door Liesbeth Koenen ©
17-07-1999
Vrij Nederland

Met Barbie op zoek naar de mensapen

De mens van morgen, door Dirk Draulans, Uitgever Atlas, 303 p.

Híj wilde dat het Barbie bij de bononobo’s ging heten, zíj sprak daar een veto over uit, en ik begrijp ze allebei. Dirk Draulans heeft zijn boek waarin de aantrekkelijke, superslanke apenonderzoekster Ellen van Krunkelsven een hoofdrol speelt nu maar De mens van morgen genoemd, een titel die bij mij direct associaties met ouderwets idealistische geschriften opriep.

En dat terwijl het nu juist om een hedendaagse versie van allerlei bekende genres gaat. Het is een modern liefdesverhaal, een ontdekkingsreis, een actuele achtergrondreportage, een wetenschapsjournalistiek verslag en nog meer. Draulans is bioloog, (oorlogs)verslaggever, Belg en man. Stop dat in één verhaal, doe daar nog bij dat de schrijver goed kijkt, gevoel voor humor heeft en niet bang is onderweg verschrikkelijk af te zien, en er kan een heel mooi en origineel boek ontstaan, blijkt.

Waarin om te beginnen weer eens duidelijk wordt dat goede voornemens over de liefde niets garanderen. Toen Draulans begin 1996 naar Congo/Zaïre vertrok, had hij zich verheugd op een reis zonder toestanden met vrouwen. Hij zou vijf weken doorbrengen in het kamp van waaruit zijn landgenote Van Krunkelsven onderzoek deed naar de bonobo, de minst bekende en meest bedreigde mensaap. Misschien ook de interessantste. Geen aap die zo veel op ons lijkt, en geen apenmaatschappij-inrichting die zo tot de verbeelding spreekt: onder bonobo’s zijn vrouwen de baas en is seks hét middel voor en tussen iedereen om spanningen te verdrijven. Draulans, die Van Krunkelsven nooit gezien had en er van uitging dat ze wel een klassieke veldbiologe (“zonder enige sensualiteit”) zou zijn, verwachtte dus hooguit als afstandelijke bonobo-waarnemer vrouwengedoe te beleven. “Maar God was mij niet gunstig gezind”, beschrijft hij het moment dat hij het vliegtuig uitkomt. “God had daar aan de trap een mooi slank meisje met lange blonde haren geplant, dat me intens in de ogen keek en lachte op een manier die ik als verleidelijk interpreteerde, maar dat kon inbeelding zijn geweest.”

En toch had hij het kunnen weten, zegt hij ook zelf ergens. Ellen van Krunkelsven heeft beroemde voorgangsters, onder wie haar jeugdidool, de in 1985 vermoorde gorillaonderzoekster Dian Fossey (die van de film Gorillas in the mist). Zowel Fossey als de oermoeder van alle mensapenonderzoeksters, Jane Goodall – die het gedrag van chimpansees bestudeerde – viel als een blok voor de eerste de beste serieuze journalist die langskwam in hun afgelegen kampen in het oerwoud. En ja, ook tussen Ellen en Dirk bloeit de liefde al snel op.

Om vervolgens zwaar op de proef gesteld te worden. Bijvoorbeeld als Draulans in België zit, terwijl de troepen van rebellenleider Kabila in 1997 oprukken tot zo’n tweehonderd kilometer van Ellens kamp. De namen en gebeurtenissen in Zaïre dat weer Congo ging heten, krijgen in dit boek een eigen perspectief. Ook op de gevaarlijke reis die Dirk en Ellen weer later samen maken naar en door de Salonga, een nationaal park en het grootste regenwoudreservaat ter wereld, krijg je als lezer een beeld op menselijke schaal van de gevolgen van alle oorlogen in dat deel van Afrika. En word je, met Draulans, niet vrolijker van het optreden van de Verenigde Naties, die onder meer waarnemers zonder enig begrip voor de locale gemeenschappen naar het gebied sturen. En die, net als andere organisaties zo’n rigide aanpak hebben dat ze zelfs Rwandese vluchtelingenbaby’s die geadopteerd zijn door een Congolese familie repatriëren. Voor hun veiligheid.

