NRC Handelsblad
Knapen, knechten, meters, persers en ververs
Leids stadsarchief geïnventariseerd
Archivaris Van Maanen inventariseerde het Leids stadsarchief uit de periode 1574 tot 1816. Het kostte hem vijftien jaar werk, dag in dag uit, en het resultaat blijkt tot zijn eigen verwondering veel mensen te intrigeren.
“Het moet je in het bloed zitten” zegt hij, en: “het heeft me geen dag verveeld”. In vijftien jaar tijd heeft drs. R.C.J. van Maanen meer dan 10.000 stukken uit het stadsarchief van Leiden geïnventariseerd. Keurig gerubriceerd staan ze nu beschreven in een loodzwaar boek.
Wie het openslaat betreedt een wereld vol vergeten begrippen en beroepen. Een willekeurige greep om u een idee te geven: in archiefstuk 2325 bevindt zich een “Request van drie bleekzwartsaaiververs om de blauwververs niet toe te staan zwart te verven (1677)” en “Door de bodes opgemaakte lijsten van smeersmelters (1656)”. Onder nummer 3927 treffen we “Stukken betreffende het verbod aan vaantjeslieden om duurder dan drieguldenbier te verkopen (1677)”, en wat dacht u van weer andere stukken “betreffende een geschil tussen de zeemtouwersbazen Labrooy en Sluymers en het vachteblotersgilde” uit 1736? De meest fantastische voorstellingen kun je je daar bij maken.
Achter veel documenten moeten behoorlijke porties leed schuilgaan. Archiefstuk 3405: “Minuutresolutie van het Gerecht omtrent de aanleg van nieuwe begraafplaatsen buiten de Mors- en de Hogewoerdspoort en op het Blauwe- en het Papagaaisbolwerk, omdat de kerkhoven bij de kerken door de pestepidemie te vol geworden zijn, 1635”. Nummer 6246: “Minuutverklaring van burgemeesters dat de weduwe Jeanette Uding niet in staat is haar kinderen te onderhouden, 1808”.
Ander leed daarentegen doet modern aan. Overweldigend veel stukken gaan over aanslagbiljetten en belasting en er zijn ook nogal wat bedrijfstakken die klagen over hun miserabele situatie, vooral de bierbrouwers hebben het almaar moeilijk.
Vaak volgen er dan resoluties en neemt de stad “maatregelen om het verval van de biernering te keren”, door regels over prijzen en de maat van de biertonnen te stellen bijvoorbeeld.
Rooie oortjes
Intrigerende lectuur. Persoonlijk kan ik uren zoet zijn met een dergelijk boek, vooral omdat het op zo’n volkomen andere manier tot de verbeelding spreekt dan de grote slagen en namen en de jaartallen die op school de vaderlandse geschiedenis vormen. Dit zijn glimpjes van het dagelijks leven.
De verantwoordelijke voor al dit fraais reageert verbaasd verheugd als ik hem mijn enthousiasme laat blijken. “De meeste mensen lezen dit soort dingen nou niet direct met rooie oortjes”, zegt hij als ik hem op kom zoeken in het Leidse Stadsarchief.
Dat archief ligt midden in het net opgeknapte oude centrum van de stad, op een rustiek plekje aan het water, en mijn gevoel voor romantiek komt dan ook pas bedrogen uit als ik Van Maanen zie: hij voldoet niet aan het beeld van de zonderlinge oude archivaris die gekleed in een stofjas mompelend in antieke folianten staat te bladeren. Wel is hij het type Pietje Precies dat je voor dergelijk werk verwacht, iemand die ook van zichzelf zegt dat hij heel geduldig is (“alleen mijn kinderen klagen dat ik áls ik een keer m’n geduld verlies ook meteen vreselijk driftig word”).
Zijn ideeën over het vak (hij is “hogere archiefambtenaar”, na zijn studie geschiedenis heeft hij de hogere archiefschool gedaan) zijn nogal uitgesproken: het toegankelijk maken van bronnen is zijn enige taak. “Smeuïge stukjes schrijven” is uit den boze, en hij heeft ook geen proefschrift van zijn inventaris willen maken. Daar was hij immers niet voor aangenomen.
