door Liesbeth Koenen ©
20-03-1993
NRC Handelsblad

Handboek Verzorgd Nederlands

Stijlverschijnselen

Handboek Verzorgd Nederlands, door M. Klein en M. Visscher, 398 blz., geb., Martinus Nijhoff Uitgevers, 1992.

 

Op de kaft luidt de ondertitel Spellingregels Schrijfadviezen, maar wie het Handboek Verzorgd Nederlands openslaat, ziet dat op de titelpagina de ‘Schrijfadviezen’ ineens in ‘Stijladviezen’ veranderd zijn. Beide termen blijken bij lezing van het boek licht misleidend. Schrijven doe je natuurlijk in een bepaalde stijl, maar zo hebben de samenstellers M. Klein en M. Visscher (respectievelijk hoofddocent moderne taalkunde aan de universiteit van Nijmegen en directeur van een taaladviesbureau) het kennelijk niet bedoeld. Want nergens zijn adviezen te vinden over het opstellen van een tekst of de verschillende stijlen waarin je dat kunt doen. Klein en Visscher beperken zich (op één uitzondering na) tot woorden, stukjes zin en losse zinnen.

Nou valt daar veel over te zeggen, dus op zichzelf is er niks tegen een dergelijke beperking. Het terrein dat Klein en Visscher bestrijken is dat van de schoolmeesters. Je kunt zeggen dat ze een soort sociaal handboek hebben gemaakt: het behandelt precies die kwesties waarover het altijd gaat in discussies over slordig taalgebruik en het toenemend verval der zeden bij de jeugd. Wie impressario schrijft of ik gaf het aan hun of twee keer zoveel dan vroeger afficheert zich in sommige kringen nu eenmaal als ongeletterd en dom. Daar zijn misschien fantastische argumenten tegenin te brengen, maar het is een maatschappelijk gegeven. Wie geen last wil hebben van die sociale druk doet er dus verstandig aan zich goed te informeren op dit gebied.

Kan dat met dit Handboek? Wijst het inderdaad de weg aan ‘iedereen die verzorgd Nederlands moet of wil schrijven’, zoals volgens het voorwoord de bedoeling is? En, de tweede vraag, voegt het iets toe aan wat er al op de markt was? Aan de chique, goedverzorgde uitvoering te zien is moeten we dit handboek liefst gaan beschouwen als een standaardwerk. Ook de prijs (zo’n tachtig gulden) duidt daarop. Misschien wordt het dat ook wel, maar het is maar de vraag of daar genoeg reden voor bestaat.

De inhoud van het boek is in grote lijnen voorspelbaar. Welk type fout loopt het meest in het oog in een geschreven tekst? Juist, de spelfout. Het Handboek Verzorgd Nederlands opent dan ook met een deel spelling. De regels (het is Piets of Renates huis, niet Piet’s of Renate’s), daarnaast veel voorbeelden en nog meer uitzonderingen (geweest – vergelijk verhuisd – zou vanwege wezen eigenlijk als geweesd gespeld moeten worden, naast graven heb je paragrafen, er bestaan wel critici maar geen circi enzovoort). Achterin het boek staat bovendien een lijst met meer dan tweeduizend woorden ‘waarin een spellingmoeilijkheid voorkomt’, van a, a’s, a’tje via vreemd genoeg ondermeer f’s, l’s, r’s, en z’s (effen is dacht ik toch met twee f‘en, en onmiddellijk met twee l‘en) tot zwanezangen. Alles bij elkaar veel te veel om uit je hoofd te leren natuurlijk, en al zou dat je lukken, dan nog is je kennis niet compleet. Het Nederlands telt meer woorden, en wat iemand moeilijk vindt is deels ook maar toevallig.

Wie verzorgd Nederlands wil schrijven kan eenvoudigweg niet zonder een goed woordenboek. En een kapitaal hoeft dat niet te kosten: voor ongeveer twee tientjes is de dikke Prisma Nederlands van André Abeling te koop die ook afbreekpunten geeft, verkleinvormen, vergelijkende trappen, meervouden en verbuigingen. De regels waarop de spelling van het Nederlands gebaseerd is zijn in talloze andere boeken en boekjes te vinden. Bijvoorbeeld in Jan Renkema’s Schrijfwijzer, een boek dat niet ten onrechte al jaren een hit is, en waartegen het Handboek hard zal moeten opboksen in de winkel.

Een antwoord op alle spellingsvragen biedt overigens geen enkel boek. Zo wijden zowel Renkema als Klein en Visscher een hoofdstukje aan de soms lastige spelling van uit het Engels geleende werkwoorden, maar geeft niemand een oplossing voor de verleden tijd van woorden als deleten en faden. Toepassing van de regels die gegeven worden levert de verwarrende vormen deletete en fadede op.

