Akademie Nieuws
Prof. Dirk Struik, honderd jaar oud, veertig jaar KNAW-correspondent:
“Schouten dacht: we moeten toch iets doen om aan te tonen dat we niet geloven dat hij een schurk is”
Het eerste dat opvalt zijn de zwart-witte sportschoenen onder het grijze pak.
Prof.dr. Dirk Struik blijft er een uur op staan nadat hij naar het spreekgestoelte is gelopen. Dat hij zelf de gastspreker is op een symposium dat Dirk Struik 100 heet, vindt hij heel normaal.
Hij lijkt dan ook in niets op het clichébeeld van het mummelende honderdjarige baasje aan wie het feest, de slingers en het burgemeestersbezoek voorbijgaan.
Struik is gewoon wiskundige. De geschiedenis van de wiskunde is al heel lang zijn terrein, en het aardige is dat hij daar verhoudingsgewijs zelf nogal wat van meegemaakt heeft. Hij mag er graag over vertellen.
In vertellen en optreden schept hij sowieso genoegen. Met verve en het juiste gevoel voor theater steekt hij van wal met een gedichtje over zijn geboorteplaats Rotterdam. Dan zijn vroegste herinnering: dat hij zijn vader vroeg wat ‘boerenoorlog’ betekende.
Dat moet in 1900 geweest zijn. Een eeuw oud zijn geeft een ander perspectief op de dingen. Nog steeds is hij verontwaardigd dat “pas in 1917” het toelatingsexamen voor hbs’ers voor de universiteit werd afgeschaft.
Persoonlijke en vakmatige herinneringen lopen door elkaar. De grote geleerden van deze eeuw waren ook Struiks vrienden. Enthousiast vertelt hij over de colleges van de natuurkundige Paul Ehrenfest in Leiden: “Dat waren onvergetelijke lessen. Die man kon Einstein uitleggen wat Einstein zelf eigenlijk bedoelde.”
“Einstein wist dat ook, en die ging dus vaak naar hem toe. Op een dag ging ik op bezoek bij Ehrenfest, want ik was geëngageerd met een heel mooi meisje, en ik wilde haar aan hem voorstellen. Toevallig was Einstein er, en Ehrenfest vroeg hem onze verbintenis te ‘zegenen’.”
“Dat deed hij, en ik moet haast wel denken dat het effect heeft gehad. We zijn zeventig jaar getrouwd geweest. Vorig jaar is mijn vrouw overleden. Ze heeft een mooi leven gehad, ze is 99 geworden, maar het is toch jammer dat ze hier niet is…”
Heksenjachten
‘Mariage’, het huwelijk, is een van de drie M’s die Struiks leven bepaald hebben, zo stelde hij zelf eens. ‘Marxism’ en ‘Mathematics’ zijn de andere twee.
Dat die biografische samenvatting in het Engels gegeven wordt, heeft alles te maken met het feit dat Struik in 1926 naar Amerika, naar het MIT (Massachusetts Institute of Technology) in Boston vertrok.
Hij woont er nog, hoewel ze het hem er niet altijd gemakkelijk hebben gemaakt. Als marxist (“een leraar op de hbs leerde me over het socialisme”) kwam hij in de problemen tijdens het McCarthy-tijdperk met de heksenjachten op iedereen die maar naar ‘rood’ zweemde.
“Ik hou er niet van om verder over die tijd te praten,” zegt hij als we elkaar een week na het symposium (waar hem ter afsluiting nog een kristallen kunstwerk met veel M’en werd aangeboden) op zijn hotelkamer in Amsterdam ontmoeten.
“Zeker niet als ik hier in Nederland ben. De bezetting was veel erger.” Thuis, een paar jaar geleden, toen Simon Rozendaal hem voor Elsevier opzocht, wilde hij er wel over vertellen. Het komt er in het kort op neer dat hij in 1951 veroordeeld werd voor ‘subversie’ en pogingen om de regeringen van Massachusetts en de Verenigde Staten omver te werpen.
Aanleiding vormde ondermeer dat hij in commissies ter bevordering van de Amerikaans-Russische relatie zat, en dat hij protesteerde tegen de politionele acties van Nederland (een bevriende natie tenslotte) in Indonesië.
Een hoge borgsom bevrijdde hem uit de gevangenis, maar MIT schorste hem als hoogleraar. Ondanks protesten van veel prominenten, onder wie Einstein, duurde het tot 1956 voor de veroordeling nietig werd verklaard en Struik zijn baan weer terugkreeg.
Het is geen toeval dat Struik juist in die tijd, nu exact veertig jaar geleden, tot correspondent van de KNAW benoemd werd.
Inmiddels is hij ongetwijfeld de oudste correspondent die de Akademie rijk is, en in tegenstelling tot vele anderen staat zijn naam nog steeds niet in het rijtje ‘rustende’ leden. “Een eretitel,” noemt hij het, “die verder niets inhoudt. Ik geloof dat het Schouten was die indertijd dacht ‘we moeten toch iets doen om aan te tonen dat we niet geloven dat hij een schurk is’. Het was een bewijs van vertrouwen.”
