NRC Handelsblad
J.L. Heldring
Kluifje voor psycholinguïsten
De taal op zichzelf is niets, door J.L. Heldring, 143 blz., L.J. Veen, 1993
Je hoort de redenering vaak, en J.L. Heldring schrijft er al ruim vijfentwintig jaar regelmatig zijn column in deze krant mee vol: Nederlanders, in tegenstelling tot andere -landers, geven te weinig om hun taal. Daarom kennen of gebruiken ze het Nederlands vaak niet goed, en is vooral hun schriftelijk taalgebruik bedroevend.
Ik begrijp van alles niet in die gedachtengang, en het lezen van een selectie uit Heldrings taalcolumns, net verschenen onder de titel De taal op zichzelf is niets, heeft me niet veel wijzer gemaakt.
Zou iemand mij nou bijvoorbeeld toch eens uit kunnen leggen wat er bedoeld wordt met ‘Nederlanders geven niets om hun taal’, of ‘ze verwaarlozen hun taal’? Ik weet dat Heldring daar in elk geval níet mee bedoelt dat er zo slecht gespeld wordt of dat het Nederlands zo veel leenwoorden opneemt.
Hij zegt dat een aantal keren met zo veel woorden in zijn artikelen. Spelling vindt hij niet zo interessant en op purisme kun je hem alleen heel af en toe betrappen. Wel vindt hij het onzin een woord uit een andere taal te halen wanneer er een goed Nederlands woord beschikbaar is. Ach, daar kun je over twisten: een buitenlands woord heeft vrijwel altijd een andere gevoelswaarde, al is het maar dat het buitenlands klinkt, en dat is vaak precies de reden dat mensen het gebruiken in plaats van zo’n ‘goed Nederlands woord’.
Als dat het niet is – en ik denk inderdaad dat dat het niet kán zijn, want spelling en taal hebben hooguit zijdelings met elkaar te maken, en alleen dode talen lenen niet van andere – wat dan? Hoe kun je iets verwaarlozen dat je met de paplepel ingegoten hebt gekregen en dat je vervolgens je hele leven lang, dag in dag uit gebruikt?
Op letterlijk ontelbaar veel manieren zet wie Nederlands als moedertaal heeft, telkens datzelfde Nederlands in. Er niks om geven? Elke dag doe je er weer iets anders mee, zeg je weer andere dingen, formuleer je weer als nooit eerder. Je zou ook niet anders kunnen. Er is een hersenbeschadiging voor nodig om je dat vermogen af te pakken, en dat is zo ongeveer het meest dramatische dat een mens kan overkomen.
En begrijp ik goed dat ik beter schrijf naarmate ik het Nederlands meer liefheb? Wat moet ik me daar dan bij voorstellen? Warme gevoelens die in de vorm van mooie zinnen naar buiten borrelen? En bestaan er heus mensen die denken dat de Fransen beter Frans spreken dan de Nederlanders Nederlands? In welk opzicht dan? Kan iemand me een uitgebreide vergelijking laten zien?
Ik kom er niet uit, maar Heldring ook niet. Als een ding duidelijk wordt uit dit boekje dan is het wel dat zijn gehamer op hetzelfde aambeeld hem niet veel verder heeft gebracht. Hij schrijft trouwens zelf in het Woord vooraf dat hij sommige van de ‘rode draden’ zo vaak ziet terugkeren in de selectie die Marijke Friesendorp maakte, dat hij het bijna gênant vindt, en soms is het moeilijk hem daar ongelijk in te geven.
Alle vier de stukken over de komma bijvoorbeeld vertellen gewoon letterlijk hetzelfde. Namelijk dit: zo’n klein leestekentje kan het verschil tussen leven en dood uitmaken, vergelijk ‘De inwoners, die de vijand hebben geholpen, krijgen de doodstraf’ maar met ‘De inwoners die de vijand hebben geholpen, krijgen de doodstraf’. In het eerste geval gaan alle inwoners er onherroepelijk aan (het stukje zin tussen de komma’s is een specificering van wat ervoor staat), in het tweede is dat maar de vraag.
Een lezer snapt dat de eerste keer, of hij snapt het niet. In ieder geval staat vier keer hetzelfde vertellen mijns inziens garant voor het verliezen van de aandacht van elke lezer. En het staat ook zo armoeiig. Had dan het boekje nog maar wat dunner gemaakt.
Toch, laat dat duidelijk zijn, heeft Heldring vaak mijn sympathie wel. Om te beginnen is het zeker geen domme man. Hij is nooit te beroerd om een discussie aan te gaan, en hij wil zich ook best laten overtuigen.
Daarbij benadrukt hij vaak dat hij zelf geen taalkundige is, maar dat levert jammer genoeg weer een ander probleem op. De gekste mensen kunnen daarom voor hem een autoriteit zijn, waardoor hij bijvoorbeeld met instemming een Belgische professor (niet in de taalkunde overigens) citeert die de meest baarlijke nonsens beweert. Dit bijvoorbeeld: dat het standaard-Nederlands ‘wat spelling, grammatica en andere structurele kenmerken betreft weinig houvast biedt’. Knap van zo’n man om dan toch een heel boek te schrijven. Enfin, ook Heldring had hier eigenlijk beter moeten weten.
Mijn grootste sympathie gaat uit naar het punt waar het Heldring uiteindelijk allemaal om gaat. Althans, ik denk dat dat is wat hij echt bedoelt. Heldring ergert zich bovenal aan slecht en slordig redeneren. In zijn boekje staan zat voorbeelden: van die warrige ambtelijke en politieke teksten. Hij heeft groot gelijk zich daar druk over te maken. Maar net als zo veel anderen heeft Heldring dat onuitroeibare idee, dat je dat allemaal kunt oplossen door schoolkinderen te trainen goed en verzorgd Nederlands te gebruiken.
Maar het probleem zit hem niet in de taal. Iemand die van tevoren goed uitgedacht heeft wat hij nu precies wel en niet wil vertellen, en waarom, schrijft het meestal ook wel fatsoenlijk op. In elk geval kun je hem daar dan vrij gemakkelijk in bijspijkeren. Vanaf de andere kant beginnen helpt nooit: van nette zinnen bouwen krijg je echt geen nette redenering.
Er zijn in Nederland niet zo veel mensen die een helder betoog kunnen houden, en dat heeft, denk ik, inderdaad te maken met het onderwijs. Je wordt hier niet van jongs af aan stelselmatig getraind in stellingen op papier verdedigen, of spreekbeurten houden die over iets anders dan Snuffie het marmotje gaan. Dat doen ze inderdaad in sommige andere landen beter. Maar het feit alleen al dat er goed opgebouwde, prettig leesbare, overtuigende teksten in het Nederlands bestaan, bewijst dat het niets te maken heeft met dat Nederlands.
Zelfs de fouten die Heldring sinds 1985 iedere maand weer opsomt (het boekje eindigt met een bloemlezing daaruit) hebben niet altijd met het Nederlands te maken. Zijn voorbeelden laten bijvoorbeeld zien dat mensen de neiging hebben in de war te raken zodra er wat ontkennende elementen in een zin verschijnen. Dat het zo moeilijk is om ‘niet nadat’ en ‘niet dan nadat’ uit elkaar te houden, en ‘niet in het minst’ en ‘niet het minst’ lijkt me dan ook een leuk klein kluifje voor psycholinguïsten.