NRC Handelsblad
Verklarend Synoniemenwoordenboek
Muiswitte sneeuw
Verklarend Synoniemenwoordenboek, door Riemer Reinsma, 287 blz., Sijthoff 1988, f 27,50, ISBN.: 90 218 3763 3
Ik weet niet hoe het met u zit, maar zelf zou ik liever een parelgrijze dan een muisgrijze jurk krijgen. Riemer Reinsma niet, want die denkt dat “parelgrijs” alleen betrekking heeft op sierstenen. Waarmee direct een belangrijk bezwaar tegen Reinsma’s zojuist verschenen Verklarend Synoniemenboek vermeld is: wat hij erin beweert is vaak aanvechtbaar.
Ik citeer voor u het begin van zijn inleiding: “Iedereen heeft zich ooit wel eens de prangende vraag gesteld: wat is het verschil tussen ‘propvol’, ‘eivol’, ‘tjokvol’, ‘bomvol’ en ‘stampvol’? Is er wel verschil? En is ‘sneeuwwit’ witter dan ‘leliewit’? Betekent ‘parelgrijs’ iets anders dan ‘loodgrijs’? Kun je ‘moedernaakt’ en ‘piemelnaakt’ zonder meer door elkaar gebruiken, of is het piemelnaakt alleen weggelegd voor jongens en mannen? Al enkele jaren heb ik de droom gekoesterd, een boek te maken dat op zulke onontkoombare vragen een weloverwogen maar resoluut antwoord geeft.”
Voor een goed begrip: dit Verklarend Synoniemenwoordenboek is niet de vervulling van Reinsma’s dromen. Wat hij eigenlijk zou willen is een soort atlas met schema’s. Hij geeft er een voorbeeld van: het woord “slank”. Dat staat dan in een kader, dat onder andere verbonden is met het kader “rank”. Tussen de kaders is een verticale lijn getrokken waarnaast we de tekst lezen: “(van een vrouw of kind) -en sierlijk van gestalte”. Mannen, paarden en vazen, denk ik dan, kunnen dus niet rank zijn.
Reinsma wil resolute antwoorden, maar verkijkt zich daarbij voortdurend op de flexibiliteit van taal. Hij stelt dat zo’n atlas met lijntjes en kaders praktisch (cursivering van hem) onuitvoerbaar is, maar dat dat niet het grootste probleem is bewijst hij met dit boekje. De opzet is alsvolgt: na de inleiding volgen tweehonderd pagina’s “hoofdwoorden” waaronder in een lopend “verhaaltje” verwante termen en hun verschillen met het hoofdwoord besproken worden (“Plooi noemt men een smalle, langgerekte diepe lijn in onder meer een huid, in kleding of in planteweefsel. Een rimpel zit in een huid of in de schil van een oude appel. Een diepe rimpel in de huid heet ook een groef. Zie ook: vouw.”), daarna volgt “een index met ruim 7.500 woorden” zegt de voorflap.
Dat twee-lijsten-systeem werkt bij een synoniemenboek plezierig, ook al is het jammer dat in de tweede (de losse-woorden-)lijst geen typografische aanduidingen zitten die duidelijk maken welke woorden hoofdingangen zijn en welke onder een ander woord behandeld worden. Bezwaren heb ik tegen de absoluutheid van de informatie in het eerste deel. De teksten die in een atlas naast de verbindende lijntjes hadden moeten komen, staan nu namelijk in de lopende tekst. En ik ben niet zo gezeglijk dat ik van Reinsma aanneem dat “gezeglijk in toepassing beperkt blijft tot kinderen”. Daarom ben ik ook van plan regelmatig de tijd te blijven doden, ook al zegt Reinsma dat je dat alleen met dieren en mensen kunt doen.
Wie echter de absolute beweringen met een dosis zout tot zich neemt, en zich door de vaak veel te abstracte omschrijvingen heen weet te bijten (“Gedijen is: zodanig groeien op een bepaalde plaats als de bijwoordelijke bepaling in de context aangeeft.”), heeft met dit boekje inderdaad “aardige lectuur” in handen “voor lezers die ervan houden woorden te ‘proeven’, ze op de tong te nemen.” Voor hen heeft Reinsma dit boekje vooral bedoeld, en ze zullen zeker hun hart op kunnen halen.
Voor een synoniemenboek dat voldoende woorden bevat om op redelijke schaal als naslagwerk te kunnen dienen, blijft het wachten op het antwoord van meneer van Dale. Hij schijnt eraan te werken.