door Liesbeth Koenen ©
06-02-1988
NRC Handelsblad

Achterpagina

Sivili’zasi

Al jaren ben ik jaloers op de mensen die de titel Je weet niet wat je weet voor een taalboek verzonnen. Want dat is het precies: zo’n beetje ieder aspect van taal barst van de fenomenen waar niemand moeite mee heeft, maar waar we ons totaal niet van bewust zijn.

Worden we erop gewezen dan staan we onszelf verbaasd te bekijken. Is dat waar? Doen we dat heus? Zeggen we dat echt zo? Ik heb net weer zo’n boek gekregen dat ook Je weet niet wat je weet had moeten heten: de ABN uitspraakgids.

Als u dit leest dan kunt u Nederlands lezen, en bent u dus op dezelfde manier verpest als ik. U denkt dat u dingen zegt die u helemaal niet zegt, en omgekeerd zegt u soms meer dan u denkt. Ik mag althans aannemen dat we in dit opzicht niet fundamenteel verschillen.

Maar u kunt dat zelf testen: de uitspraakgids van de onvolprezen professor Paardekooper ligt ervoor. Tweehondervijftig bladzijden woorden met hun fonetische weergave erachter. Van aai=aj, via civilisatie=sivili’zasi en fysiek=fi’zik naar zwoerd=zwurt.

Het is natuurlijk helemaal niet de bedoeling, maar deze woordenlijst had op mij het effect dat een echt goed boek heeft. Daar kan ik ook niet meer mee ophouden en het kost me mijn nachtrust.

Urenlang lig ik ongemakkelijk en gespannen in bed, continu in de aanslag om het licht uit te doen. Op de wekker kijk ik expres niet. En dan word ik ’s morgens bovenop een verkreukelde bladzijde wakker; het licht aan. Katsweim las ik toen ik mijn ogen opendeed en kerzbom en kers’fers.

‘Vervreemdend’ is de juiste omschrijving. Een fonetische weergave brengt je weer terug naar de lagere school. Je kent niet alle tekens van buiten en je moet ook weer echt spellen omdat het automatisme van in een oogopslag een woord of een halve zin herkennen, ineens ontbreekt.

Het leukste is dus in de linkerkolom beginnen en dan kijken hoe snel je in de gaten hebt om welk woord het gaat.

Het moeilijkst lijken in eerste instantie de woorden met veel buitenissige tekens zoals oey voor ‘ui’, ø voor ‘eu’ en y voor de lange u. Dat levert boeytemyr en løkert op, waarbij die stomme e’s ook nog eens op hun kop staan. De n in ‘buitenmuur’ is natuurlijk verdwenen, want die wordt alleen bij echt voorlezen uitgesproken.

Daarom verdwijnen ook alle n-en die we aan het eind van een werkwoord schrijven. Maar met een half nachtje doorlezen heeft u dat wel onder de knie.

Wat niet went zijn de woorden die er in fonetisch schrift uitzien als een gewoon woord, maar een ander woord aanduiden. Bar is bijvoorbeeld baar, bom in werkelijkheid boom, bit biet en en staat voor een.

De korte klinkers hebben een apart teken, maar de korte a is gewoon een ander lettertype a. Bakker ziet er daarom uit als baker. Het is ook een heel merkwaardige gewoonte in het Nederlandse spellingssysteem om een korte klinker aan te geven door de medeklinker die erop volgt te verdubbelen. In pitten, putten, potten en petten spreekt echt niemand twee t’s uit, ook al denken we van wel omdat we zo gewend zijn aan het woordbeeld.

Grappig is het ‘platte’ effect dat veel fonetisch gespelde woorden geven. Vroeger sprak in romans de schillenboer of willekeurig welke andere Jan-met-een-pet van ‘karrebonaatjes’, ‘polisie’, ‘kollussaal’ of ‘vliegensflug’, maar we zijn natuurlijk allemaal onderhevig aan de wetten van de fonologie.

Ook als we de woorden uit deze gids achter elkaar zetten. Als we praten dus. Paardekooper wijdt daar wat interessante opmerkingen aan in zijn inleiding. Mooi gevonden vond ik de mogelijkheden van vinden. Als dat ‘van mening zijn’ betekent dan kun je al sprekend de d of de t altijd weglaten (ikfinnutgoet), maar is vinden ‘het resultaat van zoeken’ dan mag het nooit (ikfintutwasgoet). Probeert u maar, het klopt voor alle personen (offinnudatonzin?).

Het is de vraag of zo’n uitspraakgids naast zijn vermakelijkheidswaarde ook zin heeft. Buitenlanders en dialectsprekers hebben er iets aan, maar voor de meeste moedertaalsprekers van het Nederlands zal er maar weinig nieuws in staan. Die zullen hooguit willen opzoeken of notoir nu ‘notoor’ of ‘notwaar’ is, en of je ‘sjem’ of ‘djem’ tegen jam moet zeggen. Veel wijzer worden ze er niet van want van Paardekooper mag het allemaal.

P.C. Paardekooper: ABN uitspraakgids. Uitgegeven door Heideland-Orbis. f 22,50.