De inventaris omvat overigens niet het hele stadsarchief van Leiden: het middeleeuwse deel is in de dertiger jaren al geïnventariseerd en die lijst loopt tot aan ‘Leidens ontzet’ in 1574. Daar is van Maanen dus begonnen, en juist vanaf die tijd heeft de stad een explosieve bevolkingsgroei gekend. Het hele archief is op dat van Amsterdam na het grootste en compleetste van alle Hollandse steden.
Hoe enorm het deel is dat de jaren tussen 1574 en 1816 (een jaar van grote administratieve veranderingen en daarom als ‘breekpunt’ gekozen) bestrijkt moge wel blijken uit het feit dat van Maanen er een jaar voor uitgetrokken heeft om, samen met een hulp, alle stukken in de volgorde te zetten waarin hij ze nu beschreven heeft. Daarna gaat hij weer rustig verder: het archief loopt officieel door tot 1929, maar bij 1880 zal hij al klaar zijn omdat de rest bij de grote brand van het stadhuis in de Breestraat (alleen de gevel stond en staat er nog) in 1929 verloren gegaan is.
Huiszittenhuis
Hoe voelt dat nou zo’n dikke pil die er na vijftien jaar werk eindelijk ligt?
Van Maanen: “Nou, ik moet eerlijk zeggen, naarmate de tijd weer wat verstrijkt wordt dat leuker. Heel gek. Gebruikers maken er opmerkingen over, en ik begin me nu toch te realiseren dat ik iets gemaakt heb dat heel lang en intensief gebruikt zal worden. Wat ik zelf heel leuk vind van het archief in deze vorm is dat je de indruk krijgt dat het stadsbestuur zich echt met allerlei zaken bezighield. Je ziet met deze presentatie veel meer van de relatie overheid-burger. Ik wist vijftien jaar geleden bijvoorbeeld niet, en dat heeft me echt gefrappeerd, dat de stad zich ontzettend intensief bezighield met armenzorg. Je denkt altijd dat dat overgelaten werd aan de particuliere sector, de kerken en dergelijke, maar je had hier het Huiszittenhuis en dat had een gemengd kerkelijk-burgerlijk armenbestuur. “
“Dat Huiszittenhuis heette zo omdat het zich bezighield met de armen die gewoon thuis zaten, dus niet met bedelaars of passanten die over straat liepen en een aalmoes vroegen. Het was een sociale instelling voor de “nette armen” die om de een of andere reden geen inkomsten hadden. Het zat in een gebouw dat voor een groot deel uit graanzolders bestond: daar werd goedkoop brood van gebakken in wat in de volksmond de Armenbakkerij heette.”
“In 1754 werd die Armenbakkerij zelfs een zelfstandige instelling die ook brood leverde aan de Waalse Diaconie en de Gasthuizen. Een enorme organisatie die nog tot 1869 bestaan heeft. Het stadsbestuur subsidieerde al die charitatieve instellingen en controleerde daarom ook alle rekeningen. Voor dat subsidiegeld werden fondsen gecreëerd en regentencolleges benoemd en commissies. Het geld kwam uit de belastingen: de bieraccijnzen en de opcenten op de koele wijnen en dergelijke.”
“Economisch deed de stad echt veel meer dan ik dacht. Dat idee dat de staatszorg iets van de laatste eeuw is klopt gewoon niet. Ze hadden heel duidelijke zeggenschap in de sfeer van de gilden en de hele textielindustrie.”
”Dat was trouwens een enorme bedrijvigheid met alle hallen. Behalve de Lakenhal die iedereen nog kent had je ook de saaihal en de fusteinhal en de warphal, de greinhal, de rashal en de baaihal. Net als ‘laken’ waren dat allemaal textielsoorten. De namen hebben te maken met de grondstof en met de methode van schering en inslag. En dat is allemaal in groepen georganiseerd, Bij de baainering (van de baaien rok, dat baai) hoorden dan bijvoorbeeld ook de wollen dekens en de pelten en de bontmutsen. “
“Er waren verschrikkelijk veel mensen aan de hallen verbonden. Die kwam ik allemaal tegen in de boeken: knapen, knechten, meters, persers, ververs. En de persers bijvoorbeeld waren dan weer onderverdeeld in zwartpersers en witpersers en couleurenpersers. “
“Dan had je ook nog de volders, die werkten in de vollerij. Daar moest stof vervilt worden en dat gebeurde met volaarde en urine; dat alles werd in kuipen gestort en de volders gingen daar dan helemaal bloot met hun voeten in staan trappelen, net als bij wijn. En als het nou mooi weer was zomers dan gingen die lui ook rustig bloot over straat naar huis. Dat mocht helemaal niet, daar kregen ze boetes voor en die kom ik dan weer in het archief tegen.”
