Akademie Nieuws
Microbioloog en gloednieuw Akademielid Prof. Zehnder
“Ik zie het nog van buitenaf”
“Nee, iets verder weg nog, vanuit hier kun je het goed zien,” zegt Prof. A.J.B. Zehnder met het zachte accent waarin zijn Zwitserse afkomst nog doorklinkt. In de heldere vrieskou wijst hij trots naar boven: het gebouw van de Vakgroep Microbiologie van de Landbouwuniversiteit in Wageningen heeft inderdaad onmiskenbaar de vorm van een schip. En Zehnder (45) is de kapitein. Sinds 1983 is hij hoogleraar microbiologie en voorzitter van de vakgroep.
En sinds kort (“Ik geloof dat de brief in augustus kwam”) is hij ook lid van de Akademie. Erg veel heeft hij daar dus nog niet van gemerkt, maar positieve kanten aan zo’n lidmaatschap ziet hij zeker.
Zehnder: “Ik denk dat het een verbreding van mijn horizon kan inhouden met mensen die van hun vak houden. Ik neem tenminste aan dat ze dat doen. En ik heb wel al gemerkt dat ik bepaalde informatie nu eerder krijg. Over het International Biosphere Programme bijvoorbeeld. En je hoort over onderzoekscholen, dat is een voordeel.”
Indirect heeft Zehnder de afgelopen tijd wel met de Akademie te maken gehad. Hij is voorzitter van de wetenschapscommissie van het Nederlands Oecologisch Instituut in oprichting. “Het NOI i.o.,” zegt hij lachend, “ik hoop dat dat i.o. binnenkort wegvalt. Een van de doelstellingen die we hebben voor dat instituut is dat het het oecologisch geweten van Nederland wordt. En ik denk dat het heel goed is dat dat NOI onder de Akademie valt. Die biedt op de lange termijn meer bescherming dan de vrije markt.”
“De ecologie is echt door een dal gegaan. Begin jaren tachtig was het allemaal biotechnologie wat de klok sloeg: alles moest meteen toepasbaar zijn. Daardoor werd de fundamentele kant van het onderzoek een beetje vergeten, terwijl die twee samenhangen. Ik zeg het altijd zo: fundamenteel onderzoek is je kapitaal op de bank, en in toepassingen kun je investeren. Door het milieu is de ecologie nu mooi in the picture gekomen, maar tot 1988 vond men het vooral een stelletje hobbyisten. Maar je wordt natuurlijk betaald door de maatschappij, en ik vind ook dat je die maatschappij iets terug moet geven.”
Zelf doet Zehnder dat ook. Hij houdt zich onder andere bezig met de afbraak van milieuvreemde stoffen (xenobiotica) in bodem en grondwater, en met de biologische verwijdering van van fosfaat uit afvalwater.
Dat gebeurt met behulp van bacteriën. Het biologisch elimineren van fosfaat uit afvalwater is een zeer goed alternatief voor voor de bestaande chemische processen, volgens Zehnder. Het is goedkoper en een stuk milieuvriendelijker. Zehnder: “Dit zijn voorbeelden hoe je fundamenteel onderzoek kunt koppelen aan vragen uit de maatschappij zonder de wetenschappelijke nieuwsgierigheid van de onderzoeker geweld aan te doen, terwijl je mogelijkheden aandraagt om problemen in het milieu aan te pakken en mogelijk zelfs op te lossen.”
Aardgasbacteriën
Bij Zehnder op de vakgroep wordt ook onderzoek gedaan naar archaebacteriën, bacteriën die van extreme omstandigheden houden. Zehnder: “Daar horen bacteriën bij die zonder zuurstof leven en methaan vormen, en bacteriën die zich uitstekend thuisvoelen bij een zeer lage pH-graad (in zwavelzuur) en bij honderd graden Celsius. Methaanbacteriën zijn verantwoordelijk voor een groot deel van het aardgas in Nederland. Ze hielpen en helpen Nederland dus een beetje aan zijn welvaart.”
