Maandblad O
TAAL
Manipuleren mag
Wist u dat onze kroonprins al jaren vecht tegen een krokettenverslaving? Alle snackbarhouders in Leiden, waar de prins geschiedenis studeert, hebben onlangs in het diepste geheim bezoek gehad van een employé van het koninklijk huis.
Willem-Alexander is zo verslingerd aan de oerhollandse lekkernij (de kalfskroket is zijn grote favoriet), dat hij vaak ’s nachts zijn huis aan het Rapenburg uitsluipt, op zoek naar een krokettenbakker die nog open is.
Vindt hij er een, dan bestelt hij direct een dozijn kroketten, die hij achter elkaar naar binnen propt. In het ontlopen van zijn bodyguards is Alex, zoals onze toekomstige koning voor vrienden heet, een expert geworden. Een onhoudbare toestand. Daarom heeft onze vorstin opdracht gegeven om alle krokettenverkopers in Leiden en omgeving persoonlijk te benaderen. Hen is gevraagd de prins nooit meer een kroket te verkopen en dit “geheim van Huis Ten Bosch” goed te bewaren. In ruil daarvoor kreeg iedereen f 5000,- zwijggeld uitbetaald. Dat geld moet ook de misgelopen inkomsten goedmaken.
Exclusief voor O wil snackbarhouder J.R. toch vertellen over Willem-Alexanders junkiegedrag. “Ik hou erg veel van ons koningshuis, maar het Nederlandse volk heeft er recht op te weten dat de kroonprins verslaafd is”, zegt R. terwijl hij een portie bitterballen in het vet gooit.
De rest mag u zelf verzinnen. Net als de details over de liefdesrelatie tussen Ruud Lubbers en Hanja Maij-Weggen. En het ware verhaal achter het dreigend failliet van Freddy Heineken. Of bedenk zelf een roddelartikel dat u meer aanspreekt.
De methode is simpel: roer verzinsels en feiten door elkaar. De onderlinge verhouding tussen die twee ingrediënten en de vorm waarin het mengsel gegoten wordt bepalen de geloofwaardigheid van het eindprodukt.
En met dat recept valt grof geld te verdienen. De Story en de Privé zijn het levende bewijs, en ik begrijp dat heel goed. Waarschijnlijk ben ik belachelijk naief, maar ik kan me telkens opnieuw verbazen over ‘de macht van het woord’, om het maar even ruim te definiëren.
Ik vind het namelijk zo moeilijk me eraan te onttrekken. Als ik hoor dat Nancy Reagan het deed met Frank Sinatra, dan maak ik me daar automatisch een voorstelling van, of ik het nou geloof of niet. Al weet ik nog zo goed dat ‘de bladen’ draaien en liegen, toch lees ik bij de sigarenboer iedere week de koppen over liefdesbaby’s, huwelijksdrama’s, geknakte carrières en ander leed.
Ik bewonder Wim Kaasmaker die in het eerste nummer van het fantasievolste blad van Nederland (Peter Mullers De Nieuwe Amsterdammer) zelfs een bericht over winderige oma’s die het Rijksmuseum niet meer in mogen nog een schijn van waarheid wist te geven. Ondanks alle woordspelingen met ‘wind’ die er in het stuk staan.
Het zal allemaal wel met conventies te maken hebben. Ongeschreven regels, waarop een groot deel van de wereld draait.
Een van die regels is dat je er normaal gesproken van uitgaat dat je gesprekspartner niet staat te liegen. In de taalwetenschap staat dat uitgangspunt bekend als een van de samenwerkingsprincipes van Grice. Maar die principes (de andere zijn kort samengevat dat je niet nodeloos veel, of duister of over irrelevante dingen praat, en dat je ervan uitgaat dat degene die je tegenover je hebt dat ook niet doet) bedacht Grice in de jaren zeventig voor gesprekken. Bij woorden op papier wordt het een tikje anders, maar blijkbaar hebben we wel de neiging die principes over te dragen op geschreven teksten, – ze als criterium te gebruiken.
Schrijver en lezer zijn toch op de een of andere manier gesprekspartners. Dat hoor en lees je terug in de oordelen van (al dan niet professionele) lezers. “Die brief is wel goed Frans, alleen die uitweiding over de geschiedenis van onze stichting doet er in dit geval niet toe. Dat hoort er niet in thuis.” “Meneer van der Heijden, u heeft een meesterwerk geschreven, maar u heeft er teveel woorden voor nodig. Met honderd bladzijden minder had u f 50.000 kunnen verdienen, nu gaat de AKO-prijs aan uw neus voorbij.” “Aardig stukje dat je gemaakt had voor ons partijblad, ik kon alleen de passage over de noodzaak de kinderbijslag af te schaffen niet volgen.” “Heb je al die artikelen over het enige echte Troje gelezen? Wat een onwaarschijnlijke flauwekul.”
Andersom werkt het natuurlijk ook. Lof gaat naar degene die helder, overtuigend en to the point schrijft. Ik geloof dat slechts een hoogst enkeling er een speciale voorliefde voor duister proza of ‘hermetische’ poëzie op nahoudt. Al verwachten we moeilijk te doorgronden taalgebruik natuurlijk eerder in een roman of dichtbundel dan in het hoofdartikel van de Volkskrant.
De plaats of het decor waarbinnen een tekst te vinden is, speelt een grote rol bij het leveren van een oordeel. Zelfs al voordat je begint te lezen (of te luisteren, maar dat gebeurt weer in iets andere decors) neem je een aantal decorstukken snel in je op. Wat is dit voor tekst? Waar komt hij vandaan, waar staat hij, wie is er aan het woord? Het antwoord op die vragen kleurt de bril waarmee je leest.
