NRC Handelsblad
Het succes van filosofie op de middelbare school
“Ik probeer mijn leven nu al existentialistisch in te delen”
Op enkele scholen wordt geexperimenteerd met filosofie als eindexamenvak. Het blijkt een populair vak te zijn bij leerlingen. Wat wordt hun precies onderwezen, en vanwaar de geestdrift?
Kunt u zeggen welke van de volgende uitspraken met behulp van waarneming te controleren zijn?
-Ik ken mijn vriendin door en door
-God is dood
-Mijn moeder houdt van mij
-Alles heeft een oorzaak
-Maria is thuis
-Ik ben vrij
En kloppen de volgende redeneringen?
Alle luizen zijn vegetariërs
Alle muizen hebben luizen
->Sommige muizen zijn vegetariërs
Ik geloof dat de Gaulle gek is
Ik ben de Gaulle
->Ik geloof dat ik gek ben
Als u het antwoord schuldig moet blijven heeft u op school vast geen filosofie gehad. Die kans is overigens nogal groot, want op vrijwel geen enkele school maakt of maakte filosofie deel uit van het vakkenpakket.
Waarom eigenlijk niet? In alle landen om ons heen is het een doodnormaal en gerespecteerd schoolvak. En in Amerika krijgen kinderen soms op de lagere school al filosofielessen waarin ze discussiëren over de vraag of ze nog dezelfde zijn als tien jaar geleden, en moeten vertellen hoe het mogelijk is dat ze van dieren houden maar ze ook opeten.
Nederland heeft meer dominees dan filosofen voortgebracht, en misschien daarmee meer godsdienst- dan filosofie-onderwijs. Dat zou in ieder geval een verklaring kunnen zijn voor het feit dat er met de ontzuiling meer ruimte en belangstelling voor filosofie als middelbare-school-vak is gekomen. Behalve op heel streng christelijke scholen (en dat zijn er niet zo veel meer) blijkt het niet goed mogelijk leerlingen in de hogere klassen nog echte katechese te verkopen. Vaak krijgen ze daarvoor in de plaats dan filosofie.
Ook tamelijk nieuwe vakken als ‘Levensbeschouwelijke vorming’, ‘Kennis van het geestelijk leven’ en ‘Maatschappijleer’ zitten propvol filosofische onderwerpen en worden niet zelden door een filosoof gegeven. Toch is het de vraag of de filosofie geen beter lot verdient dan zo’n versplintering over allerlei andere vakken.
Veel filosofen vinden dat het op school eigenlijk juist een centrale plaats zou moeten krijgen, en voor zover er feiten zijn geven die hen gelijk: op de vier dagscholen in Nederland waar leerlingen filosofie als eindexamenvak kunnen kiezen doet maar liefst twintig à veertig procent dat.
Enquête
Het gaat hier om een experiment dat inmiddels aan zijn dertiende jaar bezig is. Op basis van de leerlingenaantallen alleen al verdient deze proef de kwalificatie “geslaagd”, en het lijkt dan ook de hoogste tijd de experimenteerfase maar eens af te sluiten.
Niemand schijnt daar echt tegen te zijn, ook de bevoegde instanties op het ministerie niet, maar er is één groot probleem: het mag allemaal geen extra geld kosten. Ook nu moeten de scholen die meedoen aan het experiment zelf ruimte maken binnen het rooster, en dat gaat per definitie ten koste van de uren van andere vakken.
Waarschijnlijk krijgt filosofie binnenkort wel een officiële status, maar mogen de scholen zelf weten of ze er een deel van hun tijd en geld in willen steken. Omdat de leerlingenaantallen nog steeds teruglopen en een nieuw eindexamenvak veel moeizaam geknoei met roosters betekent, verwacht niemand dat scholen straks enthousiast en masse filosofie gaan onderwijzen.
Worden de pubers van Nederland daarmee tekort gedaan? Zijn kinderen van vijftien of zestien of zeventien trouwens niet wat jong voor zo’n vak? Wat vinden degenen die filosofie kiezen er leuk aan, en wat juist niet? Dat zijn vragen die zijzelf, hun leraren en hun ouders kunnen beantwoorden.
