Akademie Nieuws
Mr. M.J. Cohen, staatssecraris van wetenschapsbeleid:
“De middelen die er zijn worden goed besteed, maar we hebben meer middelen nodig”
Nee, fundamenteel onderzoek is nu niet direct een onderwerp waarmee je stemmen trekt. De staatssecretaris geeft het grif toe. Net zoals hij onmiddellijk bereid is te zeggen dat het slecht, zelfs “gevaarlijk slecht” staat met het peil van de investeringen in wetenschap en technologie. In zijn oplossingen klinkt iets van een refrein uit My fair lady door: ‘als ’t effe kan, ja dan..’
Het gesprek in de werkkamer van mr. M.J. Cohen, staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, ‘belast met het hoger onderwijs- en wetenschapsbeleid’, gaat voor een goed deel over fundamenteel onderzoek en natuurlijk uiteindelijk over geld. Wie zal wat betalen? En waarom? Cohen (46) zoekt het in “bruggen bouwen”, en “kanalen graven”, en als het even kan dan moeten de partijen elkaar ergens halverwege ontmoeten.
“Ik zit op een snijpunt”, zegt hij. “Ik ben natuurlijk opgegroeid met het debat over fundamenteel onderzoek aan de universiteiten. Ik weet heel goed hoe er daar over gesproken wordt, het belang dat eraan gehecht wordt.”
Achter hem hangt een kleurige tekening van Maastricht, de stad waar hij rector magnificus was tot hij in juli 1993 een tikje halsoverkop naar Zoetermeer kwam om zijn voorganger-van-acht-dagen Prof. R. in ’t Veld op te volgen. Op dat moment had hij een lange bestuurlijke carrière achter de rug. Als student rechten in Groningen was hij al lid van het bestuur van de juridische faculteit. Voor zijn partij was hij ook actief. Onder zijn leiding kwam bijvoorbeeld het PvdA-rapport ‘Hoger onderwijs in de jaren negentig’ tot stand.
“Nu ik hier zit”, zegt hij, “en omgekeerd uitvoerig beïnvloed wordt door de politiek, zie ik nog beter dan eerst wat hier de problemen zijn. Het verhaal over onderzoek en maatschappelijke vraag wordt toch anders. Ik wil graag duidelijk maken dat ik er tussenin zit.”
Gegrepen worden
Dat fundamenteel onderzoek belangrijk is staat voor Cohen buiten kijf. Hij geeft desgevraagd ook een mooie definitie van het begrip: “Gegrepen worden, om vaak hoogstpersoonlijke redenen, door zaken waar je het antwoord niet op weet, en waar je dan probeert achter te komen. En dat zonder in beginsel gehinderd te worden door de vraag of het nou ergens toe doet dat je het antwoord op die vragen weet.”
Toch valt inmiddels uit bijna alle onderzoeksinstellingen de klacht te beluisteren dat er nu juist voor dat soort onderzoek door alle bezuinigingen niet genoeg ruimte meer is. “Ja”, reageert hij, “er wordt op veel terreinen geklaagd. Ik zou het niet eens weten… Ik denk dat als je gaat kijken hoe de financiering nu zich verhoudt tot enkele decennia geleden, dat je dan wel eens tot heel interessante conclusies zou kunnen komen. Maar er ligt een probleem, dat valt niet te ontkennen, en we proberen daar nu ook het nodige aan te doen.”
Hoe? Cohen ziet een oplossing in het dichter bij elkaar brengen van fundamenteel onderzoek en de maatschappelijke vraag: “Vanuit wetenschappelijk oogpunt hoeft het nauwelijks betoog dat zulk onderzoek belangrijk is”, zegt hij, “maar maatschappelijk wordt het vaak ingewikkelder. De relatie is vaak zwak: het kan wel honderd jaar duren voordat onderzoeksresultaten een toepassing in de samenleving vinden. Je weet dat niet van tevoren. Naar mijn idee kan die relatie worden versterkt, en dan moet ik de term strategisch onderzoek laten vallen. Want je kunt dat doen via onderzoek op terreinen die nu relevant zijn en waarvan je van tevoren kunt zien dat het waarschijnlijk iets op zal leveren. “
“Neem een thema als veroudering. Dat zien we om ons heen. Zelfs mede dankzij de wetenschap neemt het aantal ouderen toe. Er liggen daar enorm veel vragen, van alfa tot en met bèta. Wat is er dan tegen je juist op zoiets te richten? En er zijn meer van die terreinen: het milieu en ruimteonderzoek bijvoorbeeld. Daar ligt een verbindingslijn, zonder dat je trouwens onmiddellijk moet stellen ‘dit zijn de vragen en ik wil daar die antwoorden op hebben’, want dat weet je niet. Het interessante is nou net als die anders worden dan je zou verwachten.”
Antennes
Verbindingslijnen, kanalen. En liefst iedereen moet er aan meedoen. Cohen pleit ervoor dat onderzoekers antennes kweken voor strategisch onderzoek. “Als je ontzettend veel geld van de samenleving krijgt dan is het toch niet zo gek dat in het achterhoofd te houden”, stelt hij. Maar ligt daar niet een cultuurprobleem?
