NRC Handelsblad
‘Ta ta ta… popi’
Baby Language, door M. Messenger Davies, E. Lloyd & A. Scheffler, 1987, uitgever Unwin Hyman, f 29,60, 140 blz, ISBNNR.: 0-04-649041-8
“Oh, dee dah, dee dah, dee da. Baba baba” is een citaat van Elinor, 13 maanden oud. Ze is een van de voorbeeld-baby’s uit het boek Baby Language. Aan echt praten is ze op haar leeftijd nog niet toe, maar ze heeft wel al bijzonder veel geleerd. De fase dat ze alleen kon huilen om uiting te geven aan haar wensen en verlangens is allang voorbij. Wat ze nu doet heet brabbelen en dat is de rechtstreekse voorloper van spreken.
Alle kinderen over de hele wereld hebben de eerste acht maanden van hun leven hetzelfde geluidsrepertoire tot hun beschikking. Eindeloos oefenen ze met “tatata”, “baba” enzovoort. Ze kunnen niet alle klanken die er maar bestaan maken, zoals vaak gedacht wordt, maar ze beginnen wel altijd en overal met dezelfde klinkers en medeklinkers. Pas na een poosje passen baby’s hun geluid aan aan de taal die om hen heen gesproken wordt. Dat begint met jargon, een soort nepwoorden, zoals ajo of popi die wel de juiste klank, maar in ieder geval voor de baby geen enkele betekenis hebben.
Merkwaardig is dat ze daarbij sommige klankonderscheidingen tijdelijk weer afleren. Brabbelt een kleintje in de wieg nog vrolijk allerlei len en r-en, als het echt gaat praten duurt het soms tot zijn vierde jaar voor het netjes lamp of regen kan zeggen. Dat betekent niet dat het geen verschil hoort tussen lamp en ramp. Kinderen begrijpen een hoop dingen veel eerder dan ze ze kunnen zeggen.
Dat geldt niet alleen voor hun taalkennis. De schrijvers van Baby Language hebben “taal” opgevat als “communicatie”. Dat geeft ze de mogelijkheid om over de meest uiteenlopende onderzoeken te vertellen. Ze doen dat overigens op een heel aardige manier. Hun boek is bedoeld voor ouders en die worden met veel begrip benaderd. Er worden allerlei tips en adviezen gegeven die gebaseerd zijn op wat er zoal over baby’s bekend is. De hoofdlijn van het boek lijkt te zijn dat die kleintjes voorgeprogrammeerd zijn voor van alles en nog wat; wanneer ouders daar iets van afweten dan kunnen ze hun kinderen beter volgen en begeleiden. Beide partijen kunnen daar hun voordeel mee doen.
Liplezen
Baby’s snappen dus meer dan je zou denken. Een van hun sterkste staaltjes vond ik dat ze met vier of vijf maanden al een beetje kunnen liplezen. Om te beginnen raken ze goed in de war wanneer ze hun moeder zien praten maar het bijbehorende geluid van een andere kant komt. Menselijke stemmen horen uit monden te komen, maar baby’s weten bovendien dat de a moet samengaan met een wijd-open mond. Dat onderscheidingsvermogen helpt ze natuurlijk enorm tegen de tijd dat ze zelf gaan praten.
Verschillende geluiden en klanken uit elkaar houden kunnen ze vrijwel onmiddellijk. Automatisch reageren pasgeborenen sterk op stemmen. Al heel snel negeren ze normale steeds terugkerende geluiden in huis, zoals het rondlopen van hun ouders. Maar horen ze daarentegen de voordeur opengaan en de voetstappen van iemand die ze niet kennen dan draaien ze snel hun hoofd in de richting van het nieuwe geluid. Het subtiele verschil tussen bijvoorbeeld een p en een b schijnen ze al na een paar weken te kunnen maken, dus lang voor ze weten wat pad en bad betekenen. Voor later is dit een onmisbaar onderscheidingsvermogen. Je moet concluderen dat baby’tjes behoorlijk goed toegerust ter wereld komen.
De schrijvers gaan ook kort in op de problemen van niet perfect uitgeruste kinderen. Blinde baby’s kunnen niet “afkijken” hoe de a gevormd wordt, en dove baby’s beginnen nooit vanzelf aan de “jargon-fase”. Die vallen na een gewone brabbelperiode soms zelfs helemaal stil. Dat de taalontwikkeling bij kinderen die zoiets essentieels als “zicht” of “gehoor” missen niet volgens schema verloopt ligt voor de hand. Dat dove kinderen uiteindelijk meer problemen hebben dan blinde ook.