Zehnder ziet een grote toekomst voor de moleculaire ecologie. “We hebben nu de instrumenten om de ecologie moleculair aan te pakken. De erfelijke informatie op het DNA of RNA maakt het mogelijk om organismen te herkennen in hun milieu, zonder ze te isoleren.” De samenwerking tussen verschillende disciplines vindt Zehnder van groot belang. Micro-organismen in relatie tot landbouw, milieu en industrie staan centraal bij alles wat hij doet. Dat betekent dat hij zowel uit de technologische als uit de biochemische en moleculaire biologie moet putten.
Klein
Over het onderzoeksklimaat in Nederland is hij erg te spreken. Hij heeft ook vergelijkingsmateriaal. Zehnder werkte ondermeer aan de universiteit van Wisconsin en aan de Stanford universiteit in Amerika, en vlak voor hij naar Nederland kwam aan het Swiss Federal Institute of Technology in Zürich, waar hij zijn opleiding begon. De ‘Reagenomics’ maakten dat hij de Verenigde Staten zonder spijt verliet, en zijn positie aan de Landbouwuniversiteit Wageningen is zo te horen bijna ideaal.
Zehnder: “Je hebt op de universiteit als hoogleraar een vrijheid die je elders niet gemakkelijk terugkrijgt, ook al moet je die vrijheid wel zelf nemen. Het is prettig in Nederland te werken. Het is klein en dus overzichtelijk, en ‘Dutch microbiology’ is een begrip in de wereld. Nederland is bereid onderzoek uit het buitenland binnen te halen. Toen ik hier kwam was ik verbaasd over hoe open en bereid om mee te werken men overal was. Als je het echt nodig hebt is er ook geld.”
Mentaal soepel
“En de studenten zijn enorm geinteresseerd. Aan de ene kant zijn ze natuurlijk een ‘pain in the neck’: er zijn altijd problemen, je zit met practica, het kost allemaal moeite. Maar het zijn jonge mensen, en die zijn kritisch. Die zeggen ‘je hebt het nu misschien wel vijf jaar zo gedaan, maar moet het echt zo?’. Dat houdt je mentaal soepel.”
“En alle onderzoeksinstituten ten spijt: heel veel nieuwe ideeën komen toch uit de universitaire wereld. Als je mensen opleidt hoop je bovendien dat er goede promovendi uitkomen. Daar krijg je als opleider een extra kick van. Kijk, we zitten hier met zo’n vijftig mensen in de vakgroep. Het boeiende zijn de aangrenzende gebieden aan je eigen terrein. Die maken dat je vorderingen kunt maken. En als je ideeën hebt zijn de promovendi de handen die voor de uitvoering zorgen.”
Maar er zijn natuurlijk ook nadelen. Zehnder: “De financiering is te versnipperd. Hoogleraren, vakgroepleiders zijn veel te veel bezig met vergaderen om aan hun centen te komen. Daarmee gaat ook veel creativiteit verloren. Dat moet anders kunnen, maar je moet zorgen dat het wiel niet opnieuw wordt uitgevonden. NWO kan een voorbeeld zijn. Dat is structureler opgezet, dat is een centraal punt vanwaaruit het onderzoek gecoördineerd wordt. Maar dat kan natuurlijk alleen als je geld hebt. Ambtenaren zijn wat dat betreft een gevaar. Een ambtenaar met geld voelt zich lekker, maar je moet uitkijken dat je niet met twintig organisaties komt te zitten die allemaal hetzelfde doen.”
De Akademie zou volgens Zehnder wat duidelijker aanwezig moeten zijn in de wetenschappelijke wereld. “Ik heb nog maar een vage indruk van wat de Akademie is,” zegt hij, “gevoelsmatig heb ik het idee dat ze wat beter uit de verf zouden kunnen komen. Dat moeten ze zelf veroveren. De Akademie zou volgens mij altijd de eerstaangesprokene moeten zijn als het gaat om het hooghouden van de kwaliteit van het onderzoek. Daarom vind ik het jammer dat de raden voor wetenschapsbeleid een aparte organisatie zijn. Kijk, ik zie het allemaal nog van buitenaf. Maar dat is misschien maar goed ook, want over een tijdje ben ik er waarschijnlijk blind voor geworden.”