door Liesbeth Koenen ©
27-03-1993
Vrij Nederland

Irène Curie

‘Ik heb helemaal nergens spijt van’

Irène Joliot-Curie, een vrouw, door Noëlle Loriot, Vertaling uitgeverij De Geus en Marianne Gossije, Uitgever De Geus, 288 p.

 

Aan het begin van de eerste wereldoorlog was het maken van röntgenfoto’s bepaald geen standaardprocedure. Daarvoor was het allemaal te nieuw. Meneer Röntgen zelf leefde nog, röntgenapparatuur bestond nauwelijks. Madame Curie, de beroemdste wetenschappelijk onderzoekster aller tijden, realiseerde zich direct het grote belang van dergelijke apparaten voor gewonde soldaten en richtte onmiddellijk na het uitbreken van de oorlog de eerste radiologische ambulance in.

Tijdens de slag aan de Marne reed die van ziekenhuis naar ziekenhuis. Gewonden konden zo ter plekke doorgelicht en geholpen worden. Niet lang daarna lobbyde Curie nog twintig mobiele röntgeninstallaties bij elkaar, ze werden bekend als “de kleine Curies”. Vlak achter het front bediende Madame jarenlang zelf de apparatuur. Maar ze stond er niet alleen. Marie Curies dappere assistente, nog maar zeventien toen ze aan dat zware werk begon, was haar dochter Irène.

Over Irène (later Joliot-)Curie heeft romanschrijfster en journaliste Noëlle Loriot een boek geschreven dat op de flap een “biografische roman” genoemd wordt. In Frankrijk was het naar verluidt een bestseller, en zojuist is de Nederlandse vertaling verschenen. Het leven van Irène lijkt me voor elke biograaf om van te watertanden. Er zijn zoveel dingen waar ze met haar neus bovenop en zelfs middenin heeft gezeten. Om te beginnen die ouders: Marie en Pierre Curie, de ontdekkers van radioactiviteit, toen nog uitsluitend gezien als een zegen voor de mensheid. Absolute helden van hun tijd, met dat romantische verhaal erachter: briljant Pools meisje komt naar Parijs, in armoe en ontbering zet ze door, studeert, wordt een vrouw van de wetenschap, ontmoet de man van haar dromen, ontvangt samen met hem een Nobelprijs, verliest hem vervolgens op tragische wijze doordat hij onder een paard-en-wagen komt, wint daarna nóg een Nobelprijs, en sterft tenslotte aan de gevolgen van de door haar ontdekte straling. Weinig biografieën zijn zo bekend.

En met Irène lijkt de geschiedenis zich te herhalen. De parallellen tussen haar leven en dat van haar moeder liggen voor het opscheppen: ook Irène is briljant, interesseert zich eigenlijk alleen voor de wetenschap, geeft niets om uiterlijkheden of luxe. Ook Irène valt voor een collega-natuurkundige, ook zij winnen samen een Nobelprijs. Beide dames zullen nooit lid van de Académie worden, want daar zijn ze nog niet gewend aan vrouwen.

Wel combineren ze levenslang werk en gezin (alletwee krijgen ze twee kinderen), zonder zich ooit als radicaal voorvechtster van het feminisme op te stellen. Ontspanning vinden ze beiden in de natuur en sport (veel wandelen). Tenslotte sterft ook Irène voortijdig (58 jaar oud, in 1956), hoogstwaarschijnlijk net als haar moeder aan de gevolgen van haar wetenschappelijk werk: ze heeft leukemie.

Dat is natuurlijk niet het hele verhaal. Inmiddels zijn de tijden een tikje veranderd en daar gaan ze ook mee door: Irène gaat als het ware de weg die haar moeder voor haar gebaand heeft verder af. Ze hoeft geen onderzoek te doen in een aftandse schuur, ze neemt het laboratorium van haar moeder over, en krijgt later de beschikking over weer betere faciliteiten.

