door Liesbeth Koenen ©
10-10-1992
Vrij Nederland

De twaalfde Grote Van Dale

Wij kunnen toch wel wat kruimels liefde gebruiken?

Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse taal, twaalfde, herziene druk, door Prof. Dr. G. Geerts en Dr. H. Heestermans, in samenwerking met anderen, Uitgever Van Dale Lexicografie, 3897 p., 1992.

 

De verpakking is prachtig: een fraaie stevige doos, met een uitsparing bovenaan, waardoor de drie delen er nu eens gemakkelijk uit te trekken zijn. De nieuwe – twaalfde – druk van de Grote Van Dale voelt goed, ligt lekker in de hand en leest door het voor de gelegenheid ontworpen lettertje Lexicon veel prettiger dan vorige edities. De kaft is uitgevoerd in taupe: “donkergrijs als een mollevel, met een vleugje bruin” zegt de creatieve definitie. Zelf zie ik er ook iets paarsigs (“naar het paars zwemend”) in, maar dat kan aan mij liggen. Smaakvol is het allemaal zeker.

Natuurlijk wil het oog ook wat, helemaal bij een boek dat zo’n beetje uitgegroeid is tot een statussymbool. Maar maakt Nederlands meest prestigieuze woordenboek het ook inhoudelijk waar? Het antwoord is tja (“uiting van berusting, aarzeling, min of meer weifelende toegeving of instemming enz.”), want volmondig ja kan ik er niet op zeggen. Ik ga u niet wijsmaken dat ik de nieuwe van Dale van a tot z gelezen heb, dat zijn een kleine vierduizend pagina’s. Woordenboeken zijn gebruiksvoorwerpen en ik heb de drie delen (samen ongeveer vijf kilo) nu een paar weken in gebruik. Voor deze recensie heb ik bovendien stevig geprikt: op willekeurige plaatsen heb ik de boeken opengedaan en gekeken wat ik aantrof.

De eerste algemene gedachte die zich bij bladeren en prikken aandient is: jeetje, wat véél. En dat is natuurlijk al vele edities lang de grote kracht van dit boek: er staat verschrikkelijk veel in, en geen mens weet dat allemaal uit zijn hoofd. Van Dale zegt zelf dat we voor die f 285,- ongeveer 240.000 woorden krijgen, waarvan er 12.000 nieuw zijn. Nu moet je ze daar niet zomaar op hun woord geloven: de recensenten van de NRC en de Volkskrant toonden al aan dat er ook woorden geschrapt zijn, al beweert de redactie van niet. Maar dat neemt niet weg dat je er als gebruiker niet zo snel naastgrijpt.

Zeker niet wanneer je de Van Dale alleen pakt om te kijken hoe je een woord spelt. Volgens de – behoorlijk leesbare – inleiding is dat in de praktijk de belangrijkste functie van het boek. En daarin voldoet het in bijna alle gevallen uitstekend. Je vraagt je weer eens af wat die dure spellingscommissies toch zitten te doen: we hebben met de Grote van Dale al sinds jaar en dag een aanvaarde standaard in Nederland, ook voor al die honderdduizenden woorden die niet in het Groene Boekje staan.

Een enkele keer word je overigens wel in de steek gelaten. Zo is het natuurlijk flauwekul om bij het uit het Engels overgenomen woord infaden te vermelden dat dat alleen in de onbepaalde wijs voorkomt. Dat is een spellingsprobleem omzeilen, want reken maar dat de ene technicus de andere vraagt “heb je al ingefeet?” (ik spel het maar even fonetisch). En wat te denken van stampij/ei? In de nieuwe editie staat stampij, met de wat cryptische mededeling dat stampei “onetymologisch” is. Maar dat zijn bioscoop en democratie en een heleboel andere uit het Grieks geleende woorden ook. Enfin, een kniesoor die hierover doorzeurt.

Mooi is dat in de twaalfde druk voor het eerst bij 37.000 woorden de etymologie gegeven wordt. Zo hoort dat in een groot woordenboek. Minder mooi is dat die etymologische verklaringen verzorgd werden door degenen die ook van Dales Etymologisch woordenboek maakten. Nu kom je ook in de Grote van Dale bijvoorbeeld tegen dat een woord als verflenzen “klanknabootsend gevormd” is. Bij sukkelen trof ik zelfs aan dat het misschien wel “klankschilderend” was. Ja, roep maar wat. “Klankschilderend” zelf staat er trouwens niet in, alleen klankschildering: het gebruik van expressieve klanken en woorden om een handeling of een gevoel uit te beelden. Expressieve klanken? Dat zijn hooguit ah, oh en auw.

Er is nog meer nieuws in deze druk: een lange lijst voor- en achtervoegsels waaruit je zelf een reeks andere woorden kunt afleiden. Dat blijkt een gevaarlijk terrein te zijn. Ik denk dat de redactie hier eens iemand op moet zetten die echt verstand heeft van morfologie (“leer van de wijze waarop in een taal (afgeleide en samengestelde) woorden gevormd worden en van de verbuigings- en vervoegingsvormen van een taal…”), want nu loopt het te vaak mis. “-talig” is niet “zoveel talen kennend als door het grondwoord wordt aangegeven”, want hoe kun je dan “drietalige uitgaven” hebben, of een “tweetalige opvoeding”?

