door Liesbeth Koenen ©
09-1996, nr. 39

Prof.dr. H.A. Oberman, winnaar van de dr. A.H. Heinekenprijs voor de Historische Wetenschap:

“We hebben standbeelden, bevroren ijspegels als voorvaders. Die moeten weer gaan lopen.”

“Ik voel me een beurtschipper tussen culturen. Als een soort kustvaarder ga ik met goederen heen en weer, maar ik sta als Nederlander altijd buiten de culturen die ik aandoe. De verschillende talen heb ik van vijanden tot makkers moeten omvormen.” Met de Nederlandse woordenschat van de winnaar van de dr. A.H. Heinekenprijs voor de Historische Wetenschap zit het nog wel goed. Toch was Heiko Oberman (1930) nog geen twintig toen hij aan zijn nog steeds voortdurende universitaire zwerftocht over de wereld begon.

Overal streek hij voor langere of kortere tijd neer, eerst nog als student, maar al snel als (gast)docent en onderzoeker: Indonesië, Engeland (Oxford), Utrecht, de Verenigde Staten (Harvard, Brandeis, Stanford, Wisconsin, Michigan, Arizona), Zwitserland (Zürich), Duitsland (Tübingen), Israël (Jeruzalem).

Cum laude afgestudeerd in 1956, cum laude gepromoveerd in 1957, en in 1958, op zijn 27ste, was hij al professor.

Sinds 1984 is Oberman hoogleraar Geschiedenis in Tucson, aan de universiteit van Arizona, en de achttien jaar daarvoor was hij ‘Ordinarius’ (Duits voor ‘professor’) en directeur van het Instituut voor de Late Middeleeuwen en de Reformatie aan de universiteit van Tübingen.

Nog voordat we naar zijn riante maar ook prettig rommelige werkkamer vertrekken voor het ‘officiële’ interview, gaat het gesprek al over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ene taal tegenover de andere. “Ik wilde zo graag een verhaal maken onder de titel ‘De historicus als voetzoeker’, maar ‘voetzoeker’ kun je niet in het Engels vertalen zonder dat je een deel van de betekenis verliest,” moppert Oberman boven een beker koffie, buiten op het net te kille terras van het huis dat zijn ouders in de jaren dertig lieten bouwen.

Huize Ekeby ligt eenzaam in de bossen van Holten, en nog steeds zit Oberman hier elk jaar tenminste een paar maanden. Recht uit het woestijnklimaat naar de wisselvalligheid van ook deze Hollandse zomer.

‘Hooizunga’

Met die talen was het even wennen. Oberman: “Toen ik net als jong hoogleraar op Harvard was aangekomen, werd ik uitgenodigd door de chairman van het History Department. Ik dacht dat het uit hartelijkheid was, maar na de traditionele maaltijd met paardevlees gingen we zitten en wilden ze mijn visie op ‘Hooizunga’ horen. Ik had geen idee waar ze het over hadden. Nou had ik wel geleerd, en ik denk dat dat iets Nederlands is, om nooit mee te praten als je niet weet waar het over gaat. Dus daar zat ik. Pas toen ze daarna over Pieter Geyl begonnen, en ook zijn naam ‘veramerikaansten’ tot iets als ‘Kail’, begreep ik dat ze Johan Huizinga bedoelden, de man van Herfsttij der Middeleeuwen.”

Het is goed gekomen. Oberman behoort tot het nu bijna uitgestorven ras van onderzoekers dat behalve in het Engels ook publiceert in het  Frans en Duits. Zijn imposante publikatielijst laat zelfs heel wat Latijnse titels zien, maar dat zit hem misschien meer in de voertaal die geletterden aanhielden in het tijdvak dat hij bestudeert. Dat loopt van 1300 tot 1700,  en het is zijn, overigens niet altijd met enthousiasme begroete idee geweest dat het hier inderdaad om één tijdvak gaat.

