Hollands Maandblad
Nee, niet weer!
Waarom doven niet kunnen lezen
‘Nee zeg, niet weer!’ riep ik uit. Ik gooide het Hollands Maandblad opzij en stoof naar de computer voor een foetermailtje. Hartstikke interessant, die stukken over de toestand in de boekenwereld van de baas van dit blad, Bastiaan Bommeljé, maar ik stokte bij een terloops zinnetje tussen haakjes: ‘alsof doven niet kunnen lezen’ stond er smalend. Aanleiding was de ton die het Fonds voor de Letteren voor het eerst heeft uitgetrokken om wat literatuur te vertalen in Nederlandse gebarentaal. De Vereniging van Letterkundigen kwam vorig jaar met exact hetzelfde laatdunkende commentaar, dat ook nog eens zo’n beetje alle kranten haalde.
Zoef, iedere keer gaat er zomaar één op de 1250 autochtone Nederlanders het tapijt onder, weggemoffeld, afgeserveerd in een enkel zinnetje. Want zoveel mensen worden er doof geboren of verliezen hun gehoor voordat ze de basisbeginselen van het Nederlands hebben kunnen oppikken. Daarmee zijn ze overigens niet hun taalvermogen kwijt. Dat zit namelijk niet in, maar tussen de oren. Doven vormen het levende en levendige bewijs hoezeer taal in ons ingebakken zit. De taaldrift móet eruit, en als het niet via het ene kanaal (praten en luisteren) gaat, dan heeft moeder natuur nog wel een ander in de aanbieding: gebaren en zien.
Dat er overal ter wereld waar maar doven bijeenkwamen gebarentalen zijn ontstaan, en dat er nog steeds nieuwe geboren worden, lijkt een waar talenwonder. Horenden hebben in elk geval vaak moeite het te geloven, en anders wel om zich een voorstelling te maken van wat het inhoudt om alleen via een andere weg dan ze zelf kennen makkelijk een taal te kunnen spreken. Er is wat dat betreft iets merkwaardigs aan de hand, waarover ik me al lang het hoofd breek. Al zo’n vijftien jaar schrijf ik met enige regelmaat over gebarentalen en de Nederlandse gebarentaal in het bijzonder. Daardoor heb ik het er vanzelf dikwijls over. En of ik nu onder professoren of bij de groenteboer ben, overal komen altijd weer exact dezelfde vragen en commentaren. Op precies dezelfde punten schiet het voorstellingsvermogen tekort.
Dat ligt niet aan mij, maar echt aan het onderwerp. Ouders van dove kinderen, partners, docenten, onderzoekers, zet wie dan ook die veel in aanraking is met gebarentaal bij elkaar, en voor je het weet gaan ze met zijn allen in koor de hele riedel standaardantwoorden opzeggen. Een van de meest onvoorstelbare voor de buitenwacht is: ‘Nee, doven kunnen niet gewoon lezen.’
Het is gek dat volwassenen zo vaak vergeten dat geschreven taal een afgeleide is van gesproken taal, iets dat elke zesjarige donders goed snapt. Die worstelt dagelijks met het omzetten van klanken in tekentjes en omgekeerd.
Wie nooit gehoord heeft, krijgt echter een nog veel zwaardere taak dan die zesjarige. Die worstelt als het ware in het luchtledige. Mij is het eerlijk gezegd een raadsel hoe ze het doen. Want ik kan u hier nu allemaal wel even haarfijn uitleggen hoe het zit, maar in wezen weet ik ook niet waar ik over praat. Ik heb immers altijd kunnen horen, en ook als ik nu op slag doof word, blijft het Nederlands de taal die in al mijn vezels zit, en die dientengevolge het lekkerste wegleest en -schrijft.
Ook zal ik – tenzij ik op een kwaad moment helemaal niks meer weet – altijd weten wat spraakklanken zijn. Die kennis gebruik ik ook bij elke vreemde taal waarmee ik te maken krijg, dood of levend. We weten misschien niet meer hoe het Oudgrieks of Sanskriet geklonken heeft, maar wel dat het geklonken heeft. Het Nederlands alleen geeft al genoeg houvast om oude teksten te laten weerklinken in ons hoofd.
Maar wat weet iemand die nooit (goed) gehoord heeft van die dingen? Stel u voor: van kleins af aan zag u monden bewegen en betekenisvolle blikken en nog meer volslagen onbegrijpelijks. Eraan meedoen ging niet, ook al deed u nog zo uw best en bewoog u ook uw lippen. Misschien hoorde u zelfs wel wat, maar niet genoeg om er wijs uit te worden. Later gingen ze u trainen, eindeloos oefenen, met vingers op uw keel en spiegels enzo. Zouden klanken dan het gevoel worden van trillende stembanden, van bepaalde mondstanden, spiertrekkingen? Ik weet het werkelijk niet, maar op de een of andere manier werkt het wel: onderwijs leidt bij doven tot spraak, die met een beetje wennen meestal behoorlijk verstaanbaar is.
