Akademie Nieuws
Prof. Meijler van het ICIN
“Het hart levert niet op krediet”
Er wordt goede koffie, mét cafeïne, geschonken bij het ICIN, het Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland. “Júist met cafeïne,” zegt instituutsdirecteur Prof. F.L. Meijler, “die décafeïne heeft een hoger cholesterolgehalte, net als gekookte koffie. Ach, weet u, als het om het hart gaat wordt er heel veel onzin beweerd.”
“Dat komt omdat we moeilijk kunnen aanvaarden dat we iets niet weten. We willen voor elk probleem een oplossing, en dat geldt ook voor artsen. Dat zijn net mensen. Die zeggen liever niet tegen een patiënt ‘ik weet niet hoe u er aan komt’. Dat verkoopt ook slecht natuurlijk. Ik ben erg doortrokken van het tekortschieten van onze kennis. We weten onvoldoende hoe het hart werkt, want telkens als we een gordijn hebben opgetrokken blijkt er weer een ander achter te hangen.”
Meijler (65) komt er een paar keer op terug. “We willen zo graag verklaringen, daaraan danken godsdiensten hun bestaan, maar we hebben niet voor alles een verklaring. Als twee dingen gelijktijdig optreden betekent dat nog niet dat er een oorzakelijk verband is. Professor Durrer, de oprichter van het ICIN, zei altijd ‘ja, ja, als ze in Afrika op de tamtam slaan krijg je een zonsverduistering’. Dat er dus een causaal verband zou zijn is natuurlijk bullshit. Het klopt allemaal niet. Preventie geeft geen garanties. Johan Cruyff bijvoorbeeld had met al die sport juist gezond moeten zijn. Ik zeg niet dat die veertig sigaretten per dag waar iedereen het over had en de spanningen géén ongunstige factoren geweest zijn, maar je komt ook coronair lijden tegen bij niet-rokende rentenierende vegetariërs.”
Zuurstofschuld
Coronair lijden is jargon voor het terrein waar het ICIN zich op richt: problemen in het functioneren van de kransslagaders, de twee slagaders die de hartspier verzorgen, en die dus van vitaal belang zijn voor de bloedsomloop en zuurstofvoorziening in ons lichaam.
Meijler: “Het hart is een bijzonder orgaan. Je hebt er natuurlijk maar een van, maar het is ook het enige orgaan dat niet levert op krediet. Andere organen kunnen nog wel functioneren met een ‘zuurstofschuld’, maar de hartspier heeft de gekke eigenschap dat hij al zijn geld meteen opmaakt: zodra er een blokje bloed naar het hart gaat wordt het direct ook weer helemaal leeggemaakt. Een kransslagadervernauwing is echt heel vitaal, want dat kan maken dat er niet voldoende bloed de hartspier bereikt.”
“Hoe het hart werkt is natuurlijk in zekere zin wel bekend, en ook al zijn we voor sommige dingen nog in het stadium van het geloof, mijn nieuwsgierigheid wordt wel altijd gewekt. En ik ben ook vervuld van de pure schoonheid, de perfectie van het hart. Dat is tachtig, negentig jaar lang in staat om tussen de vijf en tien liter bloed per minuut uit te pompen. Reken maar uit wat dat betekent. Dan kom je al gauw op 7000 liter per dag. Het rendement is enorm, er is geen pomp, geen machientje dat zo effectief werkt. En het loopt overal op, het vreet echt alles.”
Beperkte middelen
Het ICIN kan helpen bij de zoektocht naar de precieze werking van het hart, maar eigenlijk bestaat het instituut niet, zegt Meijler: “Het is een state of mind. Het werk gebeurt niet hier, maar op de verschillende universiteiten, inde ziekenhuizen en de laboratoria. Dit hier is een kantoor waar projecten gecoördineerd worden.”
“Professor Durrers optiek was indertijd dat in een klein land met beperkte middelen en talenten het diagnostiseren en behandelen van cardiale calamiteiten beter gebundeld kon worden. Het gevolg is geweest dat de cardiologie het in Nederland goed gedaan heeft. Wij zijn bijvoorbeeld heel vroeg begonnen met spectroscopisch onderzoek. Dat maakt gebruik van de magnetische resonantie in het hart, een fysisch principe waarmee je de biochemie binnenin een cel kunt bestuderen, zonder dat je die cel kapot hoeft te maken. Die chemische processen zijn om te zetten in beeld. Daarmee kun je de menselijke hartspier onderzoeken, en dat is bijvoorbeeld heel belangrijk bij harttransplantaties.”
Meijler, zelf cardioloog met nog steeds een paar patiënten, volgde ICIN-oprichter Durrer in 1983 op. Op het ogenblik is het instituut gevestigd in het ‘winkelhart van Nederland’ Hoog Catharijne in Utrecht, maar het begon allemaal in 1973 met samenwerking van de ziekenhuizen van de UvA, de VU, Utrecht en Rotterdam. De andere universiteiten sloten zich later aan.
