NRC Handelsblad
(rubriek: Zeggen en Schrijven)
Zeggen en Schrijven
Witzelsucht
Met geen mogelijkheid kan ik me herinneren wat er nou toch zo leuk was. Weet u het nog? Waarom hingen wij urenlang hikkend, snikkend en letterlijk slap van het lachen in onze schoolbanken? En waarom toch is die roes waarin álles grappig is nu bijna niet meer terug te halen?
Je zou zeggen: omdat we tegenwoordig geen tijd meer hebben voor flauwe geintjes. Maar misschien is het wel zo dat we er de hersens niet meer voor hebben. En dat we daar nog blij mee moeten zijn ook.
Witzelsucht is de prachtige Duitse term voor het verschijnsel dat je ziet bij mensen met een bepaalde beschadiging in hun voorhoofdskwab: ze hebben zelf ongelooflijke lol, maken de hele dag van alles een gebbetje, en zijn meestal in gezonde ogen niet grappig. Er kan eens een geestig bon mot tussendoor glippen, maar kinderachtige ongein is de regel, en veel is domweg ongepast.
Groeit er in onze voorhoofden op weg naar volwassenheid een rem op platte en slappe grappen? Er zitten daar wel meer remmen: op agressie en lust bijvoorbeeld. Ongeremdheid op allerlei gebied is vaak een kenmerk van mensen die de pech hadden dat er in dat deel van hun hersenschors iets stuk ging, om welke reden dan ook.
Ik snap ondertussen maar weinig van humor in het brein. Waar zit het nou? Zit subtiliteit middenvoor ofzo? Deels bevindt het zich natuurlijk ook links. Want om te kunnen lachen om iets wat je verteld wordt, zul je in elk geval taal moeten begrijpen. Uit klanken moet je de woorden kunnen vissen, uit opeenvolgende woorden moet je kunnen opmaken wat er bedoeld wordt, en dat gebeurt ruwweg in het gebied boven je linkeroor.
Maar dat is ook weer niet helemaal waar. In de linker hersenhelft zit, althans bij de meeste mensen, inderdaad de ‘rekenkant’ van taal, die al die reeksen pauzeloze, half ingeslikte en met elkaar versmolten klinkers en medeklinkers voor je in stukjes breekt, of andersom, als je zelf praat: voor je opbouwt, construeert. Maar voor het precies interpreteren heb je toch weer je rechter hersenhelft nodig.
Juist de leuke dingen, de dubbele bodems, de woordspelletjes ontgaan je bij een beschadiging rechts. Wie dat heeft, is geneigd alles letterlijk te nemen, ook beeldspraak, en daar zit elke taal tjokvol mee. Zo iemand heeft grote moeite iets ‘in zijn eigen woorden’ samen te vatten, en is zelf ook niet leuk. Zijn grappen zijn gauw ruw, onbeholpen.
Dus, grof gezegd: links ontleedt, rechts interpreteert? Nee. Ook dat is maar de vraag. Deze week komt Michael Gazzaniga (Gedzènniga, spreek de g’s uit als in goal) weer eens naar Nederland, de Amerikaan die erg beroemd werd met zijn onderzoek naar split-brain-patiënten: meestal lijders aan een zware vorm van epilepsie bij wie de verbinding tussen de twee hersenhelften is doorgesneden om te voorkomen dat aanvallen overslaan naar de andere kant. Dat klinkt gruwelijk, maar werkt goed. Je merkt niets bijzonders aan ze, en nog mooier: ze voelen zichzelf ook gewoon.
Dat ze dat niet zijn, blijkt pas in het laboratorium, waar je ervoor kunt zorgen dat dingen werkelijk maar één van de twee hersenhelften bereiken. Woorden op een beeldscherm bijvoorbeeld. De rechter hersenhelft kan, dat werd duidelijk, wel wat taal verwerken. Korte opdrachten als ‘lach’ of ‘loop’ zijn geen enkel probleem, maar praten doet alleen onze linker hersenhelft.
En het blijkt ook nog een kletsmajoor. Want voert een split-brainpatiënt netjes de opdracht uit en je vraagt hem vervolgens waarom hij lacht of opstaat en wegloopt, dan komt de linkerhelft, die ware de reden niet kan snappen, met onzinpraatjes. ‘Ach, jullie met je rare onderzoeken ook’ zegt de lachende patiënt, en de wandelaar beweert bijvoorbeeld even een blikje cola te gaan halen.
Gazzaniga’s conclusie: we hebben links een ‘interpretator’ zitten, die greep op de wereld houdt voor ons, die graag dingen op een plausibele manier met elkaar verbindt, en die als het moet zelfs interpretaties voor je verzint uit het niets.
Maar interpreteren ging toch juist rechts? Of is dat weer een ander soort interpreteren? Ik ben nog zwaar in verwarring over dit alles. Maar zolang niemand me tegenspreekt, troost ik me met de gedachte dat mijn sterk afgenomen vermogen de slappe lach te krijgen een teken van een gezonde voorhoofdskwab is.