“Ja”, zegt Cohen, “en dat is een van de dingen waar het ministerie mee bezig is: de wisselwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven. De kanalen daartussen moeten verder gegraven worden. Daarvoor is ook de relatie tussen dit ministerie en Economische Zaken belangrijk. Maar het zijn verschillende werelden, en je loopt tegen problematische vragen aan, zoals: wanneer is onderzoek voor het bedrijfsleven interessant? Vooral als een bedrijf er exclusief over kan beschikken.”
Dat probleem met de industrie komt nog een paar maal terug. De programma’s van de Europese Unie worden immers ook geacht bijdragen te leveren aan de bloei van de industrie. “Maar Europa realiseert zich heel goed dat dat onderzoek in de precompetitieve sfeer moet blijven”, stelt Cohen gerust, “je moet geen dingen doen die leiden tot voordelen voor bepaalde industrieën, en voor andere weer niet. Dat laat wel onverlet dat er nog ontzettend veel te doen is aan het creëren van een draagvlak waarbij Europa als zodanig veel beter gebruik van onderzoeksresulaten kan gaan maken. “
“De vraag is of je op dat niveau heel veel geld in fundamenteel onderzoek moet stoppen. Je kunt ook zeggen: het is veel belangrijker de communicatie binnen Europa te verbeteren, en te investeren in hoge-snelheidstreinen, communicatienetwerken, glasvezelkabels. Europa moet het toch hebben van de kwaliteiten op het gebied van kennisinfrastructuur, en dat kan alleen door de samenwerking te vergroten. Daarvoor is onderlinge samenwerking wezenlijk.”
Kennisinfrastructuur, het is een tongue twister van jewelste, en ook een beetje een toverwoord. Het partijprogramma van de PvdA spreekt over versterking van die structuur en van de kwantiteit van onderzoek en ontwikkeling in ons land. Cohen staat er van harte achter. “Met dat peil is het wat mij betreft gevaarlijk slecht gesteld”, zegt hij. “Bij de overheid is het teruggelopen, maar ook de particuliere investeringen zijn achteruitgegaan. We hebben daar enig onderzoek naar gedaan: bij de grote industrieën, met name bij Philips, zijn forse klappen gevallen. Voor een deel is het wel begrijpelijk dat er op onderzoek bezuinigd wordt, maar het is toch een beetje de kip met de gouden eieren slachten als je denkt aan het belang van de kennisinfrastructuur.”
Trash
Oplossingen moeten weer van verschillende partijen komen. Cohen: “Het moet een gezamenlijke krachtsinspanning zijn. En juist om die reden vind ik de hele discussie over de vraag naar fundamenteel of strategisch onderzoek zo belangrijk. Maar ik hoop natuurlijk ook dat er in de volgende regeringsperiode meer geld vrijgemaakt zal worden, dat dat punt gemaakt kan worden. En dat daar vervolgens nog een robbertje over geknokt zal moeten worden lijkt me helder, gezien de verkiezingsprogramma’s waarin aanzienlijke bezuinigingen zijn opgenomen.”
Ook Cohen vindt kennelijk dat het met de bezuinigingen iets te ver gegaan is. “De tijd ligt achter ons dat we nog slecht onderzoek kunnen wieden. Er is in de afgelopen jaren veel trash verdwenen, maar als er nu bezuinigd moet worden gaat dat ten koste van goed onderzoek. Dat betekent dat het beleid om goed onderzoek te stimuleren vrucht heeft afgeworpen.”
Hij vat samen: “De middelen die er nu zijn worden goed besteed, we hebben alleen meer middelen nodig. Uit de verhalen die ik hoor maak ik op dat het onderzoek dát er gebeurt van hoge kwaliteit is. Dat is ondermeer het effect geweest van de beoordelingen. En ja, dat onderzoekers klagen over de bureaucratie die dat met zich meebrengt.. Kijk, die wordt natuurlijk nooit minder, dat is een prijs die je moet betalen. En er wordt toch aan meegewerkt door de onderzoekers. De kunst is de bureaucratische elementen te beperken, en daar wordt ook aan gewerkt. “
“Als je je realiseert hoe het in het begin ging met de Voorwaardelijke Financiering, dan is er een duidelijk verschil. Nu werkt de VSNU aan een onderzoeksbeoordeling waarbij geprobeerd wordt de bureaucratische last te beperken: gewoon, wel vertellen wat je gedaan hebt, én – en dat vind ik zelf heel aardig – wat de belangrijkste publikaties van de groep zijn. Dan kijk je rechtstreeks naar de inhoud. Kwaliteit is het belangrijkste, en daar gaat het goed mee. NWO kijkt nu zelfs niet meer alleen naar kwaliteit. Wat er binnenkomt aan onderzoeksaanvragen is allemaal uitstekend. Je kunt nu ook andere criteria toepassen.”
