door Liesbeth Koenen ©
20-02-1988
NRC Handelsblad

Een onverschrokken wegloopster

Lucy Irvine

Biografie

Weg van huis, memoires van een wegloopster  door Lucy Irvine, 239 blz., vert. H.M.C. Westerveld, De Kern 1987, paperback, f 24,90  (Runaway, Penguin 1986, f 17,50) ISBN: 90 325 0288 3

Weg van alles, man en vrouw op een onbewoond eiland  door Lucy Irvine, 279 blz., geïll., vert. Hugo Kuipers, De Kern, 1984, gebonden f 36,90 (Castaway, Penguin 1983, f 17,50) ISBN: 90 325 0198 4

Engeland. Het begin van de zomer. De zon schijnt, bijen zoemen, het riviertje in de verte kabbelt onweerstaanbaar aantrekkelijk. Lucy Irvine is twaalf en zit in de Latijnse les. Ze droomt van in een bootje op het water dobberen en doet vervolgens waar iedereen wel eens naar gesnakt heeft: ze vraagt de juffrouw met de dubbele onderkin of ze naar de wc mag en loopt weg.

Thuis trekt ze haar volwassenste broek aan, gooit wat appels in een tas, ze loopt even bij haar vader Richard langs (“Ik ben weggelopen.” “Oh ja? Vind je dat niet een beetje te vroeg?”) en arriveert dezelfde middag nog liftend (“Beetje jong om dit te doen he’? Pas goed op jezelf meisje.”) in de jachthaven van Chisester.

Vroeger, voordat “de stille oorlog van vader Richard en moeder Kay luider werd”, had het gezin daar vaak het weekend doorgebracht op hun boot. Die is er nu niet meer.

Lucy ontvreemdt tijdelijk een bootje en drijft daar een uur of twee in rond. Droom vervuld. Maar: “Vrijdagavond-gezinnen begonnen te arriveren, die hun auto’s, volgeladen met proviand voor een boot-weekend, uitlaadden. Net als wij vroeger. Naar hen te kijken gaf me een onbehaaglijk gevoel en al gauw legde ik het bootje aan de wal.”

Bij een stelletje motorrijders vindt ze een paar dagen lang witte bonen om te eten, een slaapzak om in te slapen en avontuurlijke ritjes achterop. Tot ze de uitdaging aanneemt zelf een rondje te rijden. Gevolg: een kapotte motor en een kapotte kaak. Lucy belandt in het ziekenhuis waar men haar dagboek leest en ervoor zorgt dat ze me’t een maatschappelijk werkster (“Ze herhaalde voortdurend hoe blij mammie en pappie zouden zijn me weer gezond terug te zien”) richting huis vertrekt. Ze schaamt zich bitter over de rotzooi die ze ervan gemaakt heeft.

Kay, haar moeder, is woest. Althans volgens Marianne, Lucy’s vijftien maanden oudere zusje. “Omdat je weggegaan bent en het eerst aan pap verteld hebt.”

Sardientje

Lucy wil niet terug naar dezelfde school. Ze komt terecht op een kostschool, St. S., waar de leuze “vrijheid” hoog in het vaandel staat. Dat levert een heel pakket regels op. Lucy eet een keer een sardientje onder de lakens. Haar schoolgenootjes zien het. “Vrijheid voor dieren betekende dat we allemaal vegetarier moesten zijn. ‘Hoe kon je?’ vroegen ze mij. ‘Ik vind sardientjes lekker.’ ‘Zie je dan niet hoe verkeerd het is om die arme kleine visjes op te eten? Wat voor recht heb je ze te doden?’ ‘Ik ben een grotere vis.’ ‘Dat is een typische fascistenopmerking!'”

Als Richard op bezoek komt vraagt hij hoe het gaat. “‘Het gaat niet,’ zei, ik botweg, zelden bang hem de waarheid te zeggen.” Richard heeft plannen. Hij wil iets beginnen in Schotland, zonder Kay voelt Lucy wel.

Richard is vaak niet thuis en Lucy maakt kennis met de allang vermoede “andere vrouw”. Edwina valt niet tegen. Zij en Richard vertrekken naar Schotland om een hotel te beginnen. Lucy gaat een tijdje naar een open tehuis en maakt ruzie met haar moeder of negeert haar. “Ik kon het niet helpen dat ik haar op de een of andere manier de schuld gaf dat Richard weg was.”

