Onze Taal
(rubriek: Over Boeken)
Over Boeken
Leven en lijden van dr. Esperanto’s wereldtaal
Een wereldtaal. Geschiedenis van het Esperantodoor Marc van Oostendorp, 213 blz., € 17,50, uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep. ISBN 90 253 3682 5
“Het feit dat je esperantist bent geldt bij romantische afspraakjes noch bij sollicitatiegesprekken als een warme aanbeveling”, schrijft Marc van Oostendorp niet zonder gevoel voor humor, maar ook naar waarheid in de inleiding van zijn boek Een wereldtaal. Geschiedenis van het Esperanto. Zij het dat daarbij aangetekend moet worden dat hijzelf de uitzondering op de regel is, want dat hij een tijdje bijzonder hoogleraar interlinguïstiek (de wetenschap van bedachte talen) en Esperanto was, moet Van Oostendorp toch echt te danken hebben gehad aan het feit dat hij in de brugklas voor de lol Esperanto ging leren.
Dat was begin jaren tachtig, toen nog enkele tientallen mensen per jaar examen Esperanto deden bij een examencommissie onder auspiciën van dezelfde ‘Stichting Esperanto bij het Onderwijs’ die later ook de leerstoel instelde. Maar die staat nu leeg, en de commissie denkt er hard over per 2006 op te houden met examens afnemen, omdat ze de afgelopen vijf jaar niet meer dan zeven examenkandidaten langs zag komen.
Het Esperanto is nu werkelijk aan het uitsterven, lijkt het. Een goed moment dus om de geschiedenis vast te leggen van de eind negentiende eeuw door de Russisch-Pools-Litouwse joodse oogarts Lejzer Zamenhof (1859-1917) verzonnen taal, die, hoe je het ook wilt bekijken, een zeer opmerkelijk succes genoemd moet worden. Het idee erachter is ook zo mooi en aantrekkelijk: je brouwt met woorden uit een fiks aantal Europese talen een nieuwe woordenschat, en je stelt voor het gebruik van die cocktail niet meer dan een paar handenvol regels op, waarin in elk geval lastige uitzonderingen en onregelmatigheden ontbreken. Dan kan iedereen zonder al te veel moeite die taal leren, en is er een ‘eerlijke’ wereld-lingua-franca waarin alle mensen kunnen praten en schrijven, “zonder dat moedertaalsprekers het beter wisten”, zoals Van Oostendorp het uitdrukt.
Maar juist daar zit een van de addertjes onder het gras. Het Esperanto is in alle opzichten een negentiende-eeuwse vinding. Het past perfect bij het vooruitgangsdenken en het geloof in technische oplossingen, en werd al snel omarmd door de arbeidersbeweging. Maar hoewel Zamenhof beter dan zijn tijdgenoten begreep dat een taal zonder nut voor de gebruikers ervan niets is (hij liet mensen bijvoorbeeld een verklaring tekenen dat ze Esperanto zouden gaan leren als tien miljoen anderen hetzelfde beloofden), ontbrak het ook hem aan inzicht in veel van de eigenschappen van taal waarvan we inmiddels wel een idee hebben.
Taalkennis is bijvoorbeeld dikwijls heel wat subtieler, ingenieuzer en complexer dan vroeger gedacht werd. En er zijn intrigerende verschillen tussen het leren van een taal als je heel klein bent en ‘vreemde’ talen als je ouder wordt. Zo is bekend dat we geneigd zijn het systeem van onze moedertaal als het ware te ‘plakken’ op nieuwe, later geleerde taalsystemen. Tegen het eind van het boek vertelt Van Oostendorp over de bittere strijd die zich afgespeeld heeft tussen de ‘atisten’ en de ‘itisten’, die ging over de interpretatie van een bepaald achtervoegsel. En die hing puur af van hoe het in iemands toevallige moedertaal zat.
Nu is het mijn vermoeden dat juist dat soort dingen het Esperanto uiteindelijk genekt hebben, en niemand die daar meer over zou kunnen zeggen dan de taalkundige en ex-hoogleraar Esperanto Van Oostendorp. Hij meldt wel dat er veel te onderzoeken valt aan het Esperanto, maar met dit boek wilde hij de beweging beschrijven. Daarmee is het meer een sociologische verhandeling geworden over de groepsprocessen en machtsconflicten die elke organisatie-in-opbouw lijken te teisteren dan een taalgeschiedenis. Ik had juist een combinatie van die twee aantrekkelijk gevonden, omdat het echt iets heel nieuws had geboden.
En misschien – ik weet het niet, ik ken geen Esperanto – ligt in het taalontwerp ook de sleutel voor de oplossing van sommige raadsels. Van Oostendorp heeft bijvoorbeeld niet veel meer op te merken dan “Toen gebeurde er een wonder” als hij beschrijft hoe snel na de verschijning (in 1887) van het eerste leerboek Esperanto mensen over de hele wereld zich de taal gingen proberen eigen te maken.
Dat wil allemaal niet zeggen dat het een onaantrekkelijk boek is. Al zit er soms wat herhaling in het verhaal, Van Oostendorp schrijft vlot en Zamenhof (wiens pseudoniem dr. Esperanto, ‘degene die hoopt’, al snel de naam van zijn ‘lingue uniwersala’ werd) is een boeiende figuur. Van Oostendorp besteedt vrij veel aandacht aan Zamenhofs worstelingen met zijn geloof en ras. Uit angst dat het bedenksel van een jood niet geaccepteerd zou worden, hield hij zijn afkomst zo veel mogelijk geheim. Met succes, want het heeft nauwelijks of geen rol gespeeld. Geheel nieuw voor mij was dat Zamenhof ook geprobeerd heeft een universele godsdienst samen te stellen, een beetje op dezelfde manier als het Esperanto: je neemt wat veelvoorkomende elementen, en laat de toeters en bellen weg. Dus: wel één Opperwezen, maar geen rituelen van een bepaalde godsdienst.
Onvergeeflijk, tot slot, is het dat deze geschiedenis niet één foto bevat.