Maandblad O
TAAL
Ritme, rijm en rammanas
Het was geen grap, hij zei het volstrekt ingenu: “O? Oh ja, dat is dat blad dat niks voorstelt.” Geen domme man toch.
En verstandig dus maar dat O de dubbelzinnige slogan ‘het blad dat nergens op lijkt’ voorlopig heeft laten vallen. Want over het algemeen onthouden we wel de boodschap van wat ons meegedeeld wordt, maar de precieze vorm blijft niet bewaard. Bij een misinterpretatie is het daarom ook echt mis. Iets navertellen, betekent reconstrueren op basis van de betekenis: als het goed is heeft u wat hier boven staat best begrepen, maar er is geen sprake van dat u het woordelijk kunt herhalen.
Lastig is dat soms wel. Hoe vaak zegt of hoort u niet zeggen: “God, hoe zeidie dat nou precies? Hij drukte het zo prachtig uit. Het was zoiets als …, maar dat was het niet.”
Wonderlijk hoe het geheugen werkt: je proeft een bepaald woord als het ware, maar het lukt niet die smaak aan een vorm te koppelen. Toch is koppeling het toverwoord als het gaat om herinneren. De dingen die geen link met iets anders hebben zijn het lastigst te onthouden.
Bij de Postbank weten ze dat ook. Daar worden ze tegenwoordig beroerd van de stapels aanvragen voor nieuwe giromaatpassen van stomkoppen zoals ik die hun pincode vergeten zijn. Daarom hebben ze een folder met ezelsbruggetjes gemaakt. Van ganserharte wordt de giromaatpasgebruiker daarin aanbevolen in zijn pincode een datum, jaartal, huisnummer, confectiemaat of iets anders vertrouwds te zien. Lukt dat niet, dan kun je altijd nog proberen er een sommetje van te maken, of geheimtaal: 1 = a, 2 = b etcetera.
Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik dat foldertje voor mijn zomervakantie (net een nieuw pasje gekregen) uitvoerig bestudeerd had. Maar van mijn pincode viel niks te maken.
Twee weken in de zon bleken dan ook ruimschoots voldoende om hem totaal te vergeten. Althans, ik wist nog dat hij met een zes begon, en dat er nog een zes in zat, en een een. Op het postkantoor maakte ik de rij wachtenden achter me gevaarlijk ongeduldig, maar tot een reconstructie waar ook de apparatuur in geloofde is het niet meer gekomen. Machines willen helaas precisie, gelukkig zijn mensen vaak wel bereid te begrijpen wat je bedoelt.
Want ook woorden en uitdrukkingen worden nogal eens half of net verkeerd onthouden. Toch is er dan altijd die link: iets lijkt op een ander woord of een andere uitdrukking. Dat lijken op kan zowel in de vorm (meestal), als in de betekenis en de vorm samen zitten. Het maandblad Onze Taal schijnt overspoeld te worden met door lezers opgevangen malapropismen: “Marokkanen vieren Rammanas” en “De eenden zijn gestorven aan bolsjewisme” zijn typisch voorbeelden van “vormfouten”, bij “Zij willen met een schone lijst beginnen” speelt ook de betekenis mee.
Een heel fraai vorm‑betekenis‑malapropisme bracht de Veronica‑omroepster een tijdje terug: die meldde dat veel patiënten probaat van een behandeling hadden. Over Veronica gesproken: werkelijk gezegd schijnt ook deze te zijn: “Als ik nu maar niet wéér de pinup‑code van mijn giromaatpasje vergeet.”
Van fouten kun je leren. Bijvoorbeeld dat associatie een belangrijke rol speelt bij onthouden. Zij het dat te veel associatie ook weer niet goed is. Over onthouden en vergeten en repoduceren zijn in de loop van de tijd al heel wat aardige experimenten gedaan.
Ik las daar onder meer over in Human Memory, theory and practice van Alan Baddeley, een interessant boek dat dit jaar is uitgekomen (bij Lawrence Erlbaum Associates). Beginpunt voor allerlei onderzoek is de beroemde ‘vergeet‑curve’ van Hermann Ebbinghaus.
Die bestaat al meer dan een eeuw. Ebbinghaus leerde lijstjes van dertien willekeurige lettergrepen uit zijn hoofd. Zodra hij die twee keer achter elkaar goed kon opzeggen liet hij ze rusten. Om vervolgens zijn kennis met verschillende tussenpozen (beginnend bij na twintig minuten en eindigend bij na 31 dagen) te testen.
Altijd was hij een deel vergeten. Hoeveel hing, zoals je kunt verwachten, samen met hoe lang geleden hij de rijtjes uit het hoofd geleerd had. Hoeveel hij nog wél wist berekende hij aan de hand van de tijd die het om kostte om zijn geheugen weer op te frissen.
Het aardige van Ebbinghaus’ onderzoek is dat het laat zien dat kennis in de eerste paar uur dramatisch daalt, maar dat het verschil tussen wat je na 24 uur of na een maand nog weet gering is.
Iets dergelijks schijnt ook het geval te zijn met vreemde talen die we geleerd hebben, maar vervolgens niet meer gebruiken. In de eerste twee jaar zakt er razendsnel zo’n zestig procent van onze woordenkennis weg, maar de dan overgebleven veertig procent herinneren we ons tientallen jaren daarna nog steeds. Naar analogie van permafrost (de eeuwig bevroren stukken grond in arctische gebieden) wordt dat permastore (‘eeuwige opslag’) genoemd.