Scheppende wiskunde
J.A. Schouten was hoogleraar wiskunde in Delft, en de man bij wie Struik – na eerst nog heel even leraar geweest te zijn – in 1917 als assistent terechtkwam.
Later werd hij Schoutens medewerker. In die jaren was Struik nog volop in staat tot wat hij “scheppende wiskunde” noemt. ‘Tensoren’ waren hun terrein.
“Tensorvergelijkingen zijn een deel van de zogeheten vectorrekeningen, die eind vorige eeuw ontdekt werden,” legt hij uit. “Het beginsel daarvan is dat je met dingen opereert die eruit zien als pijltjes. Een vector is een lijnelement met een richting erin. Die dingen kun je optellen, aftrekken, vermenigvuldigen.”
“Maar je kunt ook andere concepten bedenken, waarbij je meer dan alleen lengte en richting nodig hebt. Bijvoorbeeld: hoogte, breedte en lengte, of een draairichting.”
“Of iets dat door zes of negen verschillende ‘coördinaten’ gedefinieerd wordt. Dan krijg je iets dat gecompliceerder is dan een pijltje.”
“En alles wat je kunt bedenken komt in de praktijk voor, in de elektrodynamica bijvoorbeeld, om stromen en spanningen te definiëren.”
“Er zijn een hele hoop dingen op ‘or’, rotor, deviator, en eentje is de tensor. Die geeft je een manier om tamelijk ingewikkelde relaties in de wiskunde of de natuur uit te drukken.”
“De tensorrekening is belangrijk voor de natuurkunde, Einstein had de theorie nodig voor de ontwikkeling van zijn zwaartekrachttheorie, die later weer ontwikkeld is tot de algemene relativiteitstheorie.”
“Ik heb geprobeerd om de tensorrekening zuiver wiskundig te ontwikkelen. En het mooie van tensoren is dat je ze onafhankelijk van de coördinaten kunt denken. Ze drukken dus beter uit wat er in de natuur gebeurt, want daar heb je ook geen coördinatenstelsel.”
In de jaren vijftig liet Struik het zuiver wiskundig onderzoek voor wat het was. “Dat bijna niemand dat na een bepaalde leeftijd nog kan, heeft waarschijnlijk te maken met het vermogen je te concentreren,” zegt hij. “Na hun zestigste zie je mensen verslappen. Als ze nog iets doen zijn ze eigenlijk zichzelf aan het herhalen. Maar aan de geschiedenis kan je wat doen zolang je wilt, heb ik ontdekt, als je tenminste nog niet helemaal afgetakeld bent.”
“En ik had het geluk dat geschiedenis van de wetenschap na de tweede wereldoorlog een respectabel onderwerp geworden is. Vroeger zag men het belang van de ontwikkeling van een vak niet zo. Ik heb mijn hele leven wiskunde als iets levends gezien, iets dat niet vastgevroren zit in leerboeken, en dat heb ik van Ehrenfest geleerd.”
Struiks overstap naar de geschiedenis van de wetenschap leverde twee klassiekers op die nog steeds herdrukt worden: Yankee Science in the making, Science and Engineering in New England from Colonial Times to the Civil War, waarin aan de hand van de sociale en economische achtergronden een beeld wordt gegeven van de ontwikkeling van wetenschap en techniek in Nieuw-Engeland toen dat nog een kolonie van Engeland was, en Concise History of Mathematics, dat vele malen vertaald werd, in het Nederlands als Geschiedenis van de Wiskunde.
“Kijk, wiskunde heeft zijn eigen dynamica, wiskunde brengt wiskunde voort,” zegt hij over dat boek, “en daarnaast hebben de ontwikkelingen in de sterrenkunde en de natuurkunde invloed, maar ik heb ook geprobeerd de sociologische factoren die erop inwerken weer te geven. Dat maakt het wat minder droog.”
Madonna met kind
In de boeken vind je Struiks vertrouwen in het socialisme terug, dat hem tot op de dag van vandaag de overtuiging geeft dat de mens goed is, en dat het de omstandigheden zijn die van een fatsoenlijk persoon een onfatsoenlijk exemplaar maken, “ook al word je dan wel eens teleurgesteld”.
Zo zijn het ook vaak maatschappelijke omstandigheden die inwerken op de wiskunde. “De staat heeft dikwijls wiskunde nodig om economische, en wat erger is, militaire problemen op te lossen,” zegt hij. Dat bij de oude Grieken de wiskunde zo tot bloei kwam hangt volgens hem samen met het ontstaan van stadstaten.
Maar wiskunde is overal: seizoenswisselingen, zonsopgangen en -ondergangen, het bijhouden van voorraden of de resultaten van de jacht, al die dingen hebben een directe sociale betekenis, en in allerlei culturen hebben ze bijgedragen aan het ontstaan en de ontwikkeling van de wiskunde.
Struik ziet meer verbanden: de ontdekking van het perspectief werd bijvoorbeeld door Italiaanse schilders gebruikt om de godsdienst te verheerlijken, “want ze moesten wel overal een madonna met kind of zoiets in stoppen”, zegt hij.