In de Schrijfwijzer waren de meeste kwesties die in het tweede deel van het Handboek behandeld worden al te vinden. ‘Stijlverschijnselen’ heet dat deel, en trouwe lezers van de column van J.L. Heldring in deze krant zullen veel oude bekenden tegenkomen. De Dezer Dagens over taal- en denkfouten staan dan ook in de lijst met geraadpleegde literatuur, die voor het overige nogal willekeurig is en bovendien voor bijna de helft bestaat uit werk van samensteller Klein. Fouten als ‘na van zijn vakantie genoten te hebben nam God tot zich’, het dubbeloppe in ‘weer hervatten’ en ‘in staat zijn iets te kunnen’, het ‘niet nadat’ waar ‘niet dan nadat’ bedoeld wordt, de ‘niet in het minst-en’ die ‘niet het minst-en’ hadden moeten zijn: alle klassieke gevallen zijn van de partij. Daarnaast gaat het onder meer over ‘dat of wat’, ‘hun of hen’, ‘wordt gedaan of gedaan wordt’, ‘hebben of zijn’ en contaminaties (‘opnoteren’, ‘dat kost duur’ en vooral ook veel door elkaar gegooide uitdrukkingen zoals ‘refereren naar’).

Maar keer op keer blijkt dat vaste regels voor lang niet alles te geven zijn. Taalgebruikers hebben toch hun intuïties nodig. Bijvoorbeeld om iets aan te kunnen vangen met een ‘probleemstelling’ als deze: ‘De voltooide tijd vormen we in het Nederlands met behulp van de werkwoorden hebben en zijn. Bij sommige werkwoorden gebruiken we hebben, en is zijn onmogelijk, bij andere is dat net andersom’, en dan volgen er een paar bladzijden voorbeelden en twijfelgevallen. Heel vaak zijn er meer mogelijkheden en moet je zelf kiezen. Bijvoorbeeld tussen ‘een groot aantal mensen kon’ en ‘een groot aantal mensen konden’ of ‘‘jong en oud zat’ en ‘jong en oud zaten’. Het is, zeggen Klein en Visscher terecht, afhankelijk van of je het als enkelvoud of als meervoud ‘voelt’. En wat te denken van een advies als: ‘Bij samentrekkingen op zinsniveau moet men goed letten op het bereik van bijwoordelijke bepalingen.’, waarna weer alleen een paar voorbeelden volgen. Het gaat dan om eerder hints dan om regels.

Ondertussen stellen Klein en Visscher zich, ook in de toon die ze aanslaan, behoorlijk normatief op: veel dingen zijn ronduit ‘fout’ of ‘correct’. Behalve ineens als het gaat om iemand waarmee waarvan de schoolmeesters ooit bepaald hebben dat het iemand met wie moet zijn. Dat nu vinden de samenstellers ‘gewoon onzin’. Omdat ‘er’ en ‘daar’ naar mensen kunnen verwijzen moet ‘waar’ in ‘waarmee’ dat ook mogen. Tja, er zijn wel meer van die schrijftaalregels waarvan niemand meer weet wie ze ooit waarom bedacht heeft, toch is de ‘iemand-met-wie’-regel er ook zo een waarop bij overtreding sociale straf staat.

Maar mijn grootste bezwaren tegen het Handboek hebben alles te maken met het derde deel: het grammaticaal compendium. Het wil er bij mij niet in dat je voor het schrijven van verzorgd Nederlands per se moet weten wat een voorzetselvoorwerpszin en een bepaling van gesteldheid zijn. Zeker, enige basiskennis van ontleden is nodig: je moet bijvoorbeeld foutloos het onderwerp van een zin kunnen vinden, want dat hoort in overeenstemming te zijn met de persoonsvorm, die je dus ook moet kunnen thuisbrengen. ‘Discongrentie’, zoals het in jargon luidt, tussen die twee is een van de meest voorkomende fouten in teksten (‘Maar hoe het precies in elkaar zit, weet alleen de daders’ is niet goed). Ook is het soms nuttig om een lijdend van een meewerkend voorwerp te kunnen onderscheiden, bijvoorbeeld om de goede samentrekkingen te maken. Maar erg veel verder dan dat hoeft het echt niet te gaan.

Dat compendium vormt bovendien de smoes voor ontoegankelijke zinnen als ‘In tweeledige werkwoordelijke groepen met een infinitief ligt de zaak iets anders.’ en ‘Verder gebruiken we welk(e) als het onderdeel uitmaakt van een zelfstandig-naamwoordsgroep die aan het begin van een bijvoeglijke bijzin het antecedent herhaalt.’ Ik denk dat je met een dergelijk taalgebruik heel veel mensen wegjaagt, ook al kunnen ze al die termen elders opzoeken. Waarschijnlijk schrik je er zelfs precies degenen mee af die toch al onzeker waren over hun kennis, en voor wie het Handboek nu juist bedoeld was.

Ik denk dat Klein en Visscher eerlijk menen dat je het zonder al die terminologie niet echt goed uit kunt leggen, maar ze hebben niet gezien dat ze hun doel voorbijschieten. De beperktere aanpak van Renkema, die veel minder formeel schrijft en vaak goede, pakkende voorbeelden heeft gevonden is mij dan veel liever. Renkema speelt ook met zijn stof. Een stukje over het afraden van de lijdende vorm schrijft hij geheel in de lijdende vorm om te demonstreren dat dat zo erg nog niet is. Zo hou je je lezer bij de les. Daarnaast wijdt hij wél een kort maar krachtig hoofdstuk aan de stijl van een tekst, en ook over ‘opbouw’ en ‘leesgemak’ beweert hij veel zinnigs. Nog een voordeel: zijn boek kost de helft van dat van Klein en Visscher. Voor het Handboek spreekt, naast de uitstekende index, weer de lijst van buitenlandse namen die achterin het boek staat. Dat kan goed van pas komen, en Peking heet tenminste gewoon Peking en geen Beijing.