door Liesbeth Koenen ©
07-11-1987
Vrij Nederland

Ze hebben weer allemaal een poes

Nieuws van het front der lesbische letteren

PASO DOBLE door Megchel J. Doewina Uitgever: Furie, 232 p., f 27,-

DE BORSTEN VAN MEVROUW LOZINSKI EN ANDERE VERHALEN door Ineke van Mourik, Renate Dorrestein, Ingeborg Oderwald, Astrid Roemer, Hannes Meinkema, Mirjam Boelsums, Doeschka Meijsing, Coco Snoek, Megchel J. Doewina. Uitgever: Furie,  139 p., f 24,50

ZWERFTOCHT DOOR DE HEL door Monique Wittig. Vertaald uit het Frans door Rosa Pollé, Uitgever: Furie, 125p., f 25,-

‘Wat een modern boek,’ dacht ik aldoor bij het lezen van Megchel Doewina’s Paso Doble. Dat kwam denk ik vooral door de toon: het boek is geschreven in de afstandelijke, maar beslist geestige verteltrant die hevig bij de jaren tachtig schijnt te horen. De gepassioneerdste passies en de verschrikkelijkste gebeurtenissen -het verhaal zit er vol mee- hebben nog een ironisch tintje meegekregen. En laat ik het maar meteen zeggen: mij bevalt dat wel.

Maar ook de entourage waarin een en ander zich afspeelt, doet ‘modern’ aan. Paso Doble (dat is een dans) gaat over een lesbische liefde, al is dat eerder een bijkomstigheid dan het eigenlijke onderwerp van het boek. Twee Nijmeegse dames, een filosofe die op de universiteit werkt en een ‘ex-assistente van een hoogleraar in zure regen’ ontmoeten elkaar bij een voetbalwedstrijd van NEC. Vanaf het allereerste moment steggelen ze er lustig en met veel vaart op los, en vanaf datzelfde moment vallen ze voor elkaar. Een bijzonder gelukkige toevalstreffer. Lijkt het.

De plot vertoont trekjes van een detective. Er is de duistere dood in donker Afrika van het zusje van Carolien (de ex-assistente), er zijn de versprekingen, het flauwvallen en de drankzucht van Annelot (de filosofe) en er zijn allerlei aangevers die soms teveel het karakter van weggevers hebben.

Dat is mijn belangrijkste kritiek op het boek: de intrige zit wel mooi in elkaar, maar je voelt de clou al vrij snel aankomen. Te snel. Ik zal hier dan verder ook niets meer van het verloop der gebeurtenissen verklappen.

Wel wil ik onthullen dat de voorspelbaarheid nog niet wegneemt dat Paso Doble tot het einde toe spannend is om te lezen. Meghel Doewina kan schrijven en gebruikt een ratjetoe aan ingrediënten om onze aandacht erbij te houden. Het boek heeft de vorm van een verslag: Carolien vertelt wat haar overkomen is. Ze geeft doorlopend commentaar op wat er gebeurt, op zichzelf, op de wereld. Regelmatig spreekt ze daarbij de lezer rechtstreeks aan. Tijdens een zware en nogal oeverloze discussie tussen haar en Annelot bijvoorbeeld.

Net op het moment dat ik de neiging kreeg eens een bladzij of wat over te slaan, raadt deze nogal gehaaide dame haar lezers aan om dat inderdaad te doen, wat natuurlijk een averechts effect heeft. Dat is knap.

De dialogen in Paso Doble doen soms aan Marijke Höweler denken, het tijdsbeeld dat geschetst wordt brengt hier en daar A.F.Th. van der Heijden in herinnering. Ook Reves motto dat een enorm cliché op zijn tijd het uitstekend doet in een verhaal, blijkt weer eens een waarheid als een koe. Frases als: ‘Vooruit dan maar, even erdoorheen.’, ‘..zij hadden het ook niet gemakkelijk.’ en ‘Ja, ik kan soms rake dingen zeggen.’ zijn op iedere tweedebladzijde te vinden.

Ze passen uitstekend in de praatstijl van het boek. De tegenhangster van Reves Geheime Deel is bij Doewina trouwens een ‘zwengelend klokje’, zoals blijkt uit een mooi beschreven, maar door bumsende buren (‘Albeeer, tue das nicht, nimm deine Hande weg..’) lichtelijk verstoorde vrijscene. Zo blijft zelfs deze hartstochtelijke passage luchtig.

Maar af en toe wordt de lolligheid iets te veel van het goede. Tegen het eind van het boek begon ik het eerlijk gezegd vermoeiend te vinden. Bijvoorbeeld: twee vrouwen liggen in een bed vol ongedierte. Daar krijgen we deze tekst bij geleverd: ‘Waar ze vandaan kwamen, weet ik niet, maar tegen die tijd hadden we al weer ettelijke nieuwe beestjes met de vingers vanaf het laken de kamer ingeschoten. Zij gedachteloos, ik nogal fanatiek. Mag nou eenmaal graag beestjes wegschieten. Zelf vonden ze ze het blijkbaar ook wel leuk, want ze kwamen steeds weer terug.’ Dat is niet meer geestig, dat is melig.

Wel illustreert dit citaat tevens de vaart waarmee het complete verhaal geschreven is. Alles bij elkaar een veelbelovend debuut heet dat in recensies.

