NRC Handelsblad
Vorderingen in het Homerus-onderzoek
Penelope was niet zo’n doetje
‘Vertel mij muze’, van de man die twee en een half duizend jaar geleden gedichten schreef waar men nog steeds niet over uitgepraat is. Homerus heette hij en miljoenen mensen herinneren zich de openingswoorden van de Odyssee waar de vorige zin mee begint.
Hoeveel generaties scholieren zullen zich inmiddels gebogen hebben over de wrok van Achilles tijdens de Trojaanse oorlog of de omzwervingen van Odysseus in de jaren daarna? In de westerse literatuur zijn de Ilias en de Odyssee de klassiekers bij uitstek. En volgens classici valt er nog steeds iets nieuws in te lezen. Twee weken geleden vertelden ze elkaar daarover in de Agnietenkapel op een aan de Universiteit van Amsterdam georganiseerd congres.
Helmboswuivend
In mijn eigen herinnering betekent ‘Homerus lezen’ feitelijk met een klein groepje mensen her en der eens een passage vertalen, meestal op achternamiddagen in een verder volstrekt uitgestorven school. Daarbij leken de verhalen en de sfeer erom heen me vaak spannender dan het herkennen van een onregelmatige werkwoordsvorm, al zal ik nooit meer vergeten dat Hektor altijd als helmboswuivend en Hera als blank-ellebogig ten tonele gevoerd werd.
Het taalgebruik van Homerus had iets unieks en de verhalen als geheel zaten vol dieptragische gebeurtenissen en echt menselijke gevoelens.
Dat laatste blijkt nog meer het geval te zijn dan mij op de middelbare school werd bijgebracht. Sinds kort bekijkt een aantal onderzoekers de Ilias en de Odyssee puur als vertellingen. Hoe wordt het verhaal gebracht en wat vertelt dat over de ideeën en de gevoelens van de erin optredende helden en andere figuren?
Moderne romananalyse toegepast op Homerus. Daarmee wordt met een lange traditie van alleen naar de tekst kijken (de vorm en de betekenis van de woorden, de versmaat et cetera) gebroken. Dat wil zeggen: met gebruikmaking van in de loop der eeuwen opgedane kennis van de tekst wordt er gekeken naar grotere verbanden.
Veel mensen kunnen dan iets van hun gading bij Homerus vinden: zo is het voor antropologen interessant te weten dat een man indertijd nog gewoon mocht huilen en schijnen ze bij Homostudies bezig te zijn met het bestuderen van de relatie tussen Achilles en Patroklos. Het klassieke beeld dat we van sommige figuren hebben blijkt niet altijd te kloppen.
Door een aantal passages over Penelope, de vrouw van Odysseus die bijna twintig jaar op zijn terugkeer wacht, naast elkaar te leggen zien we bijvoorbeeld dat die minder een braaf doetje is dan altijd werd aangenomen. Tijdens de lange jaren dat Odysseus in Troje vecht en met zijn moeizame terugtocht bezig is belagen tientallen ‘vrijers’ zijn vrouw in de hoop tegelijk met Penelope ook Odysseus’ bezittingen te kunnen trouwen.
Penelope echter houdt de boot af en huilt nog iedere nacht om haar verdwenen echtgenoot die Zeuszijdank aan het eind van het verhaal weer opduikt. Hij herstelt hardhandig de orde in huis, en ze leefden nog lang en gelukkig. Een pakkend plot voor een B-film.
Dat Homerus toch iets subtieler en realistischer te werk ging blijkt onder andere uit een droom die Penelope aan Odysseus vertelt, nog voordat ze weet met haar eigen man te doen te hebben: op een nacht zijn de vrijers haar verschenen als ganzen die afgeslacht werden door een adelaar. Die adelaar (Odysseus) vertelt haar vervolgens dat dat nu snel in het echt zal gebeuren.
De gedachte daaraan maakt Penelope vreemd genoeg diep ongelukkig en doet haar tranen met tuiten huilen. Bij commentatoren was het tot voor kort niet opgekomen deze passage te interpreteren als een bewijs dat Penelope wel degelijk gevoelens koestert voor haar vrijers en misschien toch in tweestrijd verkeert over wat ze moet doen. Tenslotte kan ze niet weten dat Odysseus alsnog thuis zal komen, en het inzicht dat de vrijers haar iets doen geeft haar een veel menselijker rol in het verhaal.