Heeft u nu zelf een voorkeur voor een van de rubrieken waarin u alles heeft onderverdeeld?
“Nee, juist dat alles in elkaar grijpt maakt het werk interessant. Als historicus ben ik op de grote lijn gespitst: stadsgeschiedenis als discipline, dat vind ik leuk. Je ziet bijvoorbeeld dat de stad uitgebreid wordt als de mensenaantallen groeien, en als gevolg daarvan komen er dan nog meer mensen. Dan verschijnen er in de archieven stukken over hypotheken, en moet de sociale zorg weer anders aangepakt. Enfin, die hele schaalvergroting. “
”Je ziet dat alles zijn wortels heeft. Iedere keer als de stad weer groter werd bijvoorbeeld kregen de bedrijven en de industrie subsidie om naar Leiden-Noord te vertrekken. Daar konden ze hun troep op de Kaag lozen en de westenwind zorgde ervoor dat de stank niet over de stad walmde. Nu nog staat alle industrie aan de noordkant van de stad en liggen de mooie wandelparken in het zuiden.”
Brachten die stadsuitbreidingen ook een duidelijke bureaucratisering met zich mee?
“Ik denk dat het met de bureaucratie wel meeviel. Als mensen bijvoorbeeld een vergunning aanvroegen hadden ze die toch vrij snel in huis, en als iemand solliciteerde kon hij heel goed twee dagen later die baan al hebben. Ik weet niet hoe hoog de drempelvrees was, maar mensen moesten toch vrij vaak op het stadhuis zijn voor dingen als ondertrouw en ze kwamen ook vaak aan de pui luisteren naar afkondigingen over belastingen, vonnissen en allerlei regelingen. Ik vraag me echt af of ze daar hun zondagse pak voor aantrokken. De afstand tot de klerken was denk ik niet zo groot. “
Bent u niet bang dat uw vak op een gegeven moment uitsterft? Straks is alles geïnventariseerd, en wat er nieuw bijkomt wordt vanzelf door de automatisering overgenomen.
“Je houdt altijd archiefbestanden die beheerd moeten worden en toegankelijk gemaakt voor het publiek. Het betekent wel dat je de opleiding aan moet passen. Dat gebeurt ook voortdurend: in mijn tijd was alles nog veel meer op de middeleeuwen gericht, vakken als oorkondeleer en dergelijke. In de praktijk hoeven archivarissen niet vaak meer middeleeuwse bestanden te inventariseren, en wordt een vak als informatica steeds belangrijker.”
“We zitten wat dat betreft inderdaad in een overgangsperiode, die automatisering gaat zo hard dat het nauwelijks bij te houden is. Maar een veel groter probleem is te beslissen wat je moet bewaren en wat je moet vernietigen. Daar horen archivarissen bij ingeschakeld te worden, die moeten waken over het historisch nut.”
Als we later een kijkje in het depot nemen en ik begerig door wat oude rekeningen blader vraag ik hem of zijn fantasie ook onmiddellijk aan het werk gaat bij het zien van bijvoorbeeld die rijtjes optellingen. Het ontbreken van typemachines in vroeger eeuwen geeft zelfs de meest officiële stukken iets heel persoonlijks.
