Akademie Nieuws
Prof. Van Vierssen van het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek:
“Ik wil dat wij écht excellent zijn”
Een bloedrode zon met daaronder een donkerblauw golfje, een lichtblauw golfje en een streep groen. Het logo van het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek doet een beetje denken aan dat van de Waddenzee.
“Volgens de ontwerper is die rode stip geen zon, maar een symbool voor ‘de cel’, waaruit al het leven opgebouwd is”, zegt Prof.dr. W. van Vierssen, directeur van het instituut, dat officieel sinds 1 januari 1992 bestaat. Wie weet waaruit het NIOO ontstaan is, begrijpt ook de rest van de symboliek: donkerblauw staat voor half-zoet-half-zout water en zeewater, lichtblauw zijn de binnenwateren en groen is het land.
De kleuren staan voor drie centra die tot voor kort aparte Akademie-instituten waren. Allemaal hielden ze zich bezig met oecologie (‘ecologie’ zeggen anderen): het bestuderen van de relaties tussen organismen onderling en hun omgeving.
Of simpel gezegd: wat hangt met wat samen in de natuur. Het Delta Instituut in Yerseke keek naar de gevolgen van de Deltawerken voor flora en fauna. Het heet nu Centrum voor Estuariene en Mariene Oecologie (‘estuarium’ is ‘riviermond’, de plaats zoet en zout water in elkaar overgaan, mariene staat voor ‘zee-‘). In Nieuwersluis, waar nu ook de hoofddirectie van het nieuwe NIOO gevestigd is, bevond zich het Limnologisch Instituut, inmiddels omgedoopt tot Centrum voor Limnologie. De limnologie onderzoekt zoete binnenwateren. Achter het Centrum voor Terrestrische (‘land’-) Oecologie ging het Instituut voor Oecologie in Heteren schuil. De instituten dateerden alle drie uit de jaren vijftig.
Nu vormen ze dan één NIOO. Maar behalve een fusie kregen de instituten ook nog een peer review en een bezuiniging van twee en een half procent te verwerken. Daarnaast kwam de Akademie met een strategienota. Die vier dingen zijn de basis voor een fikse reorganisatie die nog steeds gaande is.
De leiding daarvan ligt in handen van Van Vierssen. “Ik zat al langer in de wetenschapscommissie van het Limnologisch Instituut”, vertelt hij, “en toen Parma, de directeur, met de VUT ging, heb ik een half jaar lang een dag per week min of meer op de winkel gepast.” Van Vierssen (41) is aquatisch (water-)oecoloog en hoogleraar aan het International institute for infrastructural hydraulic and environmental engineering, het IHE, in Delft. “Ik heb daar nu een zogenaamde 0-punts aanstelling”, zegt hij, “voorlopig voor twee jaar, daarna zien we verder. Ik kom wel nog regelmatig in Delft, en ik begeleid een aantal onderzoekers.”
Emotioneel
Het besluit NIOO-directeur te worden en de reorganisatie (“een noodzakelijk maar ook een naar en emotioneel proces”) uit te voeren is hem niet echt licht gevallen. Met kennelijk enthousiasme spreekt hij over zijn werk in Delft: “Het was een leuke baan. Het instituut verzorgt post-academisch onderwijs voor mensen uit de derde wereld. Er worden allerlei cursussen gegeven, altijd lopen er zo’n vierhonderd cursisten rond. We hebben heel hard gevochten voor het ius promovendi, het recht om mensen een doctorstitel te verlenen, en ik denk dat dat nu gaat lukken. Ik heb ook heel veel kunnen reizen.”
Maar aan de fusie en reorganisatie zitten grote voordelen vindt hij: “Als je verschillende expertises kunt combineren dan wordt het makkelijker om beleid te maken, en nu heb je de kans. Oecologie is natuurlijk een vakgebied dat maatschappelijk goed ligt. Maar er is veel milieuonderzoek dat wetenschappelijk niet helemaal je dat is, omdat het in feite politiek onderzoek is. Nu is daar niets op tegen, maar we zijn een Akademie-instituut. Het gaat ons om fundamenteel onderzoek, met als het kan een strategisch randje. Strategisch onderzoek noem je het soort toepassingen dat een horizon van een jaar of vijf heeft.”