Toen het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, waar Durrer werkte, een hartkliniek gebouwd had, kwam daar wat bureauruimte voor het ICIN. Na de sluiting van het WG maakte het instituut een kleine rondgang door Utrecht: van het Academisch Ziekenhuis, via het bestuursgebouw van de universiteit nu dan sinds een paar jaar de Catharijnesingel.
Een praktisch gelegen plek, vindt Meijler: “Eens in de maand komen alle hoogleraren hier, en het scheelt gewoon reistijd. Zelf ben ik vanuit hier met een beetje geluk in een half uur op de Akademie. Maar het is hier natuurlijk niet de ambiance van een universitair ziekenhuis, en ik mis die wel.”
Alles bij elkaar werken er in het niet-bestaande instituut toch nog zo’n 65 mensen. Velen part time of op tijdelijke basis. Bij het ICIN geen klachten over ruimtegebrek: er is net een vleugeltje bijgekomen dat nog niet eens ingericht is. Bij de PUI-operatie is het ICIN-budget van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen overgeheveld naar de KNAW, die Meijler als lid goed kende. De basisfinanciering bedraagt 2,8 miljoen gulden, maar de omzet is bijna tien miljoen. Het ICIN heeft onder andere wat Meijler een “marriage de raison” noemt gesloten met de Hartstichting.
Meijler: “Die heeft in de fondsenwerving een monopolie. Wanneer wij als ICIN de straat op gaan dan komt er gewoon minder geld binnen. Dus financiert de Hartstichting sommige projecten. Momenteel zijn we aan het praten over een lump sum, in plaats van die betaling per project.”
Maar ook de industrie is soms bereid veel geld te steken in onderzoek. Bijvoorbeeld in het ICIN-project dat Regress heet. Meijler: “Dat is een onderzoek naar het effect van cholesterolverlaging op het ziektebeeld van het kransslagadersysteem bij mannen tussen de 55 en 70. Die mannen hebben wel coronair lijden, maar geen verhoogd cholesterolgehalte. De vraag is of er een ‘vertraagde progressie’ plaatsvindt, dat wil zeggen: een langzamere achteruitgang bij de patiënt, wanneer je toch die cholesterol verlaagt. Dat kan met een spulletje dat pravastatine heet. De industrie stopt twaalf miljoen in dit onderzoek dat nu dik een jaar loopt. Die hebben hooggespannen verwachtingen.”
“Kijk, er zijn drie manieren om patiënten met een kransslagadervernauwing te behandelen: je legt een ‘omweggetje’ aan, een by pass, of je dottert ze, dan maak je de doorgang wijder door in de ader een soort luchtballonnetje op te pompen, of je geeft ze medicijnen. Nou werd er altijd gedacht dat die drie groepen ongeveer even groot waren, maar het blijkt dat de meeste patiënten medicijnen krijgen. Dat is dus een hele grote markt.”
Enthousiasme
“Ikzelf verwacht van het onderzoek niet zo erg veel, omdat we eigenlijk niet weten wat we doen. Coronair lijden en een hoog cholesterolgehalte zijn wel gecorrelleerd, maar het is natuurlijk niet gezegd dat je de ziekte geneest wanneer je die cholesterol nu maar omlaag brengt. Een geneesmiddel is volgens mij toch een middel in plaats van een doel. Wat niet wegneemt dat ik wel eens zou willen weten of zo’n kunstmatige cholesterolverlaging effect heeft. Door die vraag wordt mijn enthousiasme voor het project ingegeven.”
Sinasprilletje
Het ICIN coördineert ook een onderzoeksproject naar het openhouden van by passes. Het blijkt dat bij een flink aantal mensen zo’n by pass een jaar na de operatie weer dicht zit. Geef je ze anti-stollingsmiddelen en asperine dan is er meer kans op succes. In welke volgorde en verhouding die middelen toegdiend moeten worden is wat er onderzocht wordt.
Meijler: “Vanuit Groningen komen er razend interessante resultaten. Nog niet alles staat helemaal vast, maar het lijkt er toch op dat je die patiënten het beste eerst even kunt anti-stollen, en daarna moet je ze asperine geven. Dat hoeft maar een heel klein beetje te zijn, zoiets als er in een sinasprilletje zit. Anti-stollingsmiddelen zijn heel duur, en daar blijken we maar weinig van nodig te hebben. Deze studie gaat tientallen miljoenen per jaar besparen. Daarom vind ik ook dat WVC wel eens een paar centen aan ons kan uitgeven. Kosten in de wetenschap moeten niet je eerste incentive zijn, maar je kunt ze wel in de gaten houden.”