Ervaren lezers hebben voor alles een verwachtingspatroon: voor hoofdartikelen, voor officiële brieven, voor recensies, voor novelles, voor de wijkkrant, voor autobiografieën, voor sprookjes, voor elk genre dat ze kennen.
Binnen het genre blijven de samenwerkingsprincipes overigens nog steeds belangrijke criteria. Een science fiction verhaal moet wel intern consistent zijn, in een autobiografie mag niet te veel gelogen worden, een novelle hoort niet wijdlopig te zijn.
Toch ligt hier de goudmijn voor de manipulator. In die verwachtingspatronen. Schokkend vond ik het om een tijdje terug te lezen dat de nieuwste trend bij bedrijven het aanmelden van nepvacatures is. Stel je voor: sta je als werkeloze op het arbeidsbureau (dat zich overigens krankzinnig genoeg nu alweer jaren Jobcentre noemt) in de bakken banen te bladeren, loop je het risico dat de prachtbaan die je ziet helemaal niet bestaat. Dan krijg je op je sollicitatie een briefje thuis “dat er intern een oplossing gevonden is”.
Dat allemaal omdat het bedrijf zo nodig de arbeidsmarkt wilde aftasten. Een ordinair geval van liegen, in een context waar je dat niet verwacht.
En om nog even terug te komen op de samenwerkingsprincipes bij het spreken: dat geldt ook voor beweren dat je een bom bij je hebt in het vliegtuig, terwijl daar geen sprake van is. Ieder jaar opnieuw duiken er berichten op in de kranten over vliegtuigen die vanwege zo’n gek terug naar huis moesten.
Het nieuwste misbruik dat er van ‘de macht van het woord’ gemaakt wordt is bijten of steken met een naald onder het uitroepen van de kreet “ik heb aids”. Nogal een gore truc. Want een besmetting is tenslotte niet helemaal onwaarschijnlijk wanneer je een junkie bent. Voor de agenten die dit overkomt moet het een nachtmerrie wezen.
Ook ‘de bekende hoogleraar’ (his words, not mine) tekstwetenschap Teun van Dijk probeert zijn woorden geloofwaardigheid te geven door gebruik te maken van de omgeving waarin hij zich bevindt: de Wetenschap.
Al jarenlang stuurt hij met jargon doorspekte maar verder totaal ongefundeerde beschuldigingen de wereld in (het komt er geloof ik altijd op neer dat iedereen een racist is), en altijd weer zijn er mensen die hem geloven, al was het alleen al “omdat zo’n man natuurlijk toch niet voor niks professor is”. In de kwestie Komrij (die volgens Van Dijk de werkelijke auteur is van De ondergang van Nederland, een boek dat waarschuwt voor een moslim-machtsovername) is de tekstprofessor geheel door het dolle heen geraakt. Toen bekend werd dat er daadwerkelijk een proces zou komen naar aanleiding van Komrijs aanklacht tegen Van Dijk wegens smaad, liet de hoogleraar weten dat hij nog steeds geen enkel overtuigend argument had gehoord waarom Komrij niet onder de naam Rasoel had geschreven.
Daarmee zette hij een stap die in ieder geval voor sommigen net iets te ver buiten de verwachtingspatronen ligt. Een dergelijke omkering van de bewijslast is ook werkelijk te dwaas voor woorden.
Van Dijk werd prompt uitgefoeterd en -gelachen in het taalprogramma van NOS-radio en in Jan Blokkers column in de Volkskrant. Toch hadden de kranten allemaal zonder verder commentaar (had nou eens even wat collega’s uit de taalwetenschap geraadpleegd, jongens, dan had je kunnen horen hoezeer deze man de risé van het complete vakgebied is, en dat er bosjes taalwetenschappers rondlopen die zich doodergeren aan de slechte naam die die Van Dijk hun vak bezorgt) de reactie van de professor in een berichtje gezet.
Toch leidt het manipuleren van feit en fictie in de juiste context niet tot misbruik en leugens, of de Privé, maar juist tot veel onvergetelijk fraais. Ook de literator is nu eenmaal een manipulator. Pas geleden verschenen er vrijwel tegelijk twee boeken die ik zeer de moeite waard vind, en die allebei met de werkelijkheid spelen: Apenliefde van Theodor Holman en Het zwaard van de kreeft van Margreet Jansen en Henk Pröpper. Ze berusten beide op de realiteit. Ze zijn schrijnend, ellendig en om te lachen (Holman het vaakst), maar ook helder, to the point en geloofwaardig.
Apenliefde lijkt het echtst: het is een verzameling korte stukjes in de ik-vorm die leven en liefdes van een gescheiden vader beschrijven. Herkenbaar en geloofwaardig op elke bladzijde. Nu heeft Holman werkelijk een dot van een dochter van acht, en ook een ex en een moeder, en andere personages uit Apenliefde bestaan ook echt. Toch houdt hij bij hoog en bij laag vol dat geen van de dingen die hij beschrijft ook daadwerkelijk zo gebeurd is. Hij heeft erbij verzonnen, samengeklapt, verdraaid en verfraaid.
Het zwaard van de kreeft wordt gepresenteerd als een novelle, in de hij- en de zij-vorm, maar het beschrijft in werkelijkheid de liefde tussen de twee auteurs. Die mondt uit in een definitieve scheiding omdat zij doodgaat aan kanker. Waar gebeurd ja, en nee, geen eng of sentimenteel boek om te lezen. Natuurlijk is er ook in dit geval uitgedund en vergroot en verkleind, maar Pröpper zegt dat de Janna en Rik in het boek vrijwel compleet de Margreet en de Henk uit de werkelijkheid zijn. Sommige manipulatoren van de realiteit verdienen een enorm lezerspubliek.