Op zekere dag komt het al verwachte telefoontje: Richard vraagt Lucy naar Schotland te komen. Daar blijkt haar een druk leven van hard werken te wachten. “In dat vroege stadium in de evolutie van het hotel waren Richard en Edwina op alle fronten aan het experimenteren. Ze hadden geen van beiden ooit tevoren in een hotel gewerkt, noch haringen gerookt of varkens gehouden. Maar ze hadden een beeld van wat zij als gasten graag zouden willen en hun normen waren compromisloos hoog.”

Lucy wordt op alle fronten ingezet, en al heel snel begrijpt ze dat het hotel nooit een gewoon thuis voor haar kan worden. “Dat jaar en in de daaropvolgende jaren stuiterden Marianne en ik als jojo’s van noord naar zuid heen en weer tussen onze twee niet-thuizen.”

Geheime vreugden

In de Schotse Hooglanden leert Lucy wel de natuur liefhebben. Ze heeft een pony en ze maakt lange wandelingen in haar eentje. “De geheime vreugden en eenzaamheid van de puberteit waren nodig om mijn ogen te openen voor de mysteries van dat bruine, dreigende landschap.”

De Schotse Hooglanden zijn de plek voor allerlei ontdekkingen. Als Marianne door de barkeeper ontmaagd is besluit Lucy dat ze er ook meer van wil weten. Ze sommeert de met een zwaar Glasgows accent sprekende man haar te kussen.

“Even was alles vreemd en prachtig. Toen was ineens zijn tong in mijn mond, die als een stuk vochtige ham heen en weer ging. Ik was op dat moment zo geschokt dat ik op geen enkele manier kon reageren.” Nog minder aangenaam zijn haar aanvaringen met de sadistische kok. Ze daagt hem uit (“de vrouw in mij was al enige tijd bezig te ontwaken”) en dat komt haar op een gebroken pink te staan. Leerzaam, vindt ze zelf.

Na de zomer doet Jem, de gedichten citerende saxofoonspeler met het ooglapje, zijn intrede. Even lijkt er een verhouding te ontstaan (“Ik vond de mengeling van arrogantie, oprechtheid, komedie en kwetsbare trots in hem steeds aantrekkelijker”), maar wanneer duidelijk wordt dat Lucy nog maagd is, buigt het geheel om naar vriendschap.

Haar muziekleraar meneer F., die ook schildert, is uiteindelijk degene die haar na een naaktschildersessie van haar maagdelijkheid afhelpt. “‘Ik heet Sebastian,’ zei hij, rolde langzaam naar mij toe en ging met zijn hand van mijn kruin naar mijn tenen. En vice versa. Het was niet al te pijnlijk en er was ook niet al te veel bloed. En in de korte, zoete slaap daarna was ik me de hele tijd bewust dat ik de kleine gescheurde tederheid binnen in me koesterde als een gewonnen prijs.”

Maar meneer F. heeft een verloofde in Stockholm. Jem trekt rond en stuurt kaartjes uit Spanje. Lucy wil ook weg. Als ze zestien is vertrekt ze met alleen dertig pond en een rugzak, die ze Beverly gedoopt heeft.

In Griekenland gaat het mis. Drie maanden is Lucy onderweg als de man die haar een lift geeft op een afgelegen plekje wil gaan zwemmen. Lucy wil niet flauw doen omdat ze net op een kop koffie getrakteerd is, en gaat mee.

Onder bedreiging van een speergeweer dringt hij al snel met zijn “zware vleesrol” die op een “dikke witte slak” lijkt bij haar binnen. “Hij stootte drie keer voor hij helemaal in me was en bij iedere stoot trok mijn lichaam krampachtig samen en probeerde waanzinnig hem weer uit te drijven. Maar hij zat nu als een vuist diep in mij begraven, keer op keer tegen dezelfde kneuzing stompend. Almaar ging het door en de zon scheen nog steeds en de aarde gaf niet mee. Hij pakte mijn gezicht en draaide het om zodat ik hem zag. ‘Lach!’ beval hij woedend. ‘Lach!'”

Na afloop doen ze alletwee of het allemaal een spelletje geweest is. Lucy stapt weer bij hem in de auto en neemt Beverly op schoot om het trillen van haar benen te verbergen. Als de man vier vriendjes heeft opgepikt die op de achterbank gaan zitten lachen om zijn verhalen springt Lucy uit de wagen.