Of die permastore altijd veertig procent bedraagt waag ik trouwens te betwijfelen. Dat cijfer kwam uit een onderzoek dat over Spaans en Engels ging: beide talen met nogal wat dezelfde (namelijk Latijnse) stammen. Zelfs zonder ooit de andere taal geleerd te hebben moet je dan heel wat woorden kunnen raden volgens mij.
Iets wat absoluut niet lukt tussen pakweg Nederlands en Turks. Zelf heb ik een paar jaar terug een nogal intensieve cursus Turks gedaan. Vergeten sensatie uit mijn schooljaren: die eerste paar honderd woorden van al die vreemde talen die ik moest leren.
Niet te doen! Je kon wel aan de gang blijven, ze wilden er gewoonweg niet in. De rijtjes Turks maakten me in eerste instantie net zo wanhopig. Alleen wist ik inmiddels dat het op den duur toch wel zou lukken. Bekende truc: opschrijven. En nog eens opschrijven, die rare woorden. Dat helpt om je een beeld te vormen, en beelden helpen.
Dat is met experimentjes ook aangetoond: als je mensen expliciet de opdracht geeft zich bij een rijtje woorden een duidelijke voorstelling te maken (bijvoorbeeld bij ‘recht’ een blinddoek, bij ‘kracht’ een sterke man, etcetera), dan zijn ze beter in staat dat rijtje te reproduceren dan wanneer ze geen koppeling met een bepaald beeld hebben gemaakt.
Iemand die daar ijzersterk en onnavolgbaar in was, is beroemd geworden door de Russiche neuroloog Lurija: S., de man met Een teveel aan geheugen. Een Nederlandse vertaling van Lurija’s beschrijving van dit ‘neuropsychologische geval’ verscheen pas dit jaar (bij Bert Bakker).
Een verbijsterend boekje om te lezen. S. was in staat om willekeurig welke reeksen getallen of woorden dan ook te onthouden. En niet even, maar ook twintig jaar lang (Lurija volgde hem dertig jaar). S. vertelde ook hoe hij dat deed. Reeksen lettergrepen, of een tekst in een vreemde taal riepen in hem een overweldigende rij beelden en andere associaties op. Met die beelden en associaties zette hij als het ware een ‘weg’ in zijn geheugen uit, die hij dan later weer kon ‘bewandelen’: van beeld naar beeld.
Niet te begrijpen voor een gewoon mens, maar uiterst intrigerend. Te benijden was S. trouwens niet: alle woorden, ook als hij ze helemaal niet hoefde te onthouden, wierpen direct grote hoeveelheden beelden en andere sensaties op, waardoor hun betekenis vaak bedolven werd. Niet onbegrijpelijk dat iemand die alles direct vóór zich zag, de grootste moeite had om het overdrachtelijk gebruik van woorden te snappen.
Normale mensen kunnen in mindere mate ook last hebben van interferentie: dat het een het ander in de weg zit in je hoofd. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer je mensen een rijtje adjectieven uit hun hoofd laat leren, en je geeft ze daarna nóg een rijtje, vol met synoniemen van de woorden uit de eerste reeks. Die eerste reeks goed oplepelen gaat iemand in dat geval veel slechter af dan wanneer je hem in de tussentijd niets laat doen, of een rijtje onzinlettergrepen laat leren.
Twee dingen zijn natuurlijk sinds mensenheugenis dé grote hulpen bij uitstek als het gaat om het letterlijk reproduceren van teksten: ritme en rijm. En met ‘rijm’ bedoel ik dan ook maar even dingen als stafrijm (beter bekend onder de naam allitteratie) en klinkerrijm (assonantie). Homerus staat er al vol mee.
Hoewel letterlijke letterlijkheid toch echt een probleem voor het menselijk brein blijft: dertig jaar geleden werden de traditionele ‘bards’ in Joegoslavië onderzocht, directe afstammelingen van de Homerische traditie. Ze waren ervan overtuigd dat ze hun verhalende gedichten woordelijk van buiten kenden. En toch bleken ze in de praktijk telkens kleine variaties aan te brengen, die weliswaar vorm en inhoud niet werkelijk aantastten, maar die toch bewezen dat ze hun verhaal telkens opnieuw construeerden.
Alleen met kleine stukjes gaat het goed. Ritme en rijm sámen blijven het beste hangen. Kleine kinderen weten dat ook al: die zijn dol op rijmpjes die zich in een lekker dreinend ritme laten opzeggen (“Líesbeth Kóenen hóudt van zóenen” was qua ritme én rijm perfect).
Daarnaast vind je in onze cultuur eigenlijk alleen nog in de reclame overblijfselen van de orale traditie. “Met melk meer mans” is een prachtcombinatie van staf‑ en klinkerrijm, “Chief Whip op ieders lip” brengt klinker‑ en gewoon rijm samen. De voorbeelden liggen voor het oprapen.
Wedden dat u zich nog steeds kunt herinneren “Bij wie ook weer?”. Het zijn dikwijls de verschrikkelijkste kreten, maar ze zitten geramd in ons geheugen. Woordspelingen in reclames zijn gevaarlijker, maar daar had ik het straks al over gehad.