De spiegel is trouwens ook een nuttig apparaat voor horenden, want die kunnen er in één keer in zien dat liplezen een helse klus is. Ga ervoor staan en zeg, liefst niet hardop: pier, bier, mier, paar, baar, maar, poer, boer, moer, en zoek de verschillen. Constateer: niet te doen. Mijn bewondering is daarom immens voor iedereen die zelfs maar een beginnetje kan maken met liplezen, of, zoals de officiële term niet ten onrechte luidt: ‘spraakafzien’ (je kijkt niet alleen naar de lippen). Er zijn doven van wie ik denk dat ze helderziend zijn, zo ongelooflijk veel pikken ze op als je een beetje duidelijk, articulerend tegen ze praat.
Dan nog, hoe knap ook, Nederlands spreken en ‘afzien’ is altijd keihard werken. Misschien is dit een vergelijking: alsof wij horenden een volstrekt vreemde taal, zeg Chinees, op het gevoel en op het oog zouden moeten spreken. Hele generaties doven hebben al hun Nederlands ook nog eens moeten leren zonder dat er een instructietaal voorhanden was. Tot voor kort meende de goedbedoelende horende goegemeente namelijk dat het gebruik van gebarentaal de ontwikkeling van gesproken taal maar in de weg zou zitten. Onderling gebaarden de kinderen natuurlijk toch, maar in klas werd het eruit geslagen, desnoods letterlijk.
Schandvlekken uit de zeer recente geschiedenis. Onlangs hebben de eerste doveninstituten hun excuses aangeboden aan oud-leerlingen. Dat is natuurlijk een mooi teken van emancipatie en integratie – de sorry-cultuur is nu ook in de dovengemeenschap binnengedrongen – maar er zijn waarachtig ook wel redenen voor.
Waar tegenwoordig de eerder vermelde standaard-riedel met antwoorden bestaat, stelde men vroeger niet eens de vragen. De horenden wisten namelijk al precies hoe het zat. Desnoods tegen beter weten in. Zo interviewde ik voor de Ikon-documentaire De Gebarenmakers een jaar of tien terug de beroemde en beruchte pater Van Uden, die in St. Michielsgestel jarenlang de scepter had gezwaaid. Dat het doveninstituut daar het enige is dat iedereen altijd kent, laat overigens weer het primaat van de horende zien: het onderwijs in Gestel was strikt ‘oraal’ en nergens anders heeft men daar zo lang aan vastgehouden.
Van Uden maakte nog eens duidelijk hoe dat mogelijk was. Het ging zo. Mijn vragen en zijn antwoorden werden simultaan vertaald door een gebarentolk. Soms reageerde een van de aanwezige doven daar ook weer op, in gebarentaal die dan weer in het Nederlands vertaald werd. En tóch wist de pater zeker dat gebarentalen geen volwaardige talen waren, dat je er niet over in abstracte dingen kon praten, en uitte hij nog meer bewijzen van ongelooflijke onwetendheid. Dat werd dus allemaal ter plekke ontzenuwd, als je tenminste aan wou nemen dat de tolk niet alles stond te verzinnen. Het is de enige keer dat ik me kan herinneren dat ik echt kwaad werd tijdens een interview en dat – vrees ik – ook heb laten merken.
Oh, dat van die ‘abstracte dingen’ en ‘volwaardige taal’ komt uit het standaardrijtje vragen en commentaren. Hoe onbegrijpelijk op het eerste oog ook: met bewegingen van je bovenlijf, armen, handen, gezicht, kun je exact dezelfde dingen uitdrukken als met je stembanden en de honderd spiertjes in en om je mond. Doven lachen trouwens ook, en maken taalgrappen, en ze houden ook van poëzie.
Nog eentje om over na te denken: de Nederlandse gebarentaal staat in principe helemaal los van het Nederlands. En waarom er overal weer andere gebarentalen zijn? Tja, daarop weet evenmin iemand het antwoord als op de vraag waarom er meer dan vijfduizend gesproken talen bestaan. Ons taalvermogen kent veel uitingsvormen.
Enfin, het kan nu niet meer als een grote verrassing komen dat doven gemiddeld het leesniveau van een tienjarige hebben. Knap zat, maar begin daar maar eens mee in Oorlog en vrede of De avonden, of Marsman. De complete wereldliteratuur in hun moedertaal, dat zou ik ze toewensen. Eindeloze rijen video’s en cd-rom’s. Want let wel: een schriftvorm voor gebarentalen bestaat vooralsnog niet (nee, is niks bijzonders, de meeste gesproken talen worden ook nooit geschreven).
Op dit moment is er nog he-le-maal niets wat betreft literatuur voor doven. Alleen voor kinderen bestaan er mondjesmaat wat vertalingen van kinderverhalen en -versjes. Om de doven dan zelfs één zo’n tonnetje van het Fonds voor de Letteren te misgunnen! Ik hoop het nu nooit meer te lezen.
Noot: Die documentaire De Gebarenmakers staat inmiddels op Youtube. In vier delen.