door Liesbeth Koenen ©
18-01-1999
NRC Handelsblad

Zeggen en Schrijven

Verrekte leuk

Ik verkneukel me. De beste Nederlandse tv-serie aller tijden is weer begonnen. Hoera voor Oud Geld, hoera dus voor schrijfster Maria Goos en een stoet acteurs van wie er niet één slecht of zelfs maar matig speelt.

Zelden heb ik zo kunnen geloven in personages als in deze, al was het in het begin – ik geef het toe – heel even wennen. Het zijn namelijk allemaal net echte mensen, en dus kunnen ze niet zomaar onderverdeeld worden in de good guys en de bad guys waarop wij televisiekijkers geconditioneerd zijn. De levensechtheid zit ’m natuurlijk niet alleen in de karakters, maar vooral ook in de manier waarop die zich uitdrukken.

Het is gek dat het zo’n zeldzaamheid is, maar Maria Goos geeft de acteurs teksten mee die zo uit het dagelijks leven lijken te komen. Sommige mensen hebben dat oor voor hoe er nou écht gepraat wordt. Het is bijvoorbeeld de kracht van Jan (Turbotaal) Kuitenbrouwer, die uitstekend typerende dialoogjes van bepaalde groepen kan weergeven.

En van de week werd er nog een zeer verdiende Zilveren Harp toegekend aan Maarten van Roozendaal, die het zelfs voor elkaar krijgt om rijmend en zingend heel natuurlijk klinkende, alledaagse spreektaal te laten horen (luister bijvoorbeeld eens naar zijn prachtnummer Moe).

Het flardachtige karakter is een van de geheimen van spreektaal. Niet alle zinnen hoeven af. Eén woord, of een paar; als onderdeel van een hele conversatie is het vaak genoeg. Maar iedereen weet ook dat we niet allemaal hetzelfde spreken, al is dat gauw een licht gênant onderwerp. Vorig jaar, bij de eerste reeks Oud Geld was er van alles te doen over het taalgebruik in de kringen waar ze van oudsher rijk zijn. Daar hoort in elk geval het licht geaffecteerde bij dat degenen die de oudste generatie spelen zo knap in hun stem leggen. Het is subtiel, zeker niet het ergste corpsgebral. Bolkesteins aardappel is veel opvallender.

Maar ook de woordkeus is van groot belang. Goos had daar voor ze aan haar scenario’s begon uitvoerig studie van gemaakt, en in een van de afleveringen in het eerste seizoen kreeg de pas in de oude bankiersfamilie ingetrouwde ‘gewone jongen’ Erik een lesje in hogere-kringenspraak van zijn zwager en diens zoon.

Die leken zich erg bewust van wat er zeer zeker niet kon. ‘Ik lust wel een broodje’ zeggen, was geloof ik de ergste doodzonde. Erik moest er hartelijk om lachen. Zouden chique kinderen werkelijk onderricht krijgen in dit soort dingen? Het zette mij aan het denken over mijn eigen afkomst. Helaas heb ik geen echt rijke voorouders, maar toevallig aten wij thuis wel taartjes, die in de ijskast bewaard werden, en uiteindelijk in de wc belandden. Ik weet alleen zeker dat ik er nooit op gewezen ben dat je geen gebakjes, koelkast of toilet moest zeggen. Enfin, die inmiddels wel bekende voorbeelden laten mooi zien dat het allemaal nogal willekeurig is, want verzin maar eens een zinnig argument tegen gebakje.

Maar zou de hogere-standenwoordenschat nou nog uitbreiden? En verdwijnt er ook woordgebruik? Neem dat verrekte leuk dat de oude Splinter zo overtuigend roept van tot tijd, zijn kinderen hoor je het niet zeggen. Klopt dat met de werkelijkheid?

Ik verkeer waarschijnlijk te weinig in de hoogste kringen, en op radio en tv laten ze zich maar zelden horen. De lagere standen hebben daar een grotere plaats veroverd. Daardoor zijn ontwikkelingen in hun jargon beter te volgen.

Wat mij (en u waarschijnlijk ook) al een tijd opvalt, is het bijzonder frequente gebruik van zeker weten, als antwoord op een vraag. Iets dat mijn eigen omgeving volgens mij alleen voor de grap zou zeggen. Net zo is het met de lofprijzing kanjer.

Grenzen tussen klassen zijn natuurlijk altijd diffuus, maar ze bestaan, en tien tegen een dat een zeker-wetenzegger niet uit de hoger opgeleide, beter verdienende sociale laag komt. Hoe toch worden modekreten geboren, en wat bepaalt of ze klassebepaald zijn? Iets kan immers ook leeftijdgebonden zijn, of geografisch begrensd, of ineens bij alles en iedereen aanslaan.

Nog een, geloof ik wat rare vraag. Een van de meest beproefde geintjes is expres plat praten, maar gebeurt dat andersom nou even veel? Ik bedoel, praat de ongeschoolde arbeider als hij geestig wil zijn graag zomaar ineens superbekakt?