NRC Handelsblad
J. van Donselaar en het Surinaams-Nederlands
‘Registreer, registreer! Kreeg ik te horen’
Hij heeft het als een zegen beschouwd: alle vrije uren die J. van Donselaar (1928) besteedde aan zijn woordenboek van het Surinaams-Nederlands was hij in gedachten weer in Suriname. ‘Ik kon op een zinnige manier met Suriname bezig blijven’, zegt hij.
Tot zijn genoegen, en ook een beetje tot zijn verbazing (‘Ik had hooguit op een aanmoedigingsprijs gehoopt’) zijn zijn werkzaamheden nu door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bekroond met een van de twee hoofdprijzen Johan de la Court, voor onbezoldigd onderzoek op het gebied van de alfawetenschappen: 25.000 gulden die hij zeker aan een reis, liefst naar Suriname zal besteden.
Van Donselaar is bioloog, en een beurs voor vegetatie-onderzoek bracht hem ruim dertig jaar geleden voor het eerst naar Suriname, een land waarvan hij direct “volledig gecharmeerd” raakte.
Bij zijn tweede verblijf begon hij aantekeningen te maken over het Surinaams-Nederlands. Wanneer het hem opviel dat Surinamers, als ze Nederlands spraken, een woord of een uitdrukking gebruikten die in het standaardnederlands niet voorkomt of een andere betekenis heeft, schreef hij dat op.
Zijn eerste belangrijke informant was, hoe kan het anders, een boomkenner met wie hij maanden in de wildernis verkeerde. Precies eenzesde van de 6600 woorden die Van Donselaar opnam in zijn eerder dit jaar bij Coutinho uitgebrachte Woordenboek van het Surinaams-Nederlands zijn benamingen voor planten en dieren.
In de recensies van het boek werd alom geopperd (ook door mij, LK, Zaterdags boekenbijvoegsel 1-4-1989) dat dat grote aantal wel iets met Van Donselaars achtergrond te maken zou hebben. Tegen die gedachte verzet hij zich hevig.
Schoenmakersbedrijf
Van Donselaar: “Ik heb nog heel veel niet opgenomen. Alles wat je niet regelmatig tegen zou kunnen komen staat er niet in. Maar er zijn gewoon zoveel planten en dieren die in Nederland niet voorkomen, maar in Suriname wel een Nederlandse naam hebben, dat ook iemand die geen bioloog is tot een dergelijk aantal zou zijn gekomen. Ik heb ook mijn best gedaan om alle termen uit het schoenmakersbedrijf en bij de politie en uit de muziekwereld te achterhalen.”
Dat was soms niet eenvoudig. Lang niet iedere informant begreep automatisch Van Donselaars bedoelingen. In 1981 kreeg hij voor twee maanden een reisbeurs voor zijn onderzoek (in 1977 was er bij het Instituut A.W. de Groot voor Algemene Taalwetenschap in Utrecht al een eerste lijst van 1400 woorden verschenen) en sprak hij nog eens met ruim 130 mensen.
Van Donselaar: “Ik had toen een afspraak met twee politie-officieren om het politie-jargon en woorden uit de criminele sfeer te inventariseren. Wel, daar zaten ze. We gingen aan het praten, maar ze begrepen nauwelijks waar ik het over had.“
”Met heel veel moeite kwamen er toen wat woorden uit. Maar daar bleek ik niets aan te hebben. Later ben ik in Nederland eens bij de politie gaan informeren, en het bleek dat die Surinaamse politie-officieren me alleen maar woorden hadden gegeven die ze in Nederland tijdens hun opleiding geleerd hadden.”
“Maar soms zat het ook erg mee. Ik had een keer een afspraak met iemand die in een big band speelde om over muziekjargon te praten. Die bleek ook nog onderofficier te zijn en hij begreep precies wat ik wilde weten. We hebben toen uren op de veranda gezeten, met biertjes, en behalve alle muziektermen lepelde hij ook zo alles uit het leger op. Reeksen woorden waarvan hij zei ‘dat zeggen jullie in Nederland anders’. En dat wilde ik weten.”