Gele jeep

Toevallig pikt een arts haar op. Als die hoort dat ze “violée” is, wil hij haar naar het ziekenhuis brengen, maar “de gedachte aan een lichamelijk onderzoek was ondragelijk” voor Lucy.

Naar de politie gaan, wat ze wel wil, heeft volgens de dokter geen enkele zin: zelfs als ze haar daar zouden geloven hoeft ze niet op enig medeleven te rekenen. Een meisje dat in haar eentje lift…

De dokter zet haar af op het grote Syntagmaplein in Athene. Uren loopt ze daar verdwaasd en huilend rond. Een man met een gele jeep houdt haar uiteindelijk staande. Het lukt hem Lucy’s argwaan te overwinnen door haar aan de telefoon met zijn vrouw te laten praten.

Hij neemt haar mee naar huis waar Lucy sumier over het gebeurde vertelt, zich uitgebreid kan afsoppen (“ik kon mezelf er niet toe brengen me tussen de benen aan te raken”), drinkt en eet, en een nachtje op het balkon slaapt.

Maar ze moet weer door. Turkije en een kibboets in Israel wachten. Een dokter in Tel Aviv zegt haar dat ze zwanger is. Haar angst bewaarheid. Ze bezat zich en bidt dat de “zwarte teek” binnenin haar loslaat. En dat ze die Griek mag vinden. Pas als ze later haar bloed wil verkopen om aan geld te komen hoort ze dat ze helemaal geen kind verwacht. Voorlopig schuift ze een gordijn voor haar herinneringen.

Maar dat het daar niet voor altijd kan blijven, blijkt als ze niet lang daarna in een dicht op elkaar gepropte rij mensen op de bus te wachten staat. “Alle lippen waren samengeklemd en de ogen stonden op oneindig. Toen drukten twee kalme, doelbewuste handen en een derde tegen mij aanpersend ding tegen mijn heupen.” Lucy pakt haar mes, wacht tot de handen naar voren komen, voelt en snijdt dan de kloppende aderen (“de man was druk bezig klaar te komen”) op de tast open. De man vlucht en de nu een beetje gerafelde gordijnen gaan weer voor Lucy’s herinnering.

In de jaren die volgen werpt de nachtmerrie met de Griek een schaduw over Lucy’s leven. Een paar maanden nadat ze terug is in Engeland, (waar niets veranderd is, Kay is ongelukkig, Marianne is al een tijdje alcoholiste) wordt ze wakker in een psychiatrisch ziekenhuis.

“Het kwam nooit in me op het verhaal van de Griek aan de dokter te vertellen. In plaats daarvan zette ik een dwaalspoor uit, en gedroeg me nu eens wild en extrovert en was daarna dagenlang teruggetrokken in een depressieve schulp. In het gekkenhuis zitten gaf me een vrijbrief om krankzinnig te doen en daar maakte ik overvloedig gebruik van.”

In de inrichting leert ze Addie kennen. Met hem en zijn vriend Julian vertrekt ze naar een primitief, afgelegen huisje in Mole’s End, waar ze eindeloze wandelingen maakt, helemaal tot rust komt, en tussen de bedrijven door ook nog de hele wereldliteratuur inhaalt.

“De onopzettelijke nabijheid van die twee mannelijke, maar niet vragende lichamen, en de sfeer van Mole’s End, zorgden meer voor mijn genezing van de ineenstorting na de verkrachting dan welke behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis ook.”

Nog een keer gaat Lucy door het lint: na een harde confrontatie met haar vader en een stukgelopen verhouding met Adrian Massell, een docent die een echte goeroe voor haar is, (“Ik zag toen nog niet hoe ik in de indrukwekkende Massell heimelijk een Richard aanbad, met wie ik de liefde zou kunnen bedrijven”), slaan de stoppen door.

Ze breekt in in het huis van Massell, snijdt zichzelf daarbij veel ernstiger in haar hand dan ze doorheeft, en richt een enorme puinhoop aan. Net op tijd belt ze zelf een ambulance. Deze gebeurtenis komt haar op twee jaar voorwaardelijk te staan, e’n de verplichting zich onder psychiatrische behandeling te laten stellen. Met een keur van pillen verlaat ze al snel het hospitaal.