Belevingswereld

Reformatie en mentaliteitsgeschiedenis zijn de begrippen waar het allemaal om draait voor Oberman. Om iets te kunnen snappen van mensen als Luther, Erasmus en Calvijn – sleutelfiguren van de Reformatie – moet je proberen hun wereldbeeld en hun belevingswereld te grijpen. En Luther was nog helemaal geworteld in de middeleeuwen, dus die middeleeuwen horen er alleen al daarom bij. Dat is kort gezegd Obermans boodschap. Maar hoe zit dat eigenlijk met die Reformatie, waaraan Oberman zijn wetenschappelijk leven gewijd heeft? Hoe belangrijk is die? Wat zou er anders geweest zijn in de wereld waarin wij leven als die nooit had plaatsgevonden?

De vraag bevalt Oberman, ook al heeft hij geleerd “dat een goed historicus nooit mag vragen wat er gebeurd zou zijn als Napoleon bij Waterloo gewonnen had”. Hij denkt na en komt uiteindelijk met een tweeledig antwoord: de Reformatie heeft diepte gegeven aan de beginnende scheuren tussen geloof en wetenschap, én aan die tussen kerk en staat. Die scheuren waren weliswaar al in de veertiende eeuw ontstaan,  maar zonder de Reformatie was de definitieve scheiding waarschijnlijk geen feit geworden. “In de veertiende eeuw kreeg je het nominalisme,” legt hij uit. “Dat komt er simpel gezegd op neer dat men ging nadenken over de vraag : stel nou eens dat er géén God is, hoe zou je de wereld dan verklaren? “

“Monniken die zich daar mee bezighielden brachten zo een verschil aan tussen theologie aan de ene kant en aan de andere kant filosofie, waaronder toen nog álle wetenschappen vielen. In die tijd werden ook voor het eerst experientia en experimentum uit elkaar gehaald, dat wil zeggen: dingen die je op grond van een zintuiglijke waarneming aan de weet komt tegenover dingen waarbij de ervaring in kwestie herhaald kan worden. Op dat spoor zitten we vandaag nog: die gedachten zijn door Luther en anderen overgenomen.”

Ziel en zaligheid

Maar de Reformatie doorbrak ook de “eenheidscultuur”, zoals Oberman het noemt. “Kerk en staat waren totaal met elkaar verweven,,zegt hij. “In 1302 kwam Paus Bonifatius VIII met een decreet dat de paus voortaan de hoogste rechter was, ook in de politiek. Alle vorsten waren vanaf dat moment gehoorzaamheid verschuldigd aan de Heilige Stoel. Waren ze niet gehoorzaam dan verloren ze vanzelf, zonder dat er een gerecht aan te pas kwam, hun ziel en zaligheid. Die onfeilbaarheid bleef nog een hele tijd omstreden. Je kreeg daarna een periode waarin nationale staten en regionalisme in opkomst kwamen, en daaruit kwamen aan het begin van de zestiende eeuw een Gallicaanse kerk voort en op een haar na een Teutoonse, en ook een Anglicaanse, die we nu nog kennen. Die wilden de paus wel respecteren, maar ze waren tegen het pauselijk absolutisme. In die periode werd ook het eerste decreet tegen Luther uitgevaardigd. In 1518 om precies te zijn, een jaar nadat Luther zijn beroemde 96 stellingen tegen de handel in aflaten had aangeslagen.”

“De Reformatie was een bevrijdingsoorlog. Het deksel van de kerkelijke macht, van de inquisitie, van de elites in de kerk en de maatschappij explodeerde er als het ware af. Er kwam lucht voor andere bewegingen. Zoals de radicale Reformatie, waar bijvoorbeeld de Baptisten en de Mennonieten uit voortgekomen zijn. Dat gaf pas de kans om het individu te ontdekken en het vrije geweten. Zonder Reformatie zouden wij hier waarschijnlijk nog steeds onder de bisschop van Keulen of Utrecht zitten.”

“Die scheiding van kerk en staat heeft elders ook veel langer tijd nodig gehad. In de Spaanse cultuur heeft het tot en met Franco geduurd, in Mexico was het pas na 1912 zover. Je moet ook niet vergeten dat Napoleon een heel stuk van het programma van de Reformatie heeft uitgevoerd. Die man is daarbij natuurlijk wel een echte Hitler geweest, al zijn de Fransen nog steeds niet zover dat ze dat kunnen zien. En de secularisatie, de broodnodige vorm van verwereldlijking, dringt nu pas echt door in het zuiden van Italië, Spanje, Portugal.”

