door Liesbeth Koenen ©
03-09-1987
NRC Handelsblad

Achterpagina

Twee keer achteraan in het midden

De vieste lebberde voluit met zo’n grote brede tong het kogelvrije glas voor mijn neus af. Hoewel, die ander die er snot aan smeerde vond ik misschien nog wel smeriger. De griezeligste was in ieder geval die vent die razend en tierend probeerde om, dwars door datzelfde glas, met zijn vingers mijn ogen uit te steken. Omdat de film waar hij naartoe wilde uitverkocht was.

Maar, eerlijk is eerlijk, dat waren uitzonderingen. Je had er nog wel eens een die in het schuiflaatje voor het geld spuugde, maar in een ‘kleine typologie van de bioscoopklant’ zouden die toch onder het hoofdje “restgroep” komen.

De bioscoop waar ik werkte was zeven zalen en een kassa groot. Die kassa heette terecht het hok. Rechts was daar voor wie binnenkwam (dat waren op straffe van ontslag alleen kassapersoneel en bedrijfsleiding) de kogelvrije glaswand, links het schot waarachter de dagomzet geteld werd, met daarboven voor iedere zaal twee rijtjes verstelbare klokken: de bovenste voor de aanvang van het voorprogramma en daaronder die met de aanvang van de hoofdfilm. Die klokken verzetten, zoals we braaf iedere speelweek deden, alsmede op zondag (twee matinees in plaats van een) en dus weer op maandag, was totaal verspilde moeite: bijna niemand keek ernaar, en wie dat wel deed zag er heel andere tijden op dan wij zelf. Stoere jongetjes met teveel haar in hun nek joelden soms eerlijk dat ze geen klok konden kijken. Onveranderlijk hadden ze wel een supersonisch turbo digitaal horloge om.

Sinds mensenheugenis was er niets meer veranderd aan het hok. Rechts, voor het glas, was een lange doorlopende plank gemonteerd. Op gelijke afstanden van elkaar hingen daar drie geldladen onder, er zaten drie schuiflaatjes in, en er waren drie microfoons op geschroefd. Erachter stonden drie hoge stoelen. Alle goede dingen in drieën. Zou je denken.

Maar de beits van de plank was allang uitgebeten en aan de onderkant van de geldlade haalde je altijd je kousen open (vergoeding uitgesloten). De schuiflaatjes schoven ofwel zo stroef dat je een lamme arm kreeg van het duwen, of ze liepen dermate soepel dat het wisselgeld volautomatisch in de portemonnee van de klanten vloog. Het middelste microfoontje heb ik nooit horen werken.

En dan die stoelen.. smerig okergeel met gaten en vlekken, (in al die jaren waren er wel eens wat dames doorgelekt natuurlijk), niet te tillen zo zwaar, en wie er een uurtje op gezeten had, was hard toe aan een wandelingetje (twee stappen) naar de memokast. Het aanstrepen van stijl- en spelfouten in de stroom briefjes vol orders, opdrachten en pesterijen (“Geachte dames kassieres, vanaf heden zijn de telefoons ingaande lijnen geworden”) die Het Hoofdkantoor bedacht, was een kinderachtig genoegen dat weinigen zich lieten ontzeggen.

De zuinigheid die datzelfde Hoofdkantoor dicteerde ging overigens verder dan de kassa. De Directie had in het bedrijf een stroman gezet die zich als tegenprestatie unit manager mocht noemen. Bereikbaar was de stroman nooit. “Nee”, legde hij ons uit, “ik neem geen pieper mee. Er zijn er al een stel kapot, en we moeten zuinig zijn op die ene die het nog doet.” Zo kon hij ook goede redenen aanvoeren voor het feit dat in een van de buffetten de cola in de flesjes bevroor, maanden achtereen: “Laten maken? Weet je wel wat dat kost!! Alleen de voorrijkosten al.”

Sparen op de elektriciteitsrekening deed hij liever door de lichten op de trap uit te doen. Struikelend bereikten we de wc of de koffiemachine ook wel. Deze Zeeuws meisje adept koesterde ook een “versterfschaar”, die hij zelf in het bedrijf had ingebracht. Het kleinood was afkomstig uit de nalatenschap van een familielid, dat nota bene het onfatsoen gehad had zich dood thuis aan te laten treffen terwijl onze unit manager net op welverdiende vakantie was. Met smaak, en vooral ook vaak, vertelde hij over de stank waarvoor men hem teruggeroepen had. 

Toch leverde wat aan de andere kant van de kogelvrije ruit verscheen meestal meer weerzin op. Het publiek dat deze bioscoop bezocht mag een aardige doorsnede van de Amsterdamse burgerij genoemd worden. In het dagelijks leven ongetwijfeld zeer uiteenlopende mensen, maar eenmaal binnen de bioscoopdeuren merkwaardigerwijs plotseling een kudde antropomorfe schapen. Een kudde waarvan het gedrag bepaald werd door twee, vaak samenhangende waanideeën. Het eerste is dat ieder schaap een onvervreemdbaar recht heeft op een gang van zaken die hem of haar persoonlijk goed uitkomt. En ten tweede vertoont de juffrouw achter de kassa veel trekjes van een wolvin, je natuurlijke vijand. Zij is dus de schuldige van alles dat anders verloopt dan ideaal zou zijn.