Zelfopgelegde regelmaat en een hele reeks verschillende baantjes maken dat Lucy langzamerhand ‘normaal’ wordt. Ze blijft alleen het gevoel houden dat er nog zoveel andere wegen voor haar open liggen. Dan ziet ze een advertentie: “een schrijver zocht een ‘vrouw’ om samen met haar een jaar lang een overlevingsoefening uit te voeren op een onbewoond, tropisch eiland.” Ze gaat, en het boek dat ze over dat jaar schrijft (Weg van alles) zal maandenlang in de Engelse toptien staan.

Het is ook een ongemeen spannend verhaal, waarin bijtende zandvliegen, opdrogende waterbronnen en een dieet van vis, vis en nog eens vis er samen bijna voor zorgen dat Lucy niet langer “een grotere vis” is.

Net op tijd komen de bewoners van naburige eilanden (ze horen allemaal bij Australie) met water en voedsel, en redden Lucy en “G.”, de schrijver die aan schrijven niet toekomt, van de hongerdood.

G. verwerft zich snel een plaatsje in hun midden doordat hij zo handig is met motoren. In ruil voor zijn werkzaamheden komt er nu geregeld voedsel binnen. Lucy en G. maken uitgebreid kennis met de gewoontes en rituelen van de eilandbewoners. Maar het overlevingsexperiment is daarmee wel afgelopen. Om ook iets in te brengen gaat Lucy dan eindelijk met G., – die veel ouder is, en onaantrekkelijk in haar ogen – naar bed. Toch blijft hun verhouding moeizaam: ze verschillen te veel. Er zit niets anders op voor Lucy dan het eiland dat ze zo intens is gaan liefhebben, achter te laten.

In de epiloog van het wegloopboek Weg van huis staat dat ze het eilandboek Weg van alles schreef om haar belofte na te komen aan Marianne, dat ze haar alles zou vertellen als ze ooit nog terugkwam.

“En terwijl ik dat deed, vocht Marianne met haar demonen. Ik ben er trots op te kunnen zeggen dat ze nu, naast nog vele andere dingen, een heel bijzondere tante is voor het nieuwste avontuur in mijn leven – een zoon. Ook Kay leidt nu een heel eigen, gevuld leven, en de ongelukkige dagen van gezinsmoeilijkheden liggen nu ver achter ons.” Een voorlopig happy end.

De boeken zien eruit of ze zo weggelopen zijn uit de Boekcorner van Goos Verhoef. Stijl en vertaling zijn, zoals uit bovenstaande citaten wel duidelijk zal worden, dikwijls navenant. En pas bij het bekijken van Weg van alles blijkt dat de omslagfoto van Weg van huis, – een meisje gehurkt bij een meer, duistere bergen, sombere luchten – niet zomaar een sfeerplaatje is, maar inderdaad Lucy Irvine laat zien.

Middenin Weg van alles bevindt zich namelijk een kleine collectie kleurenfoto’s: de aankomst, stroken haaievlees die hangen te drogen in de zon, het bouwen van de hut, de eilandbewoners, G., en Lucy zelf natuurlijk: half ontbloot op visvangst, wandelend over het strand, met G. gezeten onder hun een-pruim-per-dag-boom. De kiekjes vormen het bewijs dat alles echt gebeurd is.

Daar zit ook de grote aantrekkingskracht van deze twee boeken: Lucy Irvine doet alsmaar dingen waar iedereen wel eens van droomt. Wie heeft zich nou nooit voorgesteld hoe het is om op de bonnefooi op reis te gaan? Of wat je allemaal op een onbewoond eiland kan doen?

Aan de andere kant krijgen we groot gelijk dat wij al die dingen niet durven: mooi dat Lucy alleen op reis prompt verkracht wordt, en mooi dat ze bijna verhongert op dat eiland. Maar het levert meeslepende verhalen op, die mij in ieder geval probleemloos uit de slaap hielden. Over die stijl lees ik wel heen, en als er een volgend boek komt wil ik het direct hebben. Ik ben namelijk hevig in Lucy Irvines leven geinteresseerd geraakt. En dat komt omdat ze er zo boeiend en eerlijk over schrijft.

De Britse regisseur Nicholas Roeg verfilmde in 1987 Castaway. Amanda Donahoe speelde Lucy Irvine en Oliver Reed was haar tegenspeler. Medio maart wordt de film op video uitgebracht.