door Liesbeth Koenen ©
09-1991, nr. 11
Maandblad O

TAAL

Het eeuwige taalchagrijn

Ze geven het nooit op. Wekelijks zijn ze goed voor minstens een hele kolom in de brievenrubrieken van de dagbladen. Ik noem ze de taalchagrijnen.

Ze zijn boos dat de krant ‘chique’ spelt (dat betekent tabak!) of dat een plaats ‘plek’ genoemd wordt, of dat zelfs Van Dale nu al het woord ‘behartenswaardig’ heeft opgenomen, en altijd is de boodschap dat het bergafwaarts gaat met onze taal en cultuur. Ik volg dat gevecht tegen de bierkaai met een mengeling van geamuseerdheid en ergernis. Het verontruste burgermansfatsoen dat er dikwijls uit spreekt doet me grinniken. Hinderlijk vind ik het volmaakte gebrek aan inzicht in de eigenschappen van taal, en de ontstellende arrogantie om te denken dat je je eigen smaak als norm op kunt leggen aan de rest van het land.

Laatst kreeg ik toevallig een oud boekje in handen van een soort ingezonden-brievenschrijver-in-het-kwadraat. Zo’n zuiver geval van een taalchagrijn had ik nog nooit gezien. Meneer N.C. ten Hagen laat zijn verontwaardiging en woede helemaal de vrije loop.

Mijn eigen geamuseerdheid en ergernis bereikten nieuwe toppen bij het lezen van passages als:  “Tientallen voorbeelden zijn er aan te halen van het stupide negatief-gewauwel van omroepers, verslaggevers, ministers, staatssecretarissen, kamerleden en verder allen die voor radio of televisie hun woordje doen! Het is duidelijk dat die negatievelingen min of meer geschift zijn, maar de waanzin is in Nederland zo verbreid, dat het voor een normale nederlander steeds moeilijker wordt aan de infectie te ontkomen. De nederlander die nog gewoon, normaal en beschaafd nederlands spreekt en schrijft, wordt door de dwazen voor ouderwets, bekrompen of iets van dien aard aangezien! Zij kijken je met kalfsogen aan, als je je best doet je taal zo zuiver mogelijk te spreken of te schrijven, vrij van idiotismen, grammaticale fouten, schuttingwoorden, kwajongens uitdrukkingen en perversiteiten!! … Wat een wanorde in Nederland, wat een schooiers, wat een oplichters, wat een verslaafden en sadisten, wat een vandalen en gedegenereerden, maar vooral wat een schenners van de nederlandse taal!!”

Heilige verontwaardiging heeft altijd iets ontroerends. Ten Hagen weet zo absoluut zeker dat hij gelijk heeft en dat hij alleen maar hoeft uit te spellen hoe verschrikkelijk het in dit land gesteld is, om iedereen te overtuigen. En daarmee het geestelijk verval een halt toe te roepen. Wie zijn 93 pagina’s tellende, in eigen beheer uitgegeven boekje De verloedering van onze nederlandse taal gelezen heeft kán toch niet anders dan onmiddellijk zijn leven beteren. Dat rotsvaste geloof spreekt uit elke pagina, en dat moet Ten Hagen op de been gehouden hebben terwijl hij al die uitroeptekens zat te tikken.

Toen hij eind jaren zeventig zijn aanklacht schreef was Ten Hagen zelf al ver in de zeventig. Waarschijnlijk leeft hij nu niet meer, maar uitgestorven is zijn soort nog lang niet. N.C ten Hagen is exemplarisch voor een grote groep mensen.

De meesten zullen zich in iets bedektere termen uitdrukken, en ik hoop dat het niet allemaal net zulke academici-haters zijn (“die zielige mannetjes en vrouwtjes die zo graag drs. of dra. voor hun naam willen hebben”, “.. juristen of andere lieden met een titel voor hun naam, hetzij professor, doctor, ingenieur of het stumperige drs. missen geheel de kennis des onderscheids. Dat wil zeggen dat zij in ’t geheel niet intelligent zijn.”, “die zogenaamde ontwikkelden of geleerden!!”), maar Ten Hagen vertolkt beslist de gevoelens van een deel van het volk.

Dat volk vindt natuurlijk dat alles minder wordt, maar dat is niet interessant. Veel opvallender vind ik dat bij allen die ten strijde trekken tegen de verloedering van onze mooie moedertaal dezelfde misverstanden leven.