“En Christiaan Huygens wilde met zijn boek over slingeruurwerken – een goed wiskundig boek – de mogelijkheden verbeteren om de lengtemeridianen op zee te bepalen. Omdat dat nog niet kon gebeurden er de vreselijkste ongelukken. Daar lagen handelsbelangen, en militaire belangen. Enfin, dat slingeruurwerk heeft op zee nooit gewerkt omdat die schuiten te veel schommelden, pas halverwege de 18e eeuw werd de chronometer uitgevonden.”
“Tegenwoordig is men bezig naar de historische oorsprong van de wiskunde te kijken. Je wilt weten hoe men op wiskundige ideeën gekomen is, maar je hebt vaak geen geschreven bronnen.”
“De eerste wiskunde die we bij de Sumeriërs aantreffen was al heel ontwikkeld. Daarom is er nu veel aandacht voor culturen die geen schrift hebben, en die we vroeger primitief plachten te noemen. Dat zijn ze niet, ook daar vind je wiskundige ideeën. Als je bijvoorbeeld de prachtige zandschilderijen ziet die bij sommige rituelen van de Navaho-Indianen gemaakt worden… Die zijn heel ingewikkeld. Soms moet een figuur in één beweging getekend worden, soms mag het stokje een keer uit het zand gehaald. Moet het in één keer, dan kun je een pentagram maken, maar voor de zeshoek van de joden moet je een keer loslaten.”
“Die mensen hebben ideeën die wij als wiskundigen herkennen. En daar zijn duizenden jaren aan vooraf gegaan. Ooit moeten onze voorouders begrepen hebben dat er een correspondentie bestaat tussen vier stenen en vier appels: het abstracte getal vier, dat los staat van de dingen.”
Het is duidelijk: Dirk Struik is op alle fronten ‘bij’, ook al kan hij tegenwoordig nog maar een paar uur per dag werken. Voor iemand die 68 jaar geleden naar Amerika is vertrokken is zijn Nederlands verbijsterend goed.
Alleen heel soms kan hij niet op een woord komen, en de enige andere weggever is zijn gebruik van het woordje ‘zo’, waar in het Nederlands ‘dus’ gewoner is. “Je moedertaal is heel kostbaar”, zegt hij, “want het is de toegangspoort tot een hele cultuur. Ik ben altijd in het Nederlands blijven corresponderen met familie, en ik heb hier nog gewoond: van 1962 tot ’63 ben ik hoogleraar in Utrecht geweest. En ik ben Nederlandse boeken blijven lezen. Dezer dagen heb ik de Camera Obscura weer eens ter hand genomen. De familie Kegge: hoe warm het was, en hoe ver. “
Zijn taalgebruik is zelfs naar de heersende mode ‘politiek correct’. Hij spreekt over “wat we vroeger negers noemden en nu zwarte mensen”, zegt aldoor “wat geleerde heren en ook wel dames bedachten,” en als de verslaggeefster hem tot slot vraagt haar exemplaar van ‘Geschiedenis van de Wiskunde’ te signeren zegt hij: “Ja natuurlijk, en dan kan ik gelijk even een fout daarin verbeteren die me bij het lezen van de drukproeven ontsnapt is. Het is een pijnlijke fout, vooral als je met een vrouw spreekt: in plaats van Ada Lovelace heb ik gesproken van Anne Lovelace. Dat vind ik helemaal niet aardig.”
Na het interview zal hij naar de Achterhoek vertrekken, waar een deel van zijn familie woont. “Ik ga naar nicht Mientje, een oude boerin, die is ook honderd,” vertelt hij. Geïsoleerd voelt hij zich niet: “Ik ben in de gelukkige toestand niet zonder vrienden te zijn, zoals zo veel andere honderdjarigen die hun tijdgenoten verliezen. Ik heb vrienden in alle generaties, hier heb ik nu ook weer nieuwe gemaakt. En ik heb natuurlijk mijn collega’s.”
Een van zijn Nederlandse vrienden heeft er net op aangedrongen dat hij “wat systematischer” aan zijn autobiografie gaat werken. Struik voelt er wel voor: “Mijn Nederlandse ervaringen heb ik jaren geleden al opgeschreven, en van de Amerikaanse sommige episodes, onder andere over de McCarthy-periode. Dat is vertaald als De zaak Struik. De laatste maanden heb ik herinneringen aan mijn vrouw opgeschreven. Misschien dat ik er met wat hulp aan toekom álle herinneringen vast te leggen. Tenslotte heb ik het voorrecht gehad met de echte creatieve geesten samen te werken.”
NOOT: Dirk Struik zou 106 worden. Toen hij stierf schreef ik een klein stukje voor de NRC, en voor het honderdste nummer van Akademie Nieuws zocht ik onder meer uit of er nog iets terecht was gekomen van die memoires. En zet ik een fout uit bovenstaand interview recht. De nicht heette niet Mientje, maar veel mooier: Dieksken.