Dames in crisis

Jammer genoeg biedt lesbiennes beschrijven geen garantie voor literatuur. Bij uitgeverij Furie verscheen ook De Borsten van Mevrouw Lozinsky en andere verhalen. Daaruit leerde ik om te beginnen dat Megchel Doewina een sociologe buiten dienst is die schrijft, leest, tekent en musiceert naast haar studie Latijn en Grieks.

Benieuwd naar wat ze nog meer geschreven had, sloeg ik haar verhaal als eerste op. Helaas. Het was een hoofdstuk uit Paso Doble, en dat bleek al snel het interessantste en leukste stuk van het boek te zijn.

Tjongejonge. Mijn kantlijnen stroomden bij de rest onmiddellijk vol met opmerkingen als ‘gewild’, ‘slappe verhaaltechnische trucs’, ‘mysterieus gedoe’ en ‘onzin symboliek’. Maar bovenal bleef de indruk hangen: wat valt er weer verdomd weinig te lachen. Al die verhalen gaan over dames in crisis. En ze hebben ook weer allemaal een poes. Sommige clichés hebben nu eenmaal niet het Reviaanse effect.

Misschien dat het me zo tegenviel omdat de inleiding je volkomen op het verkeerde been zet. Die vertelt dat ‘het lesbische’ als een vanzelfsprekend gegeven verwerkt is. Maar dat is absoluut niet waar. In ieder geval Ingeborg Oderwalds ‘Buurvrouwen’, Coco Snoeks ‘Gifgroen oudrose voor “zwarte” bladzijden’ en Hannes Meinkema’s ‘In de omgekeerde wereld’ gaan uitsluitend over moeizame lesbische verhoudingen. En juist ‘het lesbische’ zorgt voor problemen.

Het titelverhaal van Ineke van Mourik lijkt wel een schoolopstel van een puber. Het zit vol met interessantdoenerij. Opmerkingen als: ‘Ik leef al jarenlang in een mist. Ik heb nevelslierten in mijn hersenen, een floers voor mijn ogen, gezoem in mijn oren en een bittere smaak in mijn mond.’ De hoofdpersoon heeft het moeilijk, concludeer ik dan, maar Joost mag weten waarmee. Ze heeft ook een droom, en ik schat dat die vol symboliek zit. Bij gebrek aan achtergrondgegevens kun je echter alleen maar gokken naar de diepere bedoelingen. Ongeveer hetzelfde geldt voor Mirjam Boelsums ‘Ooggetuige’. Ook daar blijft het een raadsel waar het verhaal nu eigenlijk over gaat.

Dan is er nog Astrid Roemers ‘Cryptogram’. Over het algemeen ben ik niet zo slecht in cryptogrammen, maar deze, daar kom ik echt niet uit. Het gaat bijvoorbeeld over een ontmoeting die ‘stralend als intense leegte’, en een ‘zij’ die ‘niet aarde & vast’ is. Het betreft hier overigens een fragment uit een roman. Wie weet is een en ander in de context van het hele boek wel te volgen, maar dat is nog geen excuus dit hoofdstuk in een verhalenbundel op te nemen.

Allegorische tocht

Doeschka Meijsing en Renate Dorrestein hebben in ieder geval als voordeel dat ze kunnen schrijven. Het verhaal van Meijsing (‘De verdwijning van Louisa Jebb’) lijkt mij echter meer een aanzet tot een langer verhaal. Het is grotendeels een stukje van een manuscript van iemand uit de vorige eeuw. Die iemand is op mysterieuze wijze verdwenen. En dat is het dan. Dat vind ik een te dun gegeven. Dorresteins verhaal ‘Suiker’ steekt gunstig bij de rest af. Het gaat over een vrouw die haar grip op de werkelijkheid kwijt is sinds het overlijden van haar vriendin. Het eind van het verhaal lijkt mij wat gewild, maar dat is puur een kwestie van smaak.

Lichtelijk opgelucht dat De Borsten van Mevrouw Lozinski achter me lagen begon ik aan een derde boek van uitgeverij Furie. Zwerftocht door de hel van Monique Wittig.

Een gevaarlijke titel. Ik kan er niets aan doen, maar ik vond hem erg toepasselijk. Het boek beschrijft een allegorische tocht van Wittig met ‘haar gids Manastabal’. Dat epitheton ‘mijn gids’ alleen al ging me na drie paragrafen op mijn zenuwen werken, omdat het op iedere bladzijde minstens drie keer vermeld werd.

Maar veel erger was al die symboliek. De ‘verdoemde dienende zielen’ moeten denk ik vrouwen voorstellen, hun pikgerichte ‘aanhangsels’ zullen wel mannen zijn. De onderliggende intenties van allerlei bloederige taferelen met opgestapelde verminkte lichamen, heb ik niet helemaal begrepen, maar de boodschap van het verhaal lijkt me iets als ‘vrouw zijn is een hel’. Ook wordt de illusie gewekt dat er een hemel bestaat die te bereiken is voor wie door de hel en het vagevuur wil gaan. Wie weet.

Extra verwarrend wordt dit duistere proza nog eens door het gebruik van ‘haar’ als het ‘hun’ of ‘hen’ moet zijn. ‘Haar’ kan tegenwoordig nu eenmaal alleen maar op een vrouw slaan in het Nederlands, niet op meerdere. Als je het daar niet mee eens bent, dan kun je beter een nieuw woord bedenken dan een bestaand woord een ruimere, bij de lezer onbekende toepassing geven. En waarom zou je alles wat er gezegd wordt tussen () zetten, in plaats van tussen ‘‘? Wie het weet mag het zeggen.