Van Donselaars hoopt dat de publiciteit die de prijs hem oplevert zal helpen om zijn boek beter te laten doordringen in Suriname. Want hij heeft het vooral voor Surinamers bedoeld.
In het onderwijs daar bestaat ook dringende behoefte aan een boek als het zijne. Van Donselaar: “Registreer, registreer! kreeg ik te horen. Schrijf alles op wat je hoort, als je maar zorgt dat je niet normatief bezig bent. En in een boek als dit mag ook best veel over de cultuur en de natuur in Suriname terug te vinden zijn. Wij zien wel hoe of wat we met het materiaal kunnen doen.”
“Het is ook echt een ramp nu in het onderwijs: men is zich er inmiddels van bewust dat er zoiets bestaat als het Surinaams-Nederlands, maar leraren Nederlands beoordelen het gebruik daarvan heel verschillend.”
”En een beetje een gewiekste jongen kan nu als hij een rode streep door zijn werk krijgt roepen: ‘Fout? Dat is helemaal niet fout! Dat is Surinaams-Nederlands.’ De Surinaamse taalkundigen vonden ook niet dat ik een taalkundig kluifje voor hun neus weghaalde, want ze zeiden: ‘Wij kunnen dit werk niet doen. Je moet van huis uit een ABN-spreker en dan hier komen, pas dan kun je de verschillen horen.’”
Over contacten met de ‘gevestigde wetenschap’ heeft Van Donselaar absoluut niet te klagen. Die bezorgden hem ook die reisbeurs. Zelf was hij “als de dood iets te produceren dat de vakmatige toets der kritiek niet kon doorstaan”.
Van Donselaar: “In de biologie heb ik zo vaak goedwillende amateurs gezien die dan in de populaire pers dingen schrijven waarvan je denkt: dat kan echt niet. Was nou toch eerst eens even gaan informeren.”
Dus ging hij zelf wel bij vakmensen te rade. Die bleken geïnteresseerd en welwillend en inmiddels is hij zelf hard bezig “een brevet van vermogen in de Neerlandistiek” te halen. Nadat hij een aantal jaren geleden vervroegd ophield met werken ging hij Nederlands studeren.
Zijn propedeuse heeft hij op zak, maar daarna nog eens drie jaar een strak programma zou hem te veel hebben afgehouden van andere dingen (‘de kleinkinderen, achter vogeltjes aanjagen’) die hij ook graag doet.
Hij vond een promotor en heeft nu (voor de tweede maal: Van Donselaar is al doctor in de biologie) de status van promovendus. Een geheel nieuwe carrière dus, waarin hij eindelijk zijn al uit zijn schooltijd daterende belangstelling voor taal kan botvieren.
Zijn promotie-onderwerp: het Surinaams-Nederlands natuurlijk. Hij heeft alweer honderden woorden verzameld die in een eventuele volgende druk van het woordenboek opgenomen zouden moeten worden (“Een woordenboek is nooit klaar, en er verandert ook voortdurend vanalles.”), maar hij wil meer: de woorden groeperen, uitzoeken op welke gebieden ze liggen, en hoe dat komt. Van Donselaar: ‘Er zijn natuurlijk allerlei woorden die met de plantages en suiker te maken hebben. Vaak dingen die helemaal niet meer bestaan, maar ook alle woorden op het gebied van voedingsmiddelen en gerechten zijn heel intrigerend.’
De aspecten die in de lexicologie niet zo naar voren komen (woord- en zinsbouwprincipes bijvoorbeeld) laat hij graag aan anderen over: “Het materiaal ligt er om door iedereen geplunderd te worden. Daar heb ik het echt voor bedoeld.”
Van Donselaar houdt van de Surinaamse cultuur. En die is soms onverwachts ook in Nederland te vinden. Hij straalt als hij erover praat. “Ik was vandaag op de veemarkt in Purmerend. Staat daar een Nederlandse handelaar in vogels, waarmee ik aan de praat raakte en dan blijkt zo’n man allerlei namen voor Surinaamse zangvogeltjes te kennen! De Surinamers hebben die cultuur van zangvogeltjes en wedstrijden meegenomen naar Nederland, en dat vind je dan terug op de markt in Purmerend. Dat is toch prachtig.”