Het laatste hoofdstuk van het boek is helemaal gewijd aan taalontwikkelingsstoornissen. Het geeft onder andere wat vuistregels voor dingen waar ouders op kunnen letten. Na alle andere hoofdstukken spreken die bijna vanzelf: reageert een kind niet “normaal”, dan wordt het tijd een dokter in te schakelen. De schrijvers waarschuwen er wel telkens voor om het begrip “normaal” niet al te stringent op te vatten: de individuele verschillen tussen kinderen zijn groot. Waar de een al voor zijn tweede in echte zinnen praat heeft de ander daar een stuk langer voor nodig. Alle aangegeven periodes zijn niet meer dan grove indicaties. Na het gebrabbel en de onzinwoorden komen als alles goed gaat de echte woorden. Eerst in hun eentje (“mama”, “die”, “nog”), later in combinaties van twee. Tijdens de “een-woord-fase” leren kinderen allerlei zaken te “labelen” en ze maken driftig gebruik van hun verworven kennis. Nu ze bijvoorbeeld kunnen verwijzen naar een banaan (vaak in het begin nog “nana” of iets dergelijks genoemd) hebben ze de mogelijkheid hun omgeving duidelijk maken wat ze precies bedoelen als ze hun handje naar de fruitschaal uitstrekken. Een woord geeft meteen al de mogelijkheid om iets te vragen, te beschrijven of te becommentarieren.
Met twee woorden kun je nog veel meer. Kinderen van een jaar of anderhalf zijn dikwijls zelfs al in staat handig gebruik te maken van allerlei woordvolgorderegels. “Waars potje?”, “Potje zitten” en “Jantje potje” zijn gewone tweewoord-uitingen die aan duidelijkheid meestal niets te wensen overlaten. “Waars” is een samentrekking van “waar is”, maar voor kleine kinderen lijkt dat nog een woord. Het leren leggen van de juiste woordgrenzen in de doorlopende klankenreeks die gepraat nu eenmaal oplevert, is maar een van de miraculeuze vermogens die kinderen snel ontwikkelen.
Ze krijgen steeds meer grip op de grammatica van hun moedertaal. Alle kinderen worden zich bewust van regels en hebben moeite met uitzonderingen. Soms praten ze eerst een tijdje simpelweg hun ouders na door “liep” en “sliep” te zeggen, maar gaan ze op een gegeven moment experimenteren met “loopte” en “slaapte”. Imitatie kan dat laatste niet zijn, de kleine doet niets anders dan het consequent toepassen van de regels van het Nederlands.
Baby Language is een voorlichtend boek dat de meeste dingen maar kort aanstipt. Daardoor wordt het soms iets te oppervlakkig. Er valt naar mijn idee nog wel meer over taalontwikkeling te vertellen dat de gemiddelde ouder zal interesseren. Nu gaat het vooral over praktische zaken: hoe waarom en wanneer kun je een kind tweetalig opvoeden bijvoorbeeld. Wat kun je als ouder verwachten? Daarnaast onderstrepen de schrijvers in ieder hoofdstuk het belang van veel praten en optrekken met je kind. Wat je zegt, of hoe je praat is minder belangrijk: een baby heeft gewoon veel en uiteenlopende stimulansen nodig. En als je elkaar een beetje begrijpt kun je een hoop plezier hebben, is de boodschap.
De vele foto’s van druk spelende, ruziënde, lachende en drinkende kinderen maken dit sympathieke boek extra aantrekkelijk. Het zijn bijna allemaal illustraties in de meest letterlijke zin van het woord. Twee dingen vind ik jammer. Het eerste is dat het boek in het Engels geschreven is. Een Nederlandse versie zou hier niet alleen een veel grotere markt kunnen bestrijken, maar juist omdat het boek voor een groot deel over taal gaat zouden Nederlandse voorbeelden veel meer aanspreken.
Iets anders is het punt waarop het verhaal ophoudt: bij tweejarigen die in de twee-woord-fase zijn. De razendsnelle ontwikkeling die daarop volgt is minstens even fascinerend. Een vierjarige spreekt in perfect grammaticale volzinnen (al zijn passief-constructies nog een struikelblok op die leeftijd). Dat de schrijvers daar maar weinig over vertellen kan hen niet echt verweten worden. Een vervolg waarin opnieuw uiteenlopend onderzoek op een begrijpelijke manier aan ouders gepresenteerd wordt kan voorlopig nog niet verschijnen, om de doodeenvoudige reden dat er verhoudingsgewijs erg weinig bekend is over de verdere taalontwikkeling van kinderen. Vooral omdat het allemaal zo snel gaat is dat ook niet eenvoudig te onderzoeken. Een boek als Baby Language maakt extra nieuwsgierig naar de resultaten van wetenschappers die zich wel met dit onderwerp bezighouden.