Twee enthousiaste propagandistes van filosofie als serieus examenvak (Karin Daalderop en Ida Jongsma) hielden onlangs een kleine enquête om de meningen eens te peilen.
Daalderop en Jongsma zijn filosofen, en geven beiden les op een middelbare school. De enquête legden ze voor aan leerlingen, hun ouders en leraren van de school waar Jongsma les geeft: het Montessori Lyceum in Amsterdam. Die school heeft de grootste filosofiepopulatie van het land: vorig jaar deden vier van de zeven klassen eindexamen filosofie, bij elkaar 92 kandidaten. Dat aantal groeit ieder jaar, komende zomer zullen 105 Montessori-leerlingen meedoen aan het centraal schriftelijk. En zo te zien met behoorlijk wat plezier.
Vrijwel iedereen die de vragenlijst ingevuld heeft zegt veel te leren en de stof belangrijk en interessant te vinden. De droom van iedere docent zou je haast zeggen. Daar komt nog bij dat ook de ouders en de leraren die andere vakken geven het bijna allemaal even prachtig vinden.
Wie het lesprogramma ziet kan daar wel inkomen. Filosofieboeken voor de middelbare school bestaan niet of nauwelijks, dat betekent dat het materiaal door de leraren zelf wordt samengesteld.
Op het Montessori Lyceum heeft dat geleid tot een aantrekkelijk ogende stapel ‘readers’: stukken tekst in alle soorten en maten, van Plato tot Marx, van Dessaur tot Darwin, alles verluchtigd met plaatjes, cartoons en opgaven zoals die aan het begin van dit stuk. Aan de hand hiervan worden de landelijk verplichte onderwerpen behandeld. Alle kinderen moeten bijvoorbeeld iets van ethiek, iets van sociale filosofie, maar ook iets van kennistheorie en wetenschapsfilosofie weten. Verder moeten ze in de loop van drie jaar een enorme lijst termen leren thuisbrengen (syllogisme, positivisme, premisse, marxisme noem maar op).
Veeleisend
Wordt er in de vierde nog veel ruimte gegeven aan het zelf bedenken van antwoorden op vragen als “Waarom zijn er mensen?”, “Hebben alle mensen hetzelfde doel in hun leven?” en “Hoe weet je dat iets waar is?”, in de hoogste twee klassen worden leerlingen verondersteld de antwoorden van ánderen te begrijpen en te overzien. De bedoeling is dat er tegen die tijd een vruchtbare voedingsbodem gelegd is, te weten: verwondering, al volgens Plato “het begin van de wijsbegeerte”. Wie geleerd heeft zich te verbazen over alledaagse dingen is een eind op streek.
Geen geringe opgave al met al. Filosofie blijkt dan ook als een weliswaar leuk en nuttig maar ook moeilijk vak gezien te worden. Opmerkingen als “Je moet er wel veel voor doen” en “Het is veeleisend en vraagt concentratie” zijn dan ook in grote getale op de enquêteformulieren terug te vinden. Daarnaast zeggen ze bijna allemaal dat ze “anders zijn gaan denken”: “Alles is veel gecompliceerder geworden” schrijft een meisje uit de vijfde, “Filosofie nuanceert mijn gedachten en traint mijn hersenen” vindt een ander.
Maar de lessen leveren ook aanhangers op. Een meisje van zestien schrijft bijvoorbeeld: “Sartre heeft mij doen beseffen dat ik de verantwoordelijkheid draag voor alles wat ik doe en zeg en die verantwoordelijkheid probeer ik en durf ik nu dan ook te aanschouwen en te dragen. Ik probeer mijn leven nu al existentialistisch in de delen.”