Om te beginnen halen ze altijd taal en spelling door elkaar, een vergissing die bijna de complete gealfabetiseerde wereldbevolking maakt. Ook Ten Haven is er diep van overtuigd dat de spellingsvereenvoudiging van vlak na de oorlog het Nederlands vereenvoudigd heeft. En hij heeft het dan speciaal over het afschaffen van de verplichting om verbuigings-n-en (‘van den ouden man’) te schrijven. (Overigens: bent u zich er van bewust dat het volgens de wet nog steeds toegestaan is ze wel te gebruiken?).

Maar dat die verplichting verdween had er alles mee te maken dat niemand die dingen meer uitsprak. Dat gebeurde hooguit nog bij het voorlezen van teksten, niet in alledaagse conversaties.

Het Nederlands was dus al veranderd, de spelling hobbelde daar achteraan. En zeker: het moet voor al die kinderen die die n-en nooit hoorden, en er dus ook geen intuïties over hadden, een hele opluchting zijn geweest dat ze ze niet langer hoefden te schrijven.

Dat het Nederlands door het verdwijnen van de naamvallen gemakkelijker geworden is, denken veel Nederlanders die nu leven en die Duitse rijtjes hebben moeten stampen. Maar het is flauwekul. Een Duits kind leert heus niet moeizamer Duits dan een Nederlands kind Nederlands.

Maar met deze kwestie zitten we wel bij de kern: de gedachte dat je via het onderwijs – dus van overheidswege – taalveranderingen kunt opleggen danwel tegenhouden is de grootste denkfout van wereldverbeteraars à la Ten Hagen.

De taalgemeenschap is het ongehoorzaamste stuk vreten dat je kunt bedenken. Die luistert nergens naar, alleen naar zichzelf. Neem het verdwijnen van die naamvallen: dat is een flink uit de kluiten gewassen taalverandering. Een die zich volkomen buiten het onderwijs om voltrokken heeft. Die zelfs lijnrecht tegen het onderwijs inging.

Ach, het is natuurlijk ook waanzin om te denken dat je je moedertaal op school leert. Op school leer je lezen en schrijven. En ontleden, de bron van weer zo’n onuitroeibaar misverstand. Hoe vaak zou ik nou al gehoord hebben dat ‘men’ tegenwoordig de grammatica van het Nederlands niet meer kent? Ook bij Ten Hagen is het raak, en net als zovelen met hem concludeert hij dat men dus “onze nederlandse taal” niet meer kent.

Stel je voor, dat zou een mooie boel zijn. Als we werkelijk de grammatica van het Nederlands niet meer kenden dan konden we niet met elkaar praten. Maar dat bedoelen de klagers niet.

Met ‘de grammatica kennen’ willen ze zeggen: in staat zijn woordsoorten en zinsdelen te benoemen. Nuttige vaardigheden soms, daar niet van. Ik geloof dat een beetje inzicht in je eigen taal je bijvoorbeeld beslist kan helpen bij het leren van een andere taal. Maar het gaat om inzicht in de kennis die je al had.

Want wie Nederlands als moedertaal heeft kent daarmee vanzelf de grammatica van het Nederlands. Zo simpel is het echt. Zij het dat die kennis wel oneindig veel complexer en interessanter is dan het grammatica-onderwijs op school laat zien. Aan wat ze je daar leren zou je in het dagelijks leven bij lange na niet genoeg hebben.

En dan nog … , probeer u maar eens voor te stellen hoe het zou zijn om inderdaad bewust zinnen te gaan bouwen aan de hand van schoolgrammaticakennis.

Gaat u een hoofdzin of een bijzin maken, of een samengestelde zin? Wordt het misschien een vraag? Waar komt het onderwerp? Vooraan? Kies daar dan een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord of een naam of een verzelfstandigd werkwoord voor, zet daar al of niet een lidwoord bij, of een aanwijzend voornaamwoord of een paar bijvoeglijke naamwoorden, of construeer eerst een zin die de rol van onderwerp kan nemen, waarvoor dan al die keuzes – en nog meer – ook weer gemaakt moeten worden.

Als je bij het praten zo na moest denken zou je gek worden. Andersom, luisterend, zou het ook niet echt opschieten. Prettig dat je eigen zinnen bouwen en die van anderen interpreteren in het normale leven ongemerkt gaat.

Daarom schenken de Ten Hagens er ook nooit werkelijk aandacht aan. De Ten Hagens denken diep in hun hart dat woorden en uitdrukkingen een taal maken. Die vallen hun op. En het moet gezegd: op dat vlak verandert er ook altijd het meest.