Ruzie
Om met dit soort ogen naar de Ilias en de Odyssee te kunnen kijken was het blijkbaar eerst nodig de strijd over de herkomst van de twee gedichten te beslechten. Weliswaar ontbreekt een eenduidige eindoverwinnaar nog steeds, maar de deskundigen lijken zich erbij neer te hebben gelegd dat een exacte plaats- en tijdsbepaling van de verhalen nu eenmaal niet tot de mogelijkheden behoort.
Sinds de jaren dertig gaat men ervan uit dat de Homerische poëzie voortkomt uit een mondeling overgeleverde zangcultuur. De vele herhalingen en vaste formules waar de gedichten vol mee zitten kunnen zo verklaard worden; in culturen waarin een verteltraditie nog volop te vinden is (Afrika, Finland, Rusland) hebben verhalen vaak diezelfde kenmerken.
Of degene die de Ilias opgeschreven heeft dezelfde is geweest die de Odyssee heeft vastgelegd (anders gezegd: of Homerus bestaan heeft) is nog altijd niet duidelijk, al weet men wel vrijwel zeker dat sommige stukken tekst later toegevoegd zijn.
Maar aangezien de absolute waarheid hieromtrent toch nooit aan het licht kan komen is het ook maar de vraag of het wel zo’n interessante kwestie is. Tenslotte kan ook niemand bewijzen dat het door Schliemann uit de heuvel van Hissarlik opgegraven Troje echt de plek is waar het verhaal van de Ilias zich afgespeeld heeft, maar voor de toevallige toerist gaat de scene waarin het lijk van de held Hektor om de stadsmuren gesleept werd wel leven als hij onder die hoop stenen staat.
Een aanwijzing voor het idee dat we in ieder geval met niet meer dan een dichter per gedicht te maken hebben is te vinden in juist die herhalingen.
Die laten iets zien van de vertelkunst van een echte vakman. Een voorbeeld is het verhaal van de ruzie tussen Achilles en Agamemnon waar de hele Ilias om draait. Homerus (laten we hem zo maar blijven noemen) opent het gedicht met een verslag van die ruzie. Ietsje verderop doet Achilles het verhaal nog eens over in een gesprek met zijn moeder Thetis. Op het eerste gezicht lijken de twee passages identiek te zijn en dus niet veel meer dan een rustpunt voor de dichter of verteller. Wie beter kijkt ontdekt echter dat Achilles’ versie van de gebeurtenissen veel emotioneler is, en dat hij er duidelijk sterker bij betrokken is dan de algemene verteller.
Interessant is ook de verhaaltechnische rol van de goden in de Ilias. Ze treden bijvoorbeeld op als ‘vertragers’ van het verhaal, door op allerlei momenten in te grijpen. Dat heeft tot gevolg dat de climax van de gebeurtenissen (het tweegevecht tussen de Trojaan Hektor en de Griek Achilles) keurig aan het einde van de vertelling komt te liggen.
Daarnaast dienen ze als een soort spiegel voor de mensen: bij een goddelijke vergadering of een goddelijk gevecht gaat het net een beetje anders toe dan in soortgelijke passages bij mensen. Gezeten op de Olympus overzien ze het strijdtoneel en geven zo hun ‘point of view’ van wat er gebeurt.
Inmiddels lukt het Homerus al millennia lang mee te gaan met zijn tijd. Deels omdat sommige dingen uit zijn verhalen zich een vaste plaats in de hedendaagse wereld hebben veroverd (denk aan sirenes, een Homerisch gelach, een Achillespees, een Nestor en een mentor, zelfs Ajax komt er vandaan), deels ook omdat zelfs een twintigste-eeuwse kijk er nog actualiteiten in kan zien, en menselijke driften van alle tijden zijn.
Noot: Beginnersonhandigheid denk ik, maar het is echt heel merkwaardig dat er niet één onderzoekersnaam in dit stuk voorkomt. Ik was er eigenlijk van overtuigd dat in elk geval die van Irene de Jong erin stond. Zij was de drijvende kracht achter dat classicicongres. Haar interviewde ik ruim 25 jaar later nog eens. Staat hier.