Dat existentialisme is trouwens ook op andere scholen een succesnummer. “Dat komt”, zegt Jongsma, “omdat ze op een leeftijd zijn waarop er van alles met ze gebeurt. Eigenlijk beginnen ze net. Dat betekent aan de ene kant dat je ze nog alles kunt wijs maken natuurlijk, (maar dat geldt voor alle vakken), aan de andere kant is het nou net zo leuk omdat ze voor het eerst de rijpheid hebben om zich van alles af te vragen. Het existentialisme met zijn nadruk op het individu past daar goed bij. En ze komen het ook weer tegen bij Frans.”
Dat het pubers zijn is wel vaker te merken. Jongsma: “Soms beginnen ze te roepen: wanneer gaan we het nu eens over échte dingen hebben? En als ik dan vraag wat ze daarmee bedoelen dan zeggen ze: over GEVOEL. Alsof er een echte oplossing is voor het leven en of ik het antwoord dan maar even wil geven! Maar dat is nou net filosofie: ze mogen er zelf achterkomen dat die oplossing er niet is”.
Een zekere hang naar alomvattende theorieën valt ook te bespeuren bij de onderwerpen waarover de leerlingen in de zesde een scriptie schrijven. Ze mogen dan helemaal zelf een filosoof, een stroming of een thema kiezen, de juf verbiedt alleen Kant en Hegel, “omdat ze zich daar per definitie aan vertillen”. Dingen die tijdens de les niet behandeld zijn kunnen nu een kans krijgen: “Reïncarnatie en Karma”, “Steiner en Kunst”, “Dromen, de stem van de natuur”, “Boeddhisme” en “Capra en het Keerpunt” zijn enkele van de titels die dat dan oplevert. Maar ook “De Stijl”, “Socrates”, “Black Power”,”Descartes” en “Schizofrenie” mogen.
Argumentatieleer
Over wat je kinderen van pakweg vijftien tot twintig op dit gebied moet en kunt bijbrengen verschillen de meningen overigens nogal. Juist omdat er geen schooltraditie voor filosofie is hebben leraren nogal wat vrijheid bij hun interpretatie van het vak. Lang niet alles is verplicht, het is een breed vak en leraren kunnen over het algemeen hun stokpaardjes vrijelijk berijden.
Die laatste mogelijkheid heeft bijvoorbeeld een kleine schoolstrijd tussen Amsterdam en het noorden van het land tot gevolg. Op het Stedelijk Gymnasium in Leeuwarden en het Praedinius Gymnasium in Groningen moeten ze niet veel hebben van de humanistische inslag van het Montessori Lyceum. Wetenschapsfilosofie, logica en argumentatieleer vormen daar de hoofdmoot.
Spruit in Groningen laat zijn leerlingen bijvoorbeeld zelf een empirisch onderzoekje opzetten (“Is het zo dat mensen die roken meestal ook drinken?”), en in plaats van het werkstuk dat de Amsterdamse kinderen moeten maken bestaat het schoolonderzoek in Groningen uit het toepassen van de netgeleerde argumentatieleer op een tekst.
Bij de behandeling van de geschiedenis van de filosofie ligt de nadruk op de periode van Copernicus tot Newton. Volgens Spruit is filosofie moeilijk, “maar het is het enige vak waar je iets aan hebt op de universiteit. Soms is het abstractieniveau van de kinderen nog niet ver genoeg ontwikkeld om de leerstof ‘voorstelbaar’ te maken. Dat geeft niet echt. Omdat ik alle lesmateriaal zelf heb gemaakt kan ik er ook mee ‘spelen'”.
Een voordeel van “werken met eigen werk” is dat je er volledig achter kunt staan en niet voortdurend allerlei voorbehouden hoeft te maken en dingen hoeft te verbeteren in het boek van een ander.
Pieron in Leeuwarden heeft zo langzamerhand een zee aan mogelijkheden voor zijn leerlingen geschapen: ze kunnen allerlei deelgebieden kiezen waar materiaal over bestaat. Zo hebben de leerlingen hier de mogelijkheid om zich in computers en Artificiële Intelligentie te verdiepen. Wetenschapsfilosofie moet volgens Pieron de harde kern van zijn vak zijn: “Daar hebben ze iets aan voor later”.