“De historie van de drie instituten was, onder meer wat dat betreft, niet hetzelfde. Heteren heeft een echte populatie-traditie. Daar doen ze bijvoorbeeld heel fundamenteel onderzoek naar de koolmezenstand. Aan toepassingen hebben ze pas laatste jaren veel gedaan, bijvoorbeeld met hun onderzoek naar de gevolgen van zure regen.”
“Het Delta Instituut had van oorsprong tot taak de gevolgen van de Deltawerken te monitoren: een hele duidelijke toegepaste opdracht. De laatste jaren is men zich al expliciet op fundamenteel onderzoek naar oecosystemen gaan richten. Binnen het Limnologisch Instituut was er altijd al veel interesse voor toegepast onderzoek.
“Wat er gebeurde was dikwijls zeer nuttig, maar de wetenschappelijke haalbaarheid van van de uiteindelijke onderzoeksdoelen was vaak wat te hoog ingeschat. Men wilde dan bijvoorbeeld een heel meer bestuderen. Maar op bepaalde zoetwatermodellen zijn we nu wel een beetje uitgestudeerd in de oecologie, voor de prakijk hebben ze hun nut inmiddels wel bewezen. We willen ons op het Centrum voor Limnologie nu concentreren op de samenhang tussen een beperkt aantal populaties binnen het oecosysteem, dat wil zeggen op het zogenaamde community niveau. We hebben het begrip ‘oecosysteem’ wetenschappelijk wat meer ingeperkt, en geprobeerd een verdeling van de vragen over de drie centra te maken.”
Van Vierssen is graag bereid een rondleiding te geven door het Centrum voor Limnologie, maar waarschuwt direct dat het maar om een stukje van het NIOO gaat. Het onderzoek van dr. Wolf Mooij, die deel uitmaakt van de werkgroep ‘voedselketens’, past gelukkig goed in het geheel.
Bij de aquaria in de kelder van het centrum vertelt Mooij over de sterke relatie die er bestaat tussen de snelheid waarmee vissen groeien en de temperatuur van het water waarin ze zich bevinden. Omdat vissen koudbloedig zijn komt hun stofwisseling bijna stil te liggen als het koud is, (een baars kan wel een jaar overleven zonder te eten in water van vier graden), maar gaat hun metabolisme juist omhoog als het warmer wordt. In warm water hebben vissen daarom veel meer voedsel nodig.
Werd dit verschijnsel eerst bekeken op verschillen tussen vissoorten, nu wordt er binnen een soort gekeken. De vraag is welke invloed de relatie tussen groei en temperatuur heeft op de natuurlijke selectie. Daarvoor wordt een computersimulatie gemaakt. De volgende stap is kijken op DNA-niveau. “Hi-tech onderzoek voor oecologische doeleinden”, zegt Van Vierssen een tikje trots.
Tevreden
De vakgenotenbeoordeling leverde in juni 1992 een rapport op met 120 aanbevelingen en stellingen. “Die moeten in een paar jaar geïmplementeerd worden”, zegt Van Vierssen. “Kijk, het is natuurlijk niet zo dat het NIOO beoordeeld is. De drie centra zijn apart bekeken: het functioneren van de vaste staf, de samenhang van het werk in de werkgroepen, er is gekeken naar citatie, dat soort dingen. In grote lijnen ben ik tevreden met de manier waarop we beoordeeld zijn. Nu is het dus zaak de goede dingen die er al waren te versterken en de slechte te beëindigen. Het NIOO is tenslotte niet met mij begonnen, zeg ik altijd, er was al heel veel.”
“In de nieuwe organisatiestructuur gaan we evolutionair biologisch werk meer combineren met de pure mechanistische benadering. We willen weten hoe het werkt in de natuur, maar uiteindelijk ook waarom het werkt zoals het werkt. Dat is een ontwikkelingsvraag, dan kom je terecht bij natuurlijke selectie en survival of the fittest. Op dat punt heeft Heteren nu al een grote naam.”