Daar kun je volgens de taalchagrijnen dus ook zien dat het Nederlands ziek is, en “taal-injecties en taal-pillen nodig heeft tegen de voortwoekerende infectie” om Ten Hagen nog maar eens aan te halen. Het Nederlands is volgens hem besmet geraakt met “idiotismen” van domoren, stuntels, kwallen, schooiers, taalverminkers, kortom: onbeschaafde lieden, de geestelijke sadisten in onze samenleving. En dat worden er steeds meer. Ze martelen Ten Hagen en andere “beschaafde, intelligente personen” door onverdraaglijke woorden te bezigen als ‘uiteindelijk’, ‘eigentijds’, ‘persoonlijk’, ‘normaliter’ en ‘hartstikke’. Allemaal “ziektes”.

Grof geschut voor woorden waar nu al helemaal niemand meer problemen mee zal hebben denk ik. En altijd zijn het dezelfde argumenten waar mensen als ten Hagen mee komen: de woorden zijn ‘overbodig’ of ‘onlogisch’. Zeggen dat je iets “met eigen ogen” gezien hebt is dom, want met wiens ogen had je het dan willen doen. Iets “ontzettend leuk” vinden kan niet, want die twee woorden spreken elkaar tegen. “Niet slecht” zeggen tegen iets dat je goed vindt is ook al uit den bozen, want waarom zou je?

Ja, waarom zou je. Voor de variatie meneer Ten Hagen, of uit speelsigheid, of om er de nadruk op te leggen. Eens een ander woord gebruiken, of een woord anders gebruiken geeft de kans iets extra’s te doen, wat creativiteit kwijt te raken.

Goed voor de geestelijke gezondheid, om een onderwerp aan te snijden dat u ook graag van stal mag halen. Ten Hagen vindt zelfs dat er een GEESTELIJKE GEZONDHEIDSDIENST (hoofdletters van hem) moet komen, om het Nederlands van de verloedering te redden. Voor je het weet heb je Orwells Thought Police in huis. Ondertussen trekt geen taal zich iets aan van reactionaire praat. De taalchagrijnen mogen tot in lengte van jaren humeurig blijven, taal is daar totaal ongevoelig voor. Ten Hagens aller landen: toe, spaar jezelf de moeite en stop je energie eens in iets waar je misschien nog wat voor terugkrijgt. 

Noot: Hierna schreef ik nog één column, maar de volgende O is nooit meer uitgekomen. Einde van een blad dat in zijn onderwerpskeuze z’n tijd nogal ’s vooruit was. Ik heinner me nog dat ik de column wel betaald heb gekregen. Reden te meer hem toch een keer te publiceren. Als extraatje. Hier komtie.

EXTRA

Nooit gepubliceerde column

TAAL

Shampoo in een eeuwigdurende loop

Weet u hoe u uw haar moet wassen? Ik ook. Al jaren. Maar de producent van mijn shampoo denkt dat we het niet weten. Want zo lang als ik me kan herinneren ‑ en ik ben heel trouw aan mijn merk ‑ staat er een gebruiksaanwijzing op iedere fles die ik koop. Ik geloof niet dat de tekst ooit wezenlijk veranderd is, dat zou me opgevallen zijn: op de w.c. en in bad heeft een mens vaak niets beters te doen dan te lezen wat hem toevallig voor ogen komt.

Bijna ritueel lees ik daar dan ook dezelfde woorden honderden keren opnieuw. Schoonmaakmiddelen, wc‑papier, douche‑gel, alles wat maar in een beschreven verpakking zit valt ten prooi aan mijn onbedwingbare leeslust.

Dat zinloze lezen geeft een vervreemdend effect. Voor hele zinnen geldt blijkbaar hetzelfde als voor losse woorden: als je ze maar dikwijls genoeg herhaalt krijgen ze op den duur iets raars. Vooral kinderen spelen dat spelletje graag: vijftig keer achter elkaar erwt of tafel of speelgoedautootje of iets dergelijks zeggen.

Elk woord wordt op die manier ‘gek’, en dat komt omdat het los wordt gemaakt van zijn inhoud. De koppeling vorm‑betekenis gaat meestal zo automatisch dat we ons niet eens bewust zijn van het feit dat woorden allebei die aspecten hebben. Sterker nog: vorm en inhoud zijn zo verbonden dat wie voor het eerst een vreemde taal leert het vaak eigenlijk maar idioot vindt dat Fransen, Duitsers of Engelsen tegen een tafel niet ook gewoon tafel zeggen.