De meest zinvolle discussies kunnen zich volgens hem afspelen rondom de zogenaamde Nature/Nurture vraag (is iets aangeboren of aangeleerd?). Hij vertelt zijn leerlingen daar eerlijk bij dat hij als aanhanger van Skinner het meest in Nurture ziet. Dit in de hoop al te veel beïnvloeding te voorkomen.
Iets anders gaat het toe in de vierde en laatste dagschool waar leerlingen eindexamen kunnen doen in filosofie: de Christelijke Scholengemeenschap Oude Hoven in Gorinchem. Uiteraard krijgt “het bijbelse gezichtspunt” hier meer aandacht. Docent van der Kam zal hier in ieder geval niet geconfronteerd worden met een klas vol mensen die het Scheppingsverhaal niet kennen, iets dat Jongsma wel overkwam (“Ze vinden dat allemaal een onzin-verhaal, belachelijk gewoon. Dat we op zondag rusten omdat dat in de bijbel staat begrijpen ze ook absoluut niet”).
Van der Kam ziet het overigens als zijn taak zo objectief mogelijk les te geven. Soms zorgt hij zo voor eye-openers, bijvoorbeeld door zijn leerlingen erop te wijzen dat het idee van een onsterfelijke ziel in de bijbel nauwelijks voorkomt, en afkomstig is van Plato.
Uitslovers
Echt moeilijk lijken alleen die leraren het te hebben die filosofie moeten geven op scholen waar het geen eindexamenvak is. Binnen de kortste keren vallen ze, als ze niet uitkijken, in de maatschappijleer-klasse: lekker gratuit discussiëren en vliegtuigjes gooien. In het bijzonder de vier-HAVO klassen lijken niet vol lieverdjes te zitten.
Hier laat zich ook het duidelijkst het gebrek aan traditie voelen: de kloof tussen de universiteit waar de leraar vandaan komt en de HAVO-leerling blijkt stukken moeilijker te overbruggen dan die met het VWO. Bestaande teksten zijn gauw te moeilijk en bovendien moet de leraar nogal eens vechten tegen de tendens dat iemand die bijvoorbeeld een filosofieboek uit de bibliotheek haalt minstens een halve zonderling is en ieder geval een uitslover.
Betsy van Oortmarssen (ze werkt op de Stedelijke Scholengemeenschap in Leeuwarden) probeert grip op de klas te krijgen door op z’n jan-boerenfluitjes abstractere kwesties aan de orde te brengen. Ze begint bijvoorbeeld heel laag bij de gronds wat ethische problemen aan de orde te stellen: Een rolletje drop stelen bij de MIRO, (“die zit hier om de hoek, en dat gebeurt natuurlijk aan de lopende band”), mag dat? En is dat iets anders dan net zo’n rolletje stelen bij de kruidenier?
Vandaar moet dan de stap naar algemenere vragen over goed en kwaad gezet worden. Socrates behandelt ze door te proberen hem in deze tijd te plaatsen: “Stel je voor dat die man nou door onze straten stapt. Hoe zou dat zijn? Wat zou hij zeggen?”
Ook bij Daalderop klinkt soms nogal wat cynisme door over de mogelijkheden in haar vier-HAVO-klas. Ze geeft daar Levensbeschouwelijke vorming, “Maar”, zegt ze, “de leerlingen zijn niet in beschouwingen geïnteresseerd en niet in vorming, ze willen alleen maar leven “.
Er moet nog altijd een stok die hard kan slaan achter de schooldeur staan. Misschien moest filosofie maar eens een echt vak worden. Dan kunnen er ook fatsoenlijke lesprogramma’s voor allerlei schooltypes gemaakt worden, en dan kan de versnippering over andere vakken verdwijnen. Ook al leren kinderen soms alleen maar een beetje goochelen met termen, ze hebben in ieder geval de kans om minder zwart-wit te gaan denken.