“Nou,” zegt hij “ik heb dat niet bij ieder individueel stuk, maar wel als ik er een aantal zie van dezelfde vent. Dan denk ik: wie zou dat geweest zijn? Ik heb een artikel geschreven over Boudewijn van Rees. Die komt in de literatuur nergens voor, maar het is een ontzaglijk belangrijke vent geweest hier in Leiden. Ik merkte in het archief dat hij overal z’n vingers tussen had, overal kom je z’n handschrift tegen. “
”Toen ben ik me in hem gaan verdiepen en ik vond uit dat hij gepubliceerd had en een remonstrantse dominee met fel patriotse gedachten was. In 1795 werd hij stadssecretaris. In zo’n geval ga je op een gegeven moment ook op zoek naar een portret, maar van die man kan ik er maar geen vinden. Heel jammer, ik zou zo graag weten: hoe zag hij er nou uit, wie was het. Je gaat dan ook kijken waar hij woonde, en dan fiets je langs zijn huis. “
”Dat doe ik dan wel, maar ik heb dat niet bij iedere klerk natuurlijk. Daarvoor zitten de stukken toch te veel in de hoek van de gebruiksvoorwerpen voor mij, ook al heb ik wel eens de neiging mijn handen te gaan wassen als ik teksten over cholera ben tegengekomen.”
Het is gek om te zien hoe het schrift in de loop van de eeuwen veranderd is, de dingen uit de zestiende en begin zeventiende eeuwen doen mijn lekenoog aan Arabisch denken. Ik kan er nauwelijks een letter van ontcijferen. Van Maanen heeft er natuurlijk geen enkele moeite mee, paleografie (handschriftkunde) is niet voor niks een vak op de archiefschool. “Toch kenden ze ons lettertype wel hoor, maar ze gebruikten het alleen als sierletter, voor opschriften en dergelijke. Kijkt u maar naar de ruggen van die rekeningenboeken hier. Tegen het eind van de zeventiende eeuw sloeg alles om naar ons schrift. Ineens ging men toen heel andere letters schrijven. De stukken uit de achttiende eeuw zijn heel gemakkelijk te lezen: toen schreef iedereen heel groot.”
Lastig bij oude handschriften blijken vooral regels zonder duidelijk begin of eind en individuele afkortingen: “Vaak bleven in het archief alleen concepten: de echte brief ging dan de deur uit. In die concepten zitten veel persoonlijke afkortingen van klerken, vaak voor namen: DR is dan Dirk en HR Hendrik. Ik weet nog dat het hele archief zich een paar jaar geleden boog over de afkorting NH die naast een handtekening stond. Enfin, uiteindelijk zijn we er achtergekomen dat het om een ‘noodhulp’ ging.”
Detectivewerk
In een ander deel van het gebouw heeft van Maanen wat pronkstukken bij elkaar gelegd en gehangen: de handtekening van ‘Guillaume de Nassau’, een plan van Leeghwater (“Ik vind die prent die ik u straks in het archief liet zien eigenlijk veel aardiger, maar daar staat geen beroemde naam onder”), maar ook van Maanens persoonlijke trots: een stuk dat nummer 7869 was in het oorspronkelijke archief bleek thuis te horen bij wat eerst nummer 60 was: “Er lagen jaren tussen het moment dat ik het een en het ander tegenkwam, maar ik wist zeker dat ik dat handschrift eerder had gezien. En ik heb het teruggevonden!”
Fraai detectivewerk is ook een index die een aantal jaren geleden aan het archief werd aangeboden: hij zit weer keurig in het boek waar hij ooit uitgeknipt was, een aantal lange krullen zit nu weer vast aan de letters waar ze deel van uitmaakten.
Ook ligt hier het bewijs dat de stad het eerste wisselkantoor voor vreemde valuta was: “Wat u daar ziet is Frans geld. De Franse soldaten brachten papieren geld mee, dat hadden ze daar al een paar jaar, en dat gingen ze toen ook hier gebruiken. Dat bracht grote problemen met de bevolking met zich mee, want die wilden dat eerst natuurlijk niet accepteren. Maar een aantal van die dingen zijn later toch ingeleverd bij de stad en die gaf de mensen er dan geld voor.”
Als ik tenslotte wegga vraagt van Maanen of ik hem een exemplaar van mijn artikel wil sturen. Niet voor hemzelf, maar voor het stadsarchief.
De inventaris is bij het stadsarchief te bestellen door f 65,50 (incl. verzendkosten) over te maken op girorekening 194276 ten name van Gemeentearchief Leiden, onder vermelding van SA II. Ook de middeleeuwse inventaris is nog beperkt leverbaar; hij kost f 33,– en moet onder vermelding van SA I besteld worden.