Peptalks.nl
(rubriek: Deze week)
Deze week
Hoofddoeken en gekkigheid
‘Raad je ’t af, dan raad je ’t aan.’ Het is een wijsheid die ik, net als het prachtig onzinnige ‘mooi rood is niet lelijk’, altijd uitsluitend in het plat-Brabants heb gehoord. De stem van mijn vader of mijn moeder zegt in mijn herinnering zoiets als ‘rojdunnut óf, don rojdunnut oan’.
En ik hoor het vaak, want ik denk het vaak. Het is namelijk een heuse overweging in al die dilemma’s van tegenwoordig.
Neem de hoofddoek. Of nou ja, dat is nou net de vraag: moet je die nemen? Moet je het nemen dat grote aantallen vrouwen menen hun haren te moeten bedekken? Daarin gesteund, aangemoedigd, geprest door minstens even grote aantallen mannen?
Kun je een dergelijke ongelijkheid, die bovendien mannen tot een soort wilde beesten verklaart, accepteren? Of leiden verzet en protest ertegen juist alleen maar tot het nog aantrekkelijker maken om iets om je hoofd te knopen? Zijn al die behoofddoekte hoofden inmiddels zelf vooral een vorm van verzet en protest tegen van alles?
Kan zijn, maar toch. Ik kan het niet helpen. Steeds meer voelt elke hoofddoek die ik in de tram, in de winkel of op straat tegenkom als een klap in m’n smoel. Ik reageer er fysiek op, merk ik, zo ver-schrik-ke-lijk vind ik het.
Het is 25 jaar geleden dat ik in Amsterdam-Oost woonde en allemaal moslim-overbuurvrouwen had, die eindeloos uit het raam stonden te staren. Treurend, eenzaam. Buiten kwamen ze ongeveer eens per week, als ze in lange regenjas, met hoofddoek uiteraard, drie passen achter hun man lopend naar de supermarkt gingen.
Het contrast met mijn volstrekt vrije bestaan vond ik schrijnend. Het maakte me tegelijk extra gelukkig met mijn eigen grenzeloze mogelijkheden, waarvan ik heel goed wist dat die pas door de generatie pal voor mij veroverd waren.
Maar ik was nog een genadeloos optimistische aanhangster van de vooruitgangsgedachte. Bij de aanblik van de troosteloze vrouwen (meisjes, het waren generatiegenotes – wat ik me niet goed genoeg realiseerde op dat moment), troostte ik mezelf dat het met de achter-hun-man-aan-slofsters om een fase ging. En dat hoe dan ook de volgende generatie – die vanzelf met het Nederlands zou opgroeien – niet meer aan die gekkigheid mee zou doen.
Dat werd bevestigd toen ik niet lang daarna een zomer door half Turkije trok. Overal hetzelfde beeld. Oma’s in zwarte lange, traditionele gewaden, moeders in regenjas met hoofddoek, en de (klein)dochters in gewone kleren zonder iets op hun hoofd.
Dat het maar door en door zou gaan met die importbruiden en –bruidegommen, waardoor je steeds weer een anderhalfste in plaats van een volgende generatie kreeg, heb ik niet voorzien.
En ook niet dat dat gegeloof van die gevaarlijke mijn-god-is-de-enige-ware-godsdiensten nog steeds maar zo serieus genomen zou worden.
Daarin zit ’m dus het dilemma. In al die vrouwen die (al dan niet stiekem) graag af zouden willen van hun haarbedekking en het bijbehorende gedachtegoed. Die kunnen wat mij betreft niet genoeg steun krijgen, maar als iedereen doet alsof hoofddoeken normaal zijn, wordt het een hels karwei voor ze.
Slim (re)ageren, dat is de opdracht, maar tegelijk de vraag, want wat is slim in dezen?
Ik krijg denkelijk nog wel even de kans daarover na te denken, want de hoofddoek komt telkens terug. Net als het handen geven, dat afgelopen week weer eens prominent langskwam. Het is allemaal hetzelfde. Ik beraad me, maar wou dat ik raad wist.