Wortels

Maar onze blik op een en ander wordt nog wel eens gehinderd. Oberman: “Omdat het een confessionele strijd was, kreeg je een confessionalisering van de geschiedschrijving. Daarvan kreeg je een simplistische onderverdeling in ‘good guys’ en ‘bad guys’, afhankelijk van iemands  eigen geloof. Op roomskatholieke scholen geven ze nog steeds andere geschiedenislessen dan op protestantse. Allemaal hebben we standbeelden, bevroren ijspegels als voorvaders. Die moeten weer gaan lopen. Als je ze wilt begrijpen moet je naar de wortels.”

Dat is wat Oberman doet. Naast dat hij zich niet op één eeuw of één persoon wil richten (“Dat doen zo veel overgespecialiseerde historici. Maar het begint nu te veranderen, er komt een Journal of Early Modern History 1300-1700 dat in Nederland bij Brill zal worden uitgegeven”), vindt hij teruggaan naar de bronnen dé manier om greep op de geschiedenis te krijgen. Maar écht begrijpen of navoelen hoe de wereld er vroeger uitzag, is nooit eenvoudig. Oberman spreekt van het ravijn dat al gaapt tussen onze ouders en grootouders. “En ik denk dat we zelfs onze ouders niet echt meer kunnen begrijpen,” verzucht hij. “Je moet dat niet onderschatten. Alleen al het feit dat ik zo naar de badkamer kan lopen om een pilletje te pakken als ik kiespijn of hoofdpijn krijg. Vroeger moesten mensen met die pijn leven.”

Schaamtegordel

“Als ik bij Luther in een brief lees ‘ik ben ongeveer op vijf kilometer van dat dorp, want ik ruik de mesthoop al’ dan realiseer ik me dat reuk een heel andere rol speelde. Ik lees heel graag brieven, vooral brieven die niet bedoeld waren voor publikatie, die geen rekening houden met dat iemand anders ze zou kunnen lezen. Erasmus bijvoorbeeld deed dat wel. Hij was altijd bang. Die zat als homoseksueel zo ‘in the closet’. Bij hem begint de schaamtegordel bij zijn strot.”

“Luther was anders, zijn schaamtegordel begon vér onder zijn geslachtsdelen. Hij had die snee aan zijn anus, en dan lees je dat hij probeert dagenlang zijn stoelgang tegen te houden. Maar op een gegeven moment moet hij toch weer, en dan zit hij daar in het bloed, met die vreselijke pijn. Er wordt wel gezegd dat hij pas toen hij oud was poep- en piestaal ging gebruiken, maar dat is niet waar. Dat monnikenleven was grof-realistisch. Ze kregen bijvoorbeeld maar een bepaald aantal kakminuten. Want de duivel zit in de poep, die trekt je naar beneden, dus mocht je maar drie minuten.”

Over Luther schreef Oberman zijn beroemdste boek. Luther. Mens tussen God en duivel heet het in het Nederlands. De oorspronkelijke versie was in het Duits, en er verschenen ook vertalingen in het Italiaans, Spaans en Engels. In Duitsland kreeg het de ‘Historischer Sachbuchpreis’ voor het belangrijkste boek op het gebied van geschiedenis in het decennium 1975-1985. Dat is tegelijk een prijs voor ‘het creatiefste gebruik van het Duits in dienst van de wetenschap’, iets waar Oberman als Hollander echt trots op is.

“Luther zit op het snijpunt van allerlei intellectuele en sociale geschiedenis,” legt hij gedreven uit. “Er was de spanning tussen de enkeling en de groep. Hij was arbeider, gildelid, lid van de elite. Maar bovenal was hij een Augustijner monnik, die enerzijds geïrriteerd is dat je zoveel uur moet slapen, en die aan de andere kant geniet van zijn rozentuin. Bij het eerste publieke debat dat hij met Johannes Eck voerde, in 1519, droeg hij een roos in zijn knoopsgat. Dat vind je nergens, in de literatuur is het altijd ‘Luther als Ordinarius’.”