Taalbespeler Battus speelt in zijn Encyclopedie prachtig op die kinderlijke gedachte in door onder het lemma ‘taal’ te vermelden dat onze taal een wonder van vernuft en charme is, wat je onder meer direct kunt zien aan het feit dat wij voor een tafel het handigste en precies raakste woord ‘tafel’ hebben. En zo is het. Voor ons gevoel dan, en zolang we er niet over nadenken of woorden en zinnen isoleren. 

Maar ik geloof nooit dat de schrijvers van teksten op allerlei wc‑ en badkamerproducten zich realiseren dat hun schrijfsels vanzelf holle frasen worden voor veel mensen (ik deel mijn afwijking ongetwijfeld met heel wat anderen). Zij hebben andere bedoelingen.

Aan die van mijn shampooproducent erger ik me al jaren. De gebruiksaanwijzing luidt namelijk alsvolgt: ‘Op vochtig haar inbrengen. Licht inmasseren. Even laten inwerken. Zorgvuldig uitspoelen. Behandeling herhalen.’ Wat de fabrikant wil, is denk ik het volgende: ik moet mijn haar niet één maar twee keer wassen en zo zijn omzet verdubbelen.

Dat is natuurlijk onzin. Als je je haar net gewassen hebt dan is het bij een fatsoenlijke shampoo schoon, en dat is nu net het moment waarop je het niet hoeft te wassen. Een goedkope verkooptruc dus, zij het een waaraan wel meer fabrikanten zich schuldig maken.

Misschien erger ik me daarom uiteindelijk nog het meest aan de fout die de maker van dit toch zo eenvoudige tekstje gemaakt heeft. Hij (of zij, wie zal het zeggen), zegt namelijk niet wat hij bedoelt. Wie deze gebruiksaanwijzing opvolgt staat tot in lengte van jaren  zijn haren te wassen. Het rijtje opdrachten keurig uitvoeren leidt er immers toe dat je iedere keer opnieuw de behandeling herhaalt.

Waren we geen mensen, maar computers dan zouden we met deze voorschriften vast komen te zitten in een eeuwigdurende lus. Tot ons geheugen vol was. Iets dat trouwens bij mensen veel eerder het geval is dan bij computers.

In de structuur van menselijke taal kom je dat ‘Drosteblikjes‑effect’ namelijk ook heel veel tegen  (je kunt bijvoorbeeld binnen een zin een bijzin beginnen, waarin weer een bijzin zit, waarin enzovoort), maar erg ‘diep’ kijken kunnen we meestal niet.

Probeert u de volgende zin maar eens uit te plussen: de tekst op de shampoo die het meisje dat haar haar dat vies was wilde wassen las bevatte een onzinnige gebruiksaanwijzing.

Daar zit het randje van ons geheugen. Meer ‘tussenresultaten’ (het bijhouden van wat bij wat hoort, taal is vaak rekenen) kunnen we blijkbaar niet vasthouden.

Maar ook met die geheugenbeperkingen is het Droste-effect (of: recursie) verantwoordelijk voor een van de belangrijkste kenmerken van menselijke taal: het oneindig aantal mogelijkheden om zinnen te bouwen.

Recursie is echt een natuurverschijnsel. Maar geen gemakkelijk begrip. Dat je iets op zichzelf kunt toepassen, dat je binnen de uitvoering van een procedure diezelfde procedure kunt ‘aanroepen’, is een gedachte waar iedereen in eerste instantie aan moet wennen.

Een verhelderend voorbeeld van een recursieve wet vind ik De Wet van Hofstadter. Die luidt aldus: ‘Het duurt altijd langer dan je denkt, ook al houd je rekening met de Wet van Hofstadter.’ Een perfecte formulering van een overbekende frustratie: je wéét dat het langer zal duren dan je nu denkt, en dan nog valt het altijd tegen.

Hofstadters wet staat in zijn – ten onrechte veelal ongelezen gebleven – tophit Gödel, Escher, Bach. Daarin worden overigens allerlei recursieve structuren en processen besproken. Ook de in de jaren tachtig pas echt populair geworden fractals, die prachtige grillige patronen die zichzelf herhalen en die je terugziet in kustlijnen, bomen, bergen en dergelijke.

Maar recursie zit in de meest simpele dingen: bij gewoon tellen herhaal je ook steeds dezelfde stap, desnoods tot in het oneindige.

De recursie in taal laat Hofstadter jammer genoeg liggen. Terwijl bijvoorbeeld Ray Jackendoffs uitwerking van de X-bar-theorie toch al wereldfaam had op het moment dat Hofstadters boek geschreven werd. Zonde dat onderzoeksresultaten uit het ene specialisme maar heel moeizaam doordringen bij een ander specialisme.