Ook is een vrouw in de wetenschap iets minder uitzonderlijk geworden. Terwijl ze eigenlijk niet zo heel veel belangstelling heeft voor politiek (zij het meer dan haar moeder) schopt ze het toch tot de eerste vrouwelijke staatssecretaris (van Wetenschappelijk Onderzoek) in Frankrijk. Overigens de enige periode dat ze serieuze ruzies heeft met haar echtgenoot Fred Joliot. Die verwijt haar dat ze geen verstand heeft van politiek, wat waarschijnlijk waar is. Joliot zelf wordt een belangrijk lid van de communistische partij, iets dat ten tijde van de koude oorlog tot allerlei problemen leidt.

Irène blijft ook dan ferm achter haar man staan, zo is ze. Het lijkt alles bij elkaar een heel gelukkig huwelijk, al is Fred in het begin bang om “meneer Curie” te worden (wonderlijk genoeg gaat hij zich als ze getrouwd zijn wel “Joliot-Curie” noemen), en al is Irène vaak lange periodes in de bergen vanwege haar tuberculose, die pas na de Tweede Wereldoorlog met behulp van penicilline genezen kan worden.

Tot zover de puur biografische aspecten, maar het leven en lot van Irène Curie is ook op allerlei manieren met het lot van de wereld verbonden. Zo had ze alle gegevens in handen voor zowel de ontdekking van het neutron als de ontdekking van kernsplitsing. Maar ze zag het zelf niet. Puur op basis van haar onderzoek deden anderen die ontdekkingen. Ze stond dus aan de wieg van de atoombom en de kernenergie, die natuurlijk uiteindelijk ook weer voortkwamen uit het werk van haar ouders. Was ze misschien toch ietsje minder briljant? Voor iemand die met hart en ziel verslingerd was aan haar wetenschappelijk werk moet het haast wel een gruwelijk drama geweest zijn om tot twee keer toe er net naast te grijpen op een cruciaal moment.

Noëlle Loriot maakt er niet erg veel woorden aan vuil. Het is duidelijk dat ze met wetenschap maar heel weinig affiniteit heeft. Haar wereld is de cultureel-literaire, zo blijkt keer op keer. Foto’s van Irène doen haar denken aan romans van Scott Fitzgerald, Proust heeft dingen over de liefde bewezen enzovoort. In haar (wel lovenswaardige) pogingen Irène “in haar tijd te plaatsen” noemt Loriot telkens toneelstukken, films en boeken die in dezelfde periode uitkomen. Alleen wordt het op het laatst bijna lachwekkend hoe ze daar telkens aan toevoegt dat Irène helaas geen tijd had om naar theater of bioscoop te gaan, omdat ze nu eenmaal liever in haar laboratorium zat.

Van de passie voor de wetenschap die Irène en de kring rondom haar gaande houdt, begrijpt ze eigenlijk niets. Gevolg (of oorzaak, wie zal het zeggen) is dat de passages over de inhoud van het wetenschappelijk werk van de Curies en hun collega’s weinig of niets verhelderen. En dat is natuurlijk geweldig jammer, zeker als je daarbij bedenkt dat Loriot niet aflaat te vermelden dat al dat onderzoek het allerbelangrijkste in het leven van Irène is.

Desalniettemin heb ik het boek met behoorlijk veel plezier gelezen, al was het maar door de smakelijke anekdotes. Zoals deze, die laat zien hoe wars Irène is van beleefdheden en conventies: wanneer haar secretaresse haar een afwijzingsbrief voor een uitnodiging voorlegt, wil Irène die pas ondertekenen als de beleefdheidsfrase “Tot mijn spijt kan ik niet ingaan op uw uitnodiging” eruit is gehaald. “Ik heb helemaal nergens spijt van,” zegt ze. Bizar vond ik de bijnaam Miss Radium Eyes die de Amerikaanse pers Irènes fraaie zuster Eve toedacht. Een moeizame verhouding met de pers is trouwens ook nog een van de vele zaken die Irène van haar moeder erfde.

Irène Curie spreekt net als Marie tot de verbeelding. Ik denk dat Noëlle Loriot mooi voorwerk gedaan heeft voor een volgende biograaf die hopelijk het werk van Irène Curie de plaats kan geven die het toekomt. En die mag wat mij betreft ook wel wat beter schrijven: het boek dat er nu ligt is stilistisch niet zo best, het barst van de verwarrende ik-zij wisselingen en er wordt veel te raar heen en weer gehopst door de tijd.