“Ik heb geprobeerd van Luther een mens te maken, niet alleen een kop. Een voordeel is dat er voor ons geen schaamgrenzen meer zijn. We hoeven niet zo apologetisch bang te zijn. In 1912 werd er in een archief een toen nog  onbekende brief gevonden van Zwingli, de Zwitserse reformator. Die werd in 1519 beroepen naar Zürich. Er was hem gevraagd of het waar was dat hij prostituées had bezocht. Dan schrijft hij: ja, maar ik heb het ’s nachts gedaan, ik ben uit het raam geklommen, en het was een publieke vrouw. Men heeft toen met die brief boven een kaars gezeten: zullen we hem verbranden?  Het was mooi propagandamateriaal voor de katholieken. Prachtig dat ze het toch gepubliceerd hebben. Maar voor mij is zo’n brief zo onthullend vanwege de mentaliteit die eruit spreekt, het type argumenten: ik heb het wel gedaan, maar dat was niet erg, want…”

Monsters

Maar er zijn meer bronnen dan brieven alleen. Oberman: “Om de grote golfbewegingen van mentaliteit te kunnen volgen, moet je ook kijken naar niet-persoonsgebonden dingen: klimaat, geografie, militaire geschiedenis. De bewegingen van de troepen van Alva bepalen nog steeds de scheidslijn tussen katholiek en protestants. Dat is ook mijn kritiek op sommige historici: ze doen of ideeën vleesloze benen hebben. En ik kijk graag naar de geschiedenis van de cartografie: waar houdt de kennis en de kaart op, waar beginnen de monsters? De ‘monstra’. Dat komt uit de Apocalyps, het bijbelhoofdstuk dat gaat over de horrortijd, de eindtijd. Dat is ook zo middeleeuws aan Luther. Die weet zeker dat hij in de eindtijd leeft, dat de wereld snel zal vergaan, de lucht is al bedorven, de vissen zullen ondersteboven in het water drijven.”

“Terwijl Calvijn, die ongeveer een kwart eeuw jonger was dan Luther, daarin een échte Renaissance-figuur is: iemand die denkt dat kennis wijsheid is. Een enorm optimisme. En Erasmus verwacht dat de gevangenissen dicht kunnen als er maar goede scholen komen. Hij wordt graag gepresenteerd als de eerste eenzame stem met moderne ideeën ten noorden van de Alpen, maar we weten nu dat er in de Lage Landen drie generaties Latijnse schoolmeesters aan hem vooraf gingen. Erasmus liet zich graag als een princeps eren. Hij was altijd op de toekomst gericht, ook op die van hemzelf. Hij heeft twintig jaar aan zijn eigen necrologie gewerkt, en daarop fantastisch ingespeeld met voorwoorden en zijn keuze van uitgevers.”

Hamburgers

Daarop bedacht te zijn is wat Oberman zijn studenten bij wil brengen: “De kunst informatie en interpretatie uit elkaar te halen. Voortdurend te denken: wordt hier de geschiedenis niet gemanipuleerd? Amerikaanse historici maken het liefst overal helden en boeven van.” Oberman spreekt met warmte over de eerstejaars die hij in Amerika onderwijst: “Mijn ervaring is, waar je ook komt: zo’n tien procent is echt begaafd. Díe hongerig naar kennis te zien worden, ze wakker te zien worden uit dat vegetatieve leven tussen hamburgers en basketbal, en angst voor seks en aids, dat is een enorme vreugde.”

Studenten zijn ook degenen die van zijn Heinekenprijs zullen profiteren. Oberman hoeft “zolang ik er pret in heb” niet met pensioen (“Ik zag niks in Reagan, maar die wet dat je iemand niet op grond van geslacht, ras of leeftijd mag ontslaan, heeft hij er mooi doorgedrukt”), maar zijn leerstoel wordt naar alle waarschijnlijkheid opgeheven wanneer hij vertrekt. Het geld (250.000 gulden) is de start van een fonds om de leerstoel te behouden, en studenten de kans te geven in Europa archiefonderzoek te doen. “Nee hoor, dat is geen aardigheid”, zegt Oberman, “want je leeft dóór door je studenten.”