Maar goed, de X-bar-theorie. Zelf vind ik die van een verpletterende schoonheid, een van de mooiste inzichten in taal die er bestaan. Hij komt ongeveer op het volgende neer: de bouwprincipes voor taal zijn aldoor dezelfde, voor alle soorten basisbouwstenen die je gebruikt. Stukjes bouwsel die je met behulp van die bouwprincipes gemaakt hebt kunnen bovendien zelf weer een gewone basisbouwsteen zijn, waarmee je een groter geheel kunt bouwen.

Ingewikkeld? Tamelijk, maar minder ingewikkeld dan het op het eerste gezicht lijkt. Er zijn namelijk niet veel bouwprincipes, en er bestaan ook maar weinig basisbouwstenen. Je hebt om te beginnen vier hoofdsoorten woorden. Er zijn werkwoorden (standaardafkorting V van Verb), je hebt namen, voornaamwoorden en zelfstandige naamwoorden (aangeduid met N van Noun), dan zijn er bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden (A van Adjective en Adverb) en voor- en achterzetsels (P van Pre- en Postposition).

De categorieën V, N, A, en P hebben een eigenschap gemeen: ze kunnen allevier als uitgangspunt dienen voor het bouwen van een constituent, in het Engels: phrase of P. Zo krijg je VP’s, NP’s, AP’s en PP’s. Dat zijn de elementen waarmee je zinnen kunt maken. Soms bestaan ze uit één woord, vaak ook uit meerdere.

Grove test: een phrase kun je in zijn geheel op een andere plaats in de zin zetten. Neem het volgende voorbeeld: ‘Die bloedmooie jongen zit elke avond in de kroeg op de hoek’. Daarin horen de drie woorden ‘die bloedmooie jongen’ duidelijk bij elkaar, en hetzelfde geldt voor ‘elke avond’ en ‘in de kroeg op de hoek’, terwijl ‘zit’ in z’n eentje een constituent vormt. Je kunt wel zeggen: ‘In de kroeg op de hoek zit elke avond die bloedmooie jongen’, waarbij alle phrases intact zijn gebleven, maar niet ‘In bloedmooie die elke jongen kroeg de zit avond hoek de op’, om er maar eens een geval van walgelijke woordsalade van te maken.

‘Die bloedmooie jongen’ is een voorbeeld van een NP, de N ‘jongen’ wordt het hoofd van de phrase genoemd. Binnen die NP zit een AP die in dit geval maar uit een woord bestaat: de A ‘bloedmooie’.

Bij de PP ‘In de kroeg op de hoek’ is het verschijnsel recursiviteit heel mooi aan het werk te zien. Het voorzetsel ‘in’ is het hoofd. Bij het hoofd hoort een NP: ‘de kroeg op de hoek’, maar die NP bestaat zelf weer uit een hoofd (‘de kroeg’) en een PP ‘op de hoek’, die op zijn beurt ook uit een hoofd (‘op’) en een NP (‘de hoek’) bestaat.

Je kunt daar heel gemakkelijk nog verder in gaan, en er een soort drietrapsraket van maken: ‘in de kroeg op de hoek van de straat’ waarbij je drie van elkaar afhankelijke PP’s hebt, en zelfs een vierde trap laat zich eenvoudig aanhaken: ‘in de kroeg op de hoek van de straat achter de kerk’. PP’s kunnen dus NP’s bevatten (in de kroeg), maar NP’s ook PP’s (de kroeg op de hoek).

De mogelijkheden om al die constituenten te combineren zijn duizelingwekkend. Het lijkt wel of alles in elkaar grijpt.

Maar bij het bouwen van phrases (de verzamelterm luidt XP’s) moet altijd aan ongeveer dezelfde voorwaarden voldaan worden, het gaat allemaal op dezelfde manier. Telkens combineer je een hoofd met een of meer XP’s tot een grotere XP, en uiteindelijk kom je bij de grootste XP: een hele zin.

De bouwvoorschriften kunnen wel van taal tot taal (licht) verschillen. Zo komen bijvoorbeeld de A’s in het Frans meestal rechts van de N te staan (une chose grande), in het Nederlands is het andersom (een groot ding). ‘Het hoofd regeert naar rechts of naar links’ is het majestueus aandoende jargon hiervoor.

Recursie is een machtig en prachtig instrument. Het basisgegeven is begrijpelijk, en geeft daarom ook echt inzicht, terwijl wat je ermee kunt doen letterlijk eindeloos is. Hoog tijd dat de woordenboeken Nederlands van Van Dale en Koenen het woord eens opnemen trouwens.