Eerste tranche
Terug op het stokpaardje van de maatschappelijke relevantie. Maar waar moeten de uitstekende onderzoeksvoorstellen die niet direct strategisch zijn heen? “Er is natuurlijk nog steeds een hele grote eerste geldstroom”, zegt Cohen.
Die voortaan ten dele bij de Onderzoekscholen terecht zal komen. Hoe zit het daar met de kwaliteit? Lijkt het er niet op dat iedereen daar een plaats in krijgt? Cohen: “Dat wil ik nog wel eens zien. De eerste tranche was natuurlijk de top of the hill, dat die er allemaal door zijn gekomen ligt voor de hand. Het is interessant wat er nu gaat gebeuren. Ik hoop dat de KNAW hoge criteria blijft stellen. Zo’n Onderzoekschool moet iets toevoegen. In de eerste plaats ten aanzien van de onderzoekersopleiding, dus de schoolgedachte, maar er moet ook gekeken worden of de universiteiten werkelijk bereid zijn voor onderzoekscholen financiën ter beschikking te stellen. Niet zomaar, maar dat ze echt zeggen ‘we beschermen dat, ook als het straks minder wordt’. We moeten kijken hoe dat gaat.”
We zijn bij de functies van de Akademie terecht gekomen. Cohen heeft er het volgende over te zeggen: “Kenmerkend voor de KNAW is toch dat het een privaat gezelschap is van zichzelf coöpterende onderzoekers, en dat moet vooral zo blijven.”
Maar ze krijgt wel over steeds meer zaken iets te zeggen: onderzoekscholen, evaluaties, nu de verkenningen. Zit daar niet iets raars aan? Loop je met zo’n coöptatiesysteem niet het risico dat sommige vakgebieden een scheve vertegenwoordiging krijgen? “Hoe zou het anders moeten?”, vraagt Cohen.
“Kijk, over politieke vragen moet de KNAW ook niet veel zeggen, niet veel willen zeggen. Wél over vragen van kwaliteit, de inrichting van kwaliteit. In beginsel is het de enige club die daar met gezag uitspraken over kan doen. Het spreekt voor zichzelf dat je heel precies moet zijn met het toedelen van vragen aan de Akademie. Die moeten op dit terrein liggen. En dan moet ze met een zekere distantie uitspraken doen. Zoals laatst over de spelling, dat beviel me wel.”
Levensvatbaarheid
Ook over de Akademie-instituten wil Cohen nog iets kwijt: “Daar is een ontwikkeling geweest, maar nu moeten we nog een paar stappen verder. De relatie met de universiteiten is van belang. Je hebt een verwevenheid nodig ter versterking van de infrastructuur, zonder dat je meteen zegt: laten we de boel overhevelen. De instituten hebben op zichzelf een eigen levensvatbaarheid. Maar als ze op zichzelf staan dan moeten ze streven naar topkwaliteit, anders hebben ze geen bestaansrecht. Daar moet in de toekomst naar gekeken worden. Er valt nu niet veel meer over te zeggen.”
Wel over de gevolgen van het ‘besturen op afstand’. Cohen moet een beetje lachen over klachten op dat terrein. En je moet de zaken wel scheiden. Neem bijvoorbeeld de overdracht van alle gebouwen aan de instellingen zelf, zonder dat er extra geld voor bijvoorbeeld onderhoud beschikbaar is. “Mijn taxatie is dat de universiteiten daar heel tevreden mee zijn”, zegt hij. “Toevallig heb ik van de week net de zegenende werking gezien. Ik bracht een bezoek aan de Rietveld Academie. In het HBO is die overdracht al eerder geweest, en de Rietveld liep deze zomer tegen een leegstaand fabriekscomplex aan dat zo goed beviel dat ze het van de ene op de andere dag gehuurd hebben. Dat was vroeger volstrekt onmogelijk geweest: dan had je midden in de zomer O. en W. moeten bellen. Je hebt nu een enorme flexibiliteit. Dat je tegelijk zegt: er is eigenlijk te weinig geld voor, dat staat ernaast. De financiering is een probleem. Ja. Daar moeten oplossingen voor komen.”
En dat er nu zoveel meer wordt overgelaten aan de Colleges van Bestuur? Die nu bijvoorbeeld zonder naar de rest van het land te kijken hun eigen hoogleraren aanstellen, met alle risico’s voor een waan-van-de-dag-beleid? Verbazing en lichte verontwaardiging klinken er nu in Cohens stem door: “Het is interessant dat in deze redenering het heil blijkbaar van O. en W. moet komen, terwijl de vorige gedachtegang was dat het daar nu juist niet lag. We wilden het toch zo? CvB’s moeten natuurlijk afwegingen maken, hun autonomie vormgeven. Maar ik heb niet de indruk dat het nu zo slecht gaat met de benoemingen van hoogleraren. Adviezen van zusterfaculteiten spelen een zware rol. De beleidsvrijheid is toegenomen, en dat was ook precies de bedoeling.”
De vraag of hij terug wil komen in een volgend kabinet vindt Cohen de moeilijkste van allemaal, ook al is het hem “prima bevallen.” Hij aarzelt: “Er zijn voors en tegens. Ik weet het echt nog niet.”