Hoe de Congolezen wonen, leven, denken is een van de vele dingen waarover je vanzelf geïnformeerd raakt. Draulans bezit de gave van het terloops informeren. Want nergens heb je het gevoel dat je onderwezen wordt, maar ondertussen weet je aan het eind van het boek verschrikkelijk veel meer dan aan het begin. Over de heimwee van velen naar de tijd dat Congo nog een Belgische kolonie was (het waardevolle portretje van koning Boudewijn dat ondanks de grote armoe gekoesterd wordt), over de grote macht van de stropers in het woud, over flora en fauna, over eerdere ontdekkingsreizigers. En natuurlijk over bonobo’s.

Die bestuderen vergt een hoop. Ellen mag het figuur van een barbiepop hebben, verder is er weinig popperigs aan haar. Dat is maar goed ook, want voor wat ze doet is veel moed en zo mogelijk nog meer volharding nodig. Om eens iets te noemen waar Draulans een ontstellende hekel aan heeft: wie bonobo’s wakker wil zien worden, moet om vier uur ’s ochtends het woud in trekken. Van Krunkelsven maakt idioot lange dagen, en een dag vrij betekent een dag gegevens uitwerken.

Een verblijf in het oerwoud is een uitputtingsslag. Van romantiek in de bush moet u zich dan ook niet al te veel voorstellen. Draulans beschrijft met de nodige ironie (gelukkig zeurt en klaagt hij nergens) hoe er van zijn dromen over een paradijselijk bestaan in de vrije natuur weinig terechtkomt. Honger, nattigheid, lichamelijk ongemak en zó gaan stinken dat je zelfs vies wordt van jezelf en elkaar staan een prettig seksleven danig in de weg. En van privacy is geen sprake. Op hun tocht met een grote prauw door de Salonga hebben ze bijvoorbeeld een klein legertje gewapende mannen bij zich. En daar is niets overdrevens aan. Want in het nationale park zijn benden stropers, vaak ex-militairen, heer en meester.

Dat is iets dat verstrekkende gevolgen kan hebben. Misschien vond ik het mooiste van het boek wel dat duidelijk wordt dat de bewonderenswaardige dapperheid van Ellen van Krunkelsven zo ongelooflijk veel zin heeft. Wetenschappers bonobo’s laten onderzoeken in het wild is goed voor de hele wereld. Het begint bij de lokale bevolking, die als gids, kok, bewaker en zo meer aan werk geholpen worden. Daardoor hoeven ze zelf niet meer als stroper aan de kost te komen, en hebben ze voor het eerst (letterlijk) wapens in handen om andere stropers te verjagen.

En dat moet, want het tempo waarin allerlei soorten verdwijnen is adembenemend. De kans dat daarmee het ecologisch evenwicht in het regenwoud voorgoed grondig verstoord zal worden huizenhoog. Zonder regenwoud kunnen we zoals bekend niet. En als wij uitsterven moeten we onze hoop vestigen op de bonobo, na ons de intelligentste apensoort, en daarom wellicht ‘de mens van morgen’ uit de titel van Draulans boek.

Mooi is ondertussen wel dat het met de bonobo minder hopeloos gesteld is dan men vreesde. Al zien ze er tot hun spijt niet één op hun lange tocht door de Salonga, Ellen vindt er wel grote hoeveelheden nesten en andere sporen van bonobo-aanwezigheid. Je kunt kennelijk nog steeds echt op ontdekkingsreis in Afrika. Van Krunkelsven en Draulans gaan naar huis met het goede nieuws dat de bonobo, de olifant, de bongo en de congopauw nog in merkbare aantallen in het park voorkomen. Dat was niet bekend.

> Grappig tot slot vond ik het om te merken dat Nederland en België toch echt heel verschillende landen zijn. Niet alleen is Draulans’ taalgebruik voortdurend een tikje anders dan wij gewend zijn, België is natuurlijk in alles zijn referentiekader, wat een verhaal dat zich grotendeels in Congo afspeelt overigens alleen maar ten goede kan komen. Geestig is Draulans’ uitweiding over hoe belachelijk klein een aantal van vijfduizend is. Sommigen schatten tot voor kort dat er niet meer bonobo’s over waren. Hij schrijft: “Een doorsnee dorp in de Kempen telt meer inwoners, maar wordt toch als onbenullig beschouwd. Een betoging van vijfduizend mensen wordt zelden ernstig genomen. Een tv-programma met vijfduizend kijkers wordt van het scherm gehaald. Alleen een boer die zoveel zwijnen in zijn stal geperst krijgt, is tevreden. Of een Vlaams auteur die zoveel boeken verkoopt.” Draulans verdient het om een heel tevreden Vlaamse auteur te worden.