door Liesbeth Koenen ©
12-2008, nr. 100
Akademie Nieuws

Oorlogsenthousiasme

Het gebeurde tegen de achtergrond van de oorlog tussen Iran en Irak – zelfs de eerste Golfoorlog moest op dat moment nog komen. Maar de vraag is niet minder intrigerend geworden: waarom doen grote groepen mensen soms geestdriftig aan oorlogen mee? In 1988 was het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis een van de organisatoren van een congres over ‘war enthusiasm’. De aankondiging stond in het allereerste nummer van Akademie Nieuws, maar de uitkomsten haalden de kolommen niet.

Marcel van der Linden, nu directeur onderzoek bij het IISG en hoogleraar ‘Geschiedenis van Sociale Bewegingen’ aan de Universiteit van Amsterdam, was er indertijd bij, en stelde de bundel die eruit voortkwam (mede) samen. Die heeft hij er nog even op nageslagen voordat hij aan de telefoon van wal steekt: ‘Wat er toen in ieder geval uitkwam, is dat je het niet kunt opleggen. Het wordt wel geprobeerd, de bevolking mentaal voor te bereiden op een oorlog. Bij de Nazi’s is het in 1939 mislukt, terwijl er in 1914, voor de Eerste Wereldoorlog, een groot enthousiasme was.’

‘Historici blijken het enthousiasme voor de Tweede Wereldoorlog overdreven te hebben. Ze hebben waarschijnlijk te veel naar hun eigen ‘peergroup’ gekeken. Boeren en arbeiders berustten er hooguit in, die gingen echt niet vrolijk zingend de oorlog in. Voor bijvoorbeeld gymnasiasten en studenten lag het anders. We weten dat door de stemmingsberichten van de geheime dienst. Die lieten de Nazi’s in ‘39 en ‘40 opmaken in alle plaatsen in Duitsland. Omdat ze voor intern gebruik waren, waren ze eerlijker dan andere verslagen.’

‘Gewone mensen voelen wel dat van hen de grootste offers worden gevraagd. Dat is ook veel sterker het geval geworden. Door de technologisering van oorlog blijven soldaten steeds meer buiten de strijd. Dat zie je heel duidelijk in de cijfers. In de Eerste Wereldoorlog waren vijf procent van alle gedoden burgers, in de Tweede Wereldoorlog was het al vijftig procent, in de Koreaanse oorlog 84, en de schattingen voor Vietnam zitten tussen de zeventig en de negentig procent.’

‘De Duitse demograaf Gunnar Heinsohn heeft een interessante, maar lastige stelling. Hij verbindt oorlogsenthousiasme aan gezinsgrootte. Naarmate gezinnen kleiner worden, zouden ouders minder geneigd zijn hun zonen de oorlog in te sturen.’

‘Maar we hebben het over sociale geschiedenis, en de vraag is natuurlijk wie er wél enthousiast zijn. In oudere literatuur gaat het om dingen als zucht naar avontuur, vreemde landen zien, prestige, materiële opbrengsten. Dat zal nu op veel plaatsen minder opgaan. Een tweede punt is hoe je de dood en ellende die een oorlog altijd oplevert, tegemoet treedt. Dan blijken er een paar mogelijkheden: ofwel je loochent het. Dan wil je het dus niet zien, het idee van de ‘frischer fröhlicher Krieg’. Ofwel je accepteert de dood, omdat je verwacht beloond te worden met een mooier leven daarna. Dat speelde bijvoorbeeld wel voor een deel van de Iraniërs in de oorlog met Irak. Verder kun je de angst soms onderdrukken bij een heel gemene tegenstander. Denk aan het beroemde motto ‘Liever dood dan rood’.’

Of het enthousiasme voor oorlogen al met al afneemt, durft Van der Linden niet te zeggen. Hij wijst op de natiestaat, die sinds de negentiende eeuw voor identificatie met het vaderland zorgt. En op de industriële onderneming die oorlog geworden is. De productie van wapentuig is een permanente, gigantische industrie. ‘Na de Golfoorlog van 1990-1991 dachten we dat het wel wat minder kon, maar dat is beslist niet waar gebleken.’