Een goede naam, ook internationaal, vindt Van Vierssen heel belangrijk. “Iedereen roept dat hij excellent is tegenwoordig”, zegt hij, “maar ik wil dat wij dat écht zijn. Naast de honderdvijftig man vast personeel lopen er hier honderd tijdelijke mensen rond. Er gaat jaarlijks achttien of negentien miljoen gulden doorheen, met beurzen en contracten meegerekend. Dan is de enige maatvoering een internationale. Dat heeft wel gevolgen. Als je in het centrum van het onderzoek wilt meedraaien dan is communiceren belangrijk. Je moet jezelf onderwerp willen laten maken van kritiek, je moet in de wind willen gaan staan. Als je naar buiten treedt dan vindt iedereen iets van je.”
Dus moet je zorgen dat je goed geoutilleerd bent, lijkt de boodschap van Van Vierssen te zijn. Ook in materieel opzicht. Nieuwersluis heeft net een grootscheepse verbouwing achter de rug. Voor het Centrum voor Limnologie is er een nieuw gebouw gekomen, dat heel goed is ingericht, vindt Van Vierssen: “Daar is niet op beknibbeld. We kregen hier laatst de directeur van het prestigieuze Max Planck Institut für Limnologie op bezoek, en die viel echt van verbazing bijna uit de bus toen hij aankwam. De beheerder en het secretariaat van het Centrum voor Limnologie gaan binnenkort ook naar het nieuwe gebouw, dat is psychologisch verstandiger.”
Daarna zit op de benedenverdieping van de prachtige oude villa die ooit het startpunt vormde van het Limnologisch Instituut, alleen nog de NIOO-directie. Daarboven blijft de bibliotheek gevestigd, en sinds kort zijn er op de zolder kamers voor studenten. Van Vierssen: “Een aio of oio kan onmogelijk hier in de buurt iets huren. De prijzen zijn veel te hoog.”
En het NIOO wil ze graag hebben. “Het gebouw moet vól zitten”, verkondigt Van Vierssen met vuur, “en dat is nog niet zo.” Een aantal aio’s komt uit het buitenland. Van Vierssen: “We hadden al iemand uit Duitsland, en nu hebben we een Fin aangenomen. Voor senior-onderzoekers hebben we hier binnenkort ook een goede accommodatie. Er worden hopelijk mooie appartementen gebouwd. Daar is in het verleden ook wel over gepraat, maar als je wilt dat de echt goede mensen hier komen dan moet je ze naast de wetenschap nog iets meer iets bieden. Zo iemand zegt anders ‘ik kan ook naar Barcelona, daar kan ik ook nog aan het strand liggen’.”
Internationalisering, goede onderzoekers, daar hamert Van Vierssen op. “Dat hoeft niet altijd te betekenen dat iedereen voortdurend op reis moet”, zegt hij, “heel veel kun je via e-mail, de elektronische post doen.”
Maar in de nieuwe functieomschrijving voor een senior-onderzoeker staat wel dat hij of zij een jaar in het buitenland gewerkt moet hebben. Ook verwacht van Vierssen dat senior-onderzoekers na vijf jaar een eigen onderzoekslijn hebben opgezet. Op zijn bureau ligt een dik rapport, waarin 125 nieuwe functieomschrijvingen staan. Sommige van de pijnlijkste beslissingen rond de reorganisatie moeten nog vallen.
Van Vierssen: “Er moeten twintig mensen uit, wie is nog niet bekend. Zo’n reorganisatie is een emotionele gebeurtenis, die niet te lang moet duren. In december en januari moet het af zijn. Het mag dan voor het voortbestaan van het onderzoek noodzakelijk zijn, op individueel niveau kan een beslissing afschuwelijk uitpakken. Gelukkig hebben we goede regelingen bedongen, men kan in drie jaar afscheid nemen. Een aantal mensen is ook al in goede harmonie vertrokken. Die zien ook weer andere toekomstmogelijkheden.”
“Mijn taak hier nu is vooral veel praten. Ik ben er erg voor om onderzoekers veel vrijheid te geven, maar dat kan alleen als er spelregels zijn. De wetenschappelijke afdeling en de algemene zaken zijn nu uit elkaar gehaald. De hoofden vallen onder mij, en dat is nieuw en soms wennen. Maar met een paar goede spelregels kan er heel veel.”