Dan is er nog het netwerk met de prachtige naam CADANS. Meijler: “Ook daarin zijn we niet meer dan een soort transformatorhuisje, we hebben hier alleen een paar computertjes staan. In CADANS komen informatica en cardiologie samen. Het is een netwerk tussen de onderzoekscentra waarin patiëntengegevens zitten. Bijvoorbeeld de ECG’s van alle Academische Ziekenhuizen, en angiogrammen, dat zijn röntgenopnames van de kransslagader.”
“CADANS is echt een goed voorbeeld van het bundelen van krachten. Stel, je wilt weten hoe het met een bepaalde afwijking zit bij vrouwen van veertig met rood haar – ik noem maar iets willekeurigs – dan is het prettiger als je een miljoen electrocardiogrammen tot je beschikking hebt dan bijvoorbeeld maar tienduizend.”
Meijler spreekt met verve over alle ICIN-activiteiten. Publiciteit is vreselijk belangrijk, zegt hij, ook al omdat politici pas iets doen als het moet, dus als er ergens belangstelling voor is. Die belangstelling moet je wekken. Daarom geeft het instituut bijvoorbeeld ook een kleurrijk en glanzend ICIN Journaal uit. Maar Meijlers neiging om aan de weg te timmeren geeft tot zijn spijt niet altijd het gewenste resultaat.
Zo vindt hij het nog steeds jammer dat geen enkele omroep de prachtige film heeft willen uitzenden van de walvisexpeditie waarvan hij een paar jaar geleden deel uitmaakte. Dat was meer een privé- dan een ICIN-onderneming, maar Meijler wil er graag over vertellen. Vooral ook omdat hij hoopt binnenkort opnieuw op jacht te kunnen gaan naar het enige electrocardiogram dat nog niet bekend is: dat van de walvis.
Waarom de walvis? Meijler: “Dat is echt een fascinerend verhaal. Kijk, de walvis is het grootste zoogdier dat er bestaat. Een walvissenhart kan zo groot zijn als een paard. Maar dat hart is wel gebouwd met de blauwdrukken en de bakstenen van een mensenhart, en dat geldt ook voor een muizenhartje. Ze zijn allemaal hetzelfde. Voor alle harten van zoogdieren geldt dat ze pas samentrekken na een elektrisch signaal. Dat is wat een ECG signaleert.”
‘Als je nu de ECG’s van al die dieren vergelijkt dan blijkt er iets merkwaardigs. Neem bijvoorbeeld een rat van een half pond. Die heeft een hart dat een of anderhalve gram weegt. Een olifant kan twintigduizend keer zo zwaar zijn, en die heeft dan ook een hart van bijvoorbeeld vijfentwintig kilo. Van al die beesten kennen we de ECG’s. Een ECG meet zoals gezegd een prikkel, een elektrische impuls. Die begint ergens en verplaatst zich. Hij gaat van A naar B. Bij een rat duurt dat bijvoorbeeld 35 milliseconden, en bij een olifant 350 milliseconden, dus tien keer zo lang. Maar de afstand die overbrugt moet worden is bij de olifant veel meer dan tien keer zo groot.”
“En dat terwijl al die harten van hetzelfde materiaal en volgens het zelfde plan gebouwd zijn. Dat is verbazingwekkend. Op dit moment kennen we de getalletjes van alle zoogdieren, behalve die van de walvis. Het probleem is dat je bij een beest van dertig, veertigduizend kilo op het juiste moment op de juiste plek een electrode moet aanbrengen. De vorige keer is dat niet helemaal goed gelukt. Alleen al om het hele spectrum compleet te krijgen wil ik het daarom nog een keer proberen.”
Estafette
“Maar die gegevens zijn ook belangrijk voor mensen. Ze kunnen ons helpen om ritmestoornissen te begrijpen. Mijn idee is nu dat er sprake is van een soort estafette: het gaat niet om een en dezelfde prikkel die door het hele hart gaat, de prikkel wordt als het ware ‘overgegeven’. Ik denk dat dat gebeurt bij de bindweefselring die tussen de hartboezem en de kamers zit. Dat is een barriere waar de impuls niet overheen komt. Daar vindt dus de overdracht plaats. En het oponthoud bij het doorgeven van het stokje is in kleine hartjes relatief groot. In een walvissenhart moet het dus razendsnel gaan. Hoe snel precies wil ik graag meten.”
“En weet u, walvissen zijn van die aardige, intelligente beesten. Hun onderlinge communicatie is groot, ze vertonen sociaal gedrag en ze beschikken over een fantastisch navigatievermogen. Je kunt ze zo achterna varen. En ze hebben ook zo’n interessante manier van vrijen: altijd in een trio. Dat komt omdat ze zo groot en log zijn. Een mannetje moet het vrouwtje tegenhouden terwijl het andere mannetje met haar paart. Of ze daarna van plaats wisselen is niet bekend.”