En ideaal is maar een ding: een gratis kaartje, achteraan in het midden, waarvoor je niet in de rij hoeft te staan. Ideaal bestaat niet, en wat mensen aan de andere kant van het loket zich nooit realiseren is hoe stereotiep hun reacties zijn. Ik heb wel eens gezworen dat ik de eerstvolgende die bij het horen van de prijs voor zijn kaartje verwachtingsvol-jolig “of je een emmer leeggooit” tegen me riep persoonlijk een emmer water over zijn hoofd zou gooien. En wilt u alstublieft nooit meer denken dat u een leuk grapje maakt wanneer u de plaatsen vooraan in de zaal “nekloge” noemt? Trouwens, als u op zaterdagavond tegen half tien een kwartier in de rij heeft gestaan, dan heeft het geen zin naar plaatsen achter in de zaal te vragen. Ook niet als de hele rij voor u dat wel doet.

Rinus Ferdinandusse verbood onlangs op tv een stelletje professoren om de term “cognitieve dissonantie” te gebruiken. Maar welk ander mechanisme kan het hardnekkige voortbestaan van een fenomeen als de vier-uur-klant zo mooi beschrijven? Zes middagen per week riep ik ze op afstand al toe: “U heeft gekeken bij zondag. Door de week is er maar een middagvoorstelling. en die is al afgelopen. U kunt nu NIET naar de film. Vanavond pas weer.” Verwilderde en ongelovige blikken. Teruglopen, nog eens op het bord met het programma en de tijden kijken, en voor de zekerheid “toch nog maar even vragen”. Dol werden we ervan. Mensen lezen niet, of ze blijven steken bij het eerste hen welgevallige woord. “Reductie” bijvoorbeeld. “Voor 65-plussers en studenten” stond daar dan onder. En: “Alleen de matinee.” Zelfs een groot papier met in koeieletters UITVERKOCHT erop, zo opgehangen dat het de klanten het zicht op de caissière vrijwel benam, had net zo goed in spijkerschrift geschreven kunnen zijn. Immers, het plan was: vanavond gaan we naar die film. En daar kon NIET van afgeweken.

Maar voor we uitverkocht waren, waarschuwden we altijd keurig. “Het wordt wel de eerste rij hoor”, zeiden we dan. Negen van de tien keer kregen we terug: “Is dat vooraan of achteraan?”. De reactie “Wat dacht u zelf?” werd nooit gewaardeerd. En dan de laatkomers. “Is de film al begonnen?” “Ja, hij is tien minuten bezig.” “Oh, de reclame. Nee, ik bedoel de film zelf.” “Ik ook.” “Dus de hoofdfilm is al bezig?” “Ja, ik gaf gewoon antwoord op uw vraag.” “Maar er is toch altijd eerst reclame?” “Ach natuurlijk, hè, wat dom van me. Gelukkig weet u het beter dan ik.”

Ach, communicatie. Het blijft moeilijk. Anders dan steeds meer makers van Sterspots en bioscoopreclames schijnen te denken, is er geen sprake van dat heel Nederland tegenwoordig Engels spreekt. Niet alleen worden de filmtitels consequent verhaspeld (de variaties op iets als Beverly Hills Cop alleen al), of domweg niet begrepen (bij een Engelstalige film over het meisje Angel vraagt een behoorlijk percentage naar het steekorgaan van bijen en wespen), maar zelfs de aanduiding “English spoken” zorgde zeker eens per maand voor de bezorgde vraag “Issie erg eng? Ik zag daar iets staan van Engelse spoken?”.

Daar kun je naderhand nog eens hartelijk om lachen, maar echt ergerlijk zijn de toeristen die juist weer geen woord Nederlands spreken. Zelfs geen poging in het werk hebben gesteld iets eenvoudigs als “Dag” of “Bedankt” te leren. Duitse hippies die stoned alleen maar “Kino drei” roepen en je niet-begrijpend aanstaren wanneer jij hun dan ook maar gewoon in je moerstaal antwoordt.

Of die vreselijke Amerikanen die nog wat decibels luider dan normaal bij voorbaat al in een soort debieltjes-Engels tegen je beginnen over een “discount”. Want daar hebben ze allemaal recht op. Vinden ze. Drie van de tien vragen trouwens of de film waar ze heengaan Engels ondertiteld is, en dat je in de bioscoop niet met een creditcard of dollars kunt betalen is natuurlijk ronduit “absurd”. Een Engelsman, die om te beginnen vraagt of je wel Engels spreekt en vervolgens aan zijn vragen netjes “please” toevoegt, is onder dergelijke omstandigheden een ware verademing. 

Het onbegrip is grenzeloos. Je zou er zelf nooit opkomen. Een collegaatje kreeg op haar mededeling dat de film uitverkocht was te horen: “Hoe kan dat nou? Ik zie daar nog een rol kaartjes liggen!” Zelf had ik een keer een meneer aan de lijn die argeloos vroeg: “Mevrouw, ik zie hier in de krant staan ‘dag. om twee uur, zeven uur en half tien’, maar nu wil ik u vragen: welke dag?”

