontje van de NRC-redacteur, en had ook in mij geen zin.
Een jaar later kwam het allemaal helemaal goed. Er ging een nieuwe serie Cats van start, en ik toog alsnog naar Portugal. Bovenstaand gesprek vond plaats op 7 augustus 1988. Na een indrukwekkende hoeveelheid bier. Het ging goed. Toen mocht ik blijven slapen. Gelukkig. Want de reis vanuit Porto per taxi was die ochtend nogal lang geweest. Nog altijd kan ik Terence Trent d’Arby niet horen zonder aan die avond te denken (Sign your name across my heart…).
Het interview is ook verschenen in de twee edities van ‘Het vermogen te verlangen (9 letters), gesprekken over taal en het menselijk brein’.
Intussen leek Cats onuitroeibaar. Op 7 oktober 2006 ging de musical nog weer eens in première. Opnieuw met de teksten van Komrij. Raar, en ook echt erg dat hij er niet meer is.