door Liesbeth Koenen ©
26-01-1988
NRC Handelsblad

TIJDSCHRIFTEN

Kampioenes

Forum der Letteren, tijdschrift voor taal- en letterkunde. Jaargang 28 nr 4: december 1987. Verschijnt 4 keer per jaar. Een abonnement kost f 55,-, losse nummer f 19,-.

Ruim drie jaar ligt ze er nu: de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Een dikke pil, waar taalkundig Nederland zo te zien nog lang niet over uitgesproken is. Het heeft even geduurd voor de stroom gefundeerde reacties op gang kon komen (een boek als de ANS blader je tenslotte niet even door, je zult het een tijdje moeten gebruiken om te kunnen beoordelen of het bruikbaar is), maar zolangzamerhand is het stadium waarin we reacties op reacties kunnen verwachten bereikt.

Ongeveer een jaar geleden bracht De Nieuwe Taalgids een hele serie over het onderwerp ANS en nu is er een extra dik nummer van Forum der Letteren (tijdschrift voor taal- en letterkunde) verschenen dat in zijn geheel aan de ANS gewijd is.

De kritiek tot dusver is niet altijd even mals geweest. Allereerst zijn er natuurlijk heel wat fouten en foutjes aan te wijzen in zo’n boek. Niemand die daar van opkijkt. Ook volledigheid valt niet direct te verwachten.

Maar de ANS kreeg nogal wat verwijten die veel principiëler van aard waren: opzet en uitgangspunten van het boek kregen er heftig van langs. Het ontbreken van een duidelijk fundament maakte de ANS te veel een rommeltje en te weinig een inzichtgevend naslagwerk. Bijkomend probleem: karrevrachten literatuur, vooral uit de hoek van de theoretische taalkunde waren niet verwerkt.

Anders dan de indruk die Forum der Letteren redacteuren Verhagen en De Vries in hun inleiding wekken, ging het die critici er niet direct om hun eigen snel veranderende theorieën verwerkt te zien. Ze betreurden in het algemeen het gebrek aan samenhang waarmee de ANS gegevens over het Nederlands brengt,  én ze verbaasden zich over het feit dat zoveel al jaren bekende inzichten en gegevensverzamelingen op geen enkele manier terug te vinden zijn.

In die besprekingen waren alles bij elkaar dus nogal harde woorden gevallen. Dat vormde aanleiding voor taalkundige Verkuyl om medelijden met de ANS te krijgen. Hij opent deze aflevering van Forum der Letteren met een artikel waarin hij heftig probeert de ANS een faire kans te geven. Daarom bekijkt hij een onderdeel waar de theoretici nauwelijks iets aan gedaan hebben: het systeem van de werkwoordstijden. Tot zijn spijt moet zijn conclusie voor dit onderdeel luiden: ‘het is aan te bevelen het geheel te herschrijven en dan op een solide basis’.

En dat terwijl Verkuyl alle kritiek voor de redacteuren van de ANS toch erg zuur vindt. Terecht concludeert hij dat iedereen het er zo’n beetje over eens is dat er wel ‘zoiets als een ANS’ moet zijn. Zijn voorstel voor verbetering van de huidige ANS is goedgeorganiseerde bijeenkomsten te beleggen, waar specialisten op allerlei deelgebieden proberen een redelijke consensus vast te stellen.

Hij heeft het over ‘betrouwbaar materiaal in de theoretische luwte’. Dat moet toch te vinden zijn zou je inderdaad zeggen.

Een aanzet daartoe wordt trouwens vast gegeven in het tweede deel van deze bundel. Onder het kopje ‘voetzoekers’ komen maar liefst zeventien onderwerpen (en -werpjes) kort ter sprake. Opmerkingen, aanmerkingen, aanbevelingen et cetera over constructies als ‘Verlegen als hij is’, en ‘Die boom is bijna dood’. Over ‘bloedverwantes’ en ‘kampioenes’ (die de ANS naast ‘studentes’ en ‘typistes’ voorspelt), over de ‘cineaste’ en de ‘gymnasiaste’ die wel bestaan, terwijl de ‘enthousiaste’ en de ‘gekke’ nooit als zelfstandige dame voorkomen.

Er zijn weer stukjes over ‘er’ (en er is er weer een die de complete literatuur over ‘er’ opsomt en het al jaren oude, maar prachtig overzichtelijke artikel van Hans Bennis vergeet), enfin, voor wie ervan houdt is er van alles.

Het interessantste leken mij zelf de langere artikelen aan het begin van Haeseryn en Geerts, twee redacteuren van de ANS. Immers, dit was dé gelegenheid voor hen om te reageren op de stortvloed kritiek die ze te verduren hebben gehad.

Jammer genoeg gaan ze daar niet echt op in. Haeseryn schrijft over vergelijkbare werken in het buitenland. Zijn betoog komt erop neer dat we zo achterlopen bij dat buitenland: de ‘ANSen’ die ze daar hebben zijn het resultaat van generaties werk, de ANS hier staat aan het begin, dus we moeten het haar allemaal maar niet kwalijk nemen. Ach, je zou natuurlijk net zo goed kunnen zeggen dat de ANS juist zo prettig had kunnen leren van de fouten die in het buitenland al eerder waren gemaakt. Bovendien, een frisse start kan sowieso veel traditionele ballast voorkomen.

Geerts heeft het over de normativiteit van de ANS. Hij zegt daar behartenswaardige dingen over, namelijk dat je nooit alle partijen tegelijk tevreden kunt stellen: de een wil een uitgebreide beschrijving van het Nederlands, de ander wil precies voorgeschreven krijgen wat nu goed Nederlands is.

Het ligt er maar aan waar je de ANS voor wil gebruiken natuurlijk; taalkundigen en taalleerders bijvoorbeeld hebben niet dezelfde wensen. Een constatering waar Geerts geen duidelijke conclusies aan verbindt. Ook hij vraagt eigenlijk alleen om clementie. En ook bij hem weer geen woord over de fundamenten van de ANS. Alweer een gemiste kans.