Ja, die bellers. De helft weet eigenlijk niet eens waarvoor ze bellen. Vragen als “Wat draait er zoal in de stad?” en “Ik wil naar de bioscoop tegenover u, maar daar nemen ze niet op. Kan ik niet even bij u kaartjes bestellen?” zijn ook heel gewoon. En maar “overleggen”, of ze Kees Schilperoort zelf aan de lijn hebben!

De mensen zijn slecht. Alleen al het feit dat er altijd wel een legertje Jansens en de Vriezen opdraaft als de voorstelling uitverkocht is. Ze hebben kaartjes besteld. Het is een schande. Ze willen de bedrijfsleiding spreken. Ze komen hier nooit meer terug. Maar ze hebben desgevraagd altijd gebeld op een moment dat de zaal al vol was, of de telefoon niet opgenomen werd.

Ze zijn nog slechter. Op een goede dag had De Directie weer een flitsende actie verzonnen: ieder vijftigste kaartje zou gratis verstrekt worden. Door middel van kranteadvertenties en plakkaten in de hal werd het publiek daarvan in kennis gesteld. Maar zoals gezegd: het publiek leest nooit iets. Wij caissières zagen in die periode dus ieder vijftigste gezicht blij verrast kijken wanneer we het hele toneelstukje van “JA! U bent de gelukkige die etc.” opvoerden. Nu voelden we, allen academicae in spe, wel wat voor een experiment, en dus besloten we op een kwade maar gedenkwaardige avond om onze Readers Digest act achterwege te laten. We zeiden nu eens helemaal niets. Iedere vijftigste klant kreeg gewoon zonder uitleg teveel geld terug. Dat bleek de manier om de rij snel weg te werken: nog nooit werd het wisselgeld zo haastig uit onze bakjes gegraaid. Gnuivend stond onze geachte clientèle dan even later de veronderstelde buit te tellen.

Het was een drukke avond. De tweede voorstelling was zelfs helemaal uitverkocht. Dat was alvast goed voor ruim 1700 man, dat wil zeggen 34 onverwachte vrijkaartjes. Van die 34 (in werkelijkheid, met de eerste voorstelling erbij, dus nog meer) was er welgeteld een die zei: “U geeft teveel terug hoor”. Wist u, hooggeëerd publiek, dat iedere ontbrekende stuiver door de caissières zelf uit hun eigen zak betaald moet worden? Ik heb wel eens f 20.000,– binnengehaald op een middag. Het tientje dat ik tekort kwam kon me ook toen natuurlijk niet kwijtgescholden worden.

Het mag trouwens wel een godswonder heten dat het niet meer was, gezien de gevechten voor mijn kassa waarbij voortdurend vijf mensen tegelijk hun geld in het laatje gooiden. U zult dat misschien niet willen geloven, maar mensen zijn bereid hun leven te wagen voor een kaartje voor Rambo, Rocky, of Ciske de Rat. Benauwd gesteun van degenen die geplet worden, scheldpartijen tussen klanten (“sodemieter op klerelijer, ik was eerst”), het geluid van rake klappen, de kreten van pijn, ik heb geleerd het allemaal te negeren. Maar ik heb er nooit aan kunnen wennen.

Net zomin als aan wat ik maar samen zal vatten als de onbeleefdheid. Bij de vier of vijf klanten per dag die spontaan hun bestelling begonnen met “goeiemiddag” of “goedenavond” steeg er dikwijls een hoeraatje op in de kassa. Dit tot verbijstering van de klant in kwestie. Hele hordes mensen zeggen überhaupt niets. Ze smijten een briefje van vijfentwintig in het laatje en denken blijkbaar echt dat de caissière dan wel kan raden hoeveel kaartjes voor welke film ze daarvoor willen hebben. Wacht die caissière rustig tot klantlief zijn wensen expliciet maakt, dan wordt hij boos. Trekt ze met een vrolijk gezicht het schuiflaatje naar zich toe en zegt ze “Nou, dankjewel, dat is nog eens aardig” (zulke dingen ga je doen op den duur) dan wordt hij nog veel bozer. Leer mij de Amsterdamse gein kennen.

Waren er ook leuke dingen? Ja. Er waren ook leuke dingen. Er was het meneertje met het borstelhaar en de rouwranden die familie bij de KLM had. Hij ging de halve wereld af en bracht ons dan zijn fotoalbums met zelfgeschreven commentaar. Hij was ontroerend. En een keer kwam er een jongen die jaren in Stockholm gewoond had. Hij bracht ons bloemen. En soms, heel soms, kwam er een echt mens, die het begreep en met ons mee grinnikte. Voor het overige putten wij kracht uit een immer toepasselijke opmerking van een van de bedrijfsleiders. “Ach”, placht hij te zeggen, “je moet maar zo denken: die mensen hebben een veel rottiger privéleven dan jij en ik.”