Ook het voorbeeld dat in de inleiding gegeven wordt, deugt niet. Het is waar dat de mogelijkheid bestaat om van een werkwoordstam, met name van werkwoorden op -eren, met behulp van het achtervoegsel -age een nieuw zelfstandig naamwoord te maken (chantage,lekkage), maar als je die mogelijkheid niet preciezer omschrijft dan voorspel je mét Van Dale woorden als “corrigage”, “notage” en zelfs “bezage”.

De etymologie en die voorvoegsels zijn twee voorbeelden van een goed idee met een gemankeerde uitvoering. Dat kan gemakkelijk rechtgezet in een volgende druk. Ook zaken als op de verkeerde lettergreep het accent leggen (in Nederland zeggen we “total loss” en niet “total loss”), of vergeten te vermelden dat een woord uit een vreemde taal komt (als ik niet beter wist zou ik “top secret” nu als “top seekrut” lezen) zijn eenvoudig te verhelpen. (Tussen haakjes: waarom ontbreekt een fonetische weergave van de woorden eigenlijk? Hoort dat er niet gewoon bij in het soort woordenboek dat de Van Dale is?) Moeilijker zal het zijn iets te doen aan wat ik maar de willekeur zal noemen, en aan de omschrijvingen.

Willekeur spreekt in de eerste plaats uit de groepering van de woorden. Met de beste wil van de wereld heb ik geen systeem kunnen ontdekken in de opbouw van langere lemmata waarin samenstellingen gegeven worden. Het systeem is bekend: je hebt een woord, dan volgt een omschrijving en dan volgen nog een aantal woorden, al dan niet met een eigen omschrijving, die hetzelfde begin hebben als de hoofdingang. Het begin van die vervolgwoorden wordt, terecht, uit ruimte-overwegingen aangegeven met drie puntjes. Maar hoe kom je erop om leerscene (de subcultuur waar het dragen van leer gewoonte is) te laten volgen door …school en …secretariaat? Zo wordt ook luierstoel (zo’n ding om lekker in te luieren) onmiddellijk gevolgd door …stof en …was. Toch even iets anders. Na kamerolifant komt …ontbinding, een scheldwoord gevolgd door een politiek begrip: zaken uit totaal verschillende hoeken.

Willekeur spreekt ook uit de keuze van de woorden. Waarom de een niet, de ander wel? Waarom wel DES-kind en DES-slachtoffer, maar niet DES-dochter? Waarom wel takki-takki, maar niet het takki-takki-oerwoud dat je veel vaker tegenkomt? En dan de omschrijvingen. Die zijn gewoon echt te vaak niet goed. Neem dat DES, in de vorige druk stond het nog niet, nu krijgen we te lezen waar het de afkorting van is, en daarnaast als enige informatie dat het hier een “bepaald hormoon gebruikt ter voorkoming van een dreigende miskraam” betreft. Bij DES-kind en DES-slachtoffer staat helemaal niets. Maar dat is toch niet de kennis waar je op uit bent wanneer je zo’n woord opzoekt? Daar hoort gewoon iets te staan over het feit dat dat bepaalde hormoon gevolgen heeft voor de vruchtbaarheid van de volgende generatie. Eventueel kun je dan inderdaad afzien van betekenisomschrijvingen bij de samenstellingen met DES. Zo had ik bij lobotomie ook wel iets minder vaags dan “operatieve ingreep in de grijze hersensubstantie” willen lezen.

Maar ook bij heel alledaagse woorden gaat er van alles fout. In de twaalfde druk is ineens de betekenis “eerder” voor vroeger (“ik was hier vroeger dan jij”) verdwenen. Joost mag weten waarom. Bij kruimel staat dat het in de betekenis “klein stukje of beetje” alleen met een ontkenning samen kan gaan. Maar wij kunnen toch allemaal wel wat kruimels liefde gebruiken? De omschrijving “van verre erbij gehaald” voor vergezocht vind ik ook niet verhelderend genoeg. En wist u dat reizigersdiarree “buikloop ontstaan ten gevolge van onvoldoende hygiënische toestanden op sommige campings” is? Wel, globetrotters, voortaan niet meer kamperen, dan blijf je gezond.

In de NRC en de Volkskrant is al een paar keer gewezen op de wonderlijke manier waarop citaten in de nieuwe van Dale gebruikt zijn. Koos van Zomeren bijvoorbeeld kreeg bijbelcitaten in de mond, of beter: de pen gelegd. Ik weet ook niet goed wat ik moet met de toevoeging “stokbrood met rillettes (Meinkema)” bij de ingang rillettes. Als daarachter al staat dat het “varkenspastei” is geloof ik ook zonder de Nederlandse literatuur wel dat je er stokbrood bij kunt eten.

Al met al stelt de nieuwe Van Dale dus op nogal wat punten teleur. Natuurlijk staan er prachtige dingen in, en is de verzameling woorden uniek in Nederland. Je komt ook nog eens op een idee als je er in leest: zo wist ik niet dat “tepeltje taptemelk” het vrouwelijk equivalent van “lulletje rozewater” was, en ook de woorden toppezot voor “stapelgek” en paddemoedernaakt voor “spiernaakt” overweeg ik te gaan gebruiken. Als u nog geen dikke Van Dale had, dan is deze heus zijn geld waard, maar misschien is het wel verstandig op de volgende editie te wachten wanneer u de vorige al in huis heeft.