door Liesbeth Koenen ©
04-11-1995
NRC Handelsblad

Hersenspinsels en herinneringen

Elizabeth Loftus en Katherine Ketcham: Graven in het geheugen. De mythe van de verdrongen herinnering (The myth of repressed memory, 1994) vertaling: Nicky de Swaan 350 blz., Uitgeverij L.J. Veen 1995, f 49,90

Douwe Draaisma: De metaforenmachine, een geschiedenis van het geheugen 271 blz., geïll., Historische Uitgeverij 1995, f 49,50

In ons hoofd zit een grote breimachine, die er een eigen wil op nahoudt. De voornaamste bezigheid van dit apparaat is het aan elkaar breien van oude en nieuwe lapjes en draden. Doel: een samenhangend breisel vol fraaie patronen. Dat ideaal wordt nooit bereikt, maar er wordt dag en nacht aan gewerkt. In de praktijk noemen we dat gigantische nooit voltooide breiwerk ons geheugen.

Alle materiaal dat het geheugen binnenkomt, dus alles wat we zien, horen, ruiken, proeven, voelen of anderszins meemaken, moet een plaatsje krijgen. De breimachine wikt en beschikt: dit lijkt een beetje op dat, dus breien we het er daar in, iets anders heeft weer wat weg van een eerder gemaakt patroon en wordt zo lang opgerekt en vervormd tot het datzelfde patroon laat zien. De breimachine kan besluiten informatie weg te gooien, en ook worden er vaak hele stukken uitgehaald en elders weer ingebreid. Er vallen steken die op een andere plek weer worden opgehaald.

Zo verdwijnen en verschijnen er voortdurend patronen. Ons geheugen heeft met andere woorden maar ten dele met de werkelijkheid of de waarheid te maken: het is een hersenspinsel.

Gek genoeg kwam deze metafoor níet bij me op tijdens het lezen van De metaforenmachine, een geschiedenis van het geheugen, een met schitterende illustraties uitgegeven boek van de hand van Douwe Draaisma, docent ‘grondslagen en geschiedenis van de psychologie’ aan de universiteit van Groningen. Nee, het beeld van de breimachine werd opgeroepen door het werk van de Amerikaanse hoogleraar Elizabeth Loftus (voor wie er iets van gezien heeft: de vrouw in het groepje geheugenonderzoekers in Wim Kayzers lange VPRO-documentaire ‘Vertrouwd en o zo vreemd’), van wie net Graven in het geheugen. De mythe van de verdrongen herinnering verschenen is.

Draaisma’s boek gaat over hoe er in de afgelopen millennia tegen de werking van het geheugen aangekeken is, Loftus maakt duidelijk hoe weinig we er na al die tijd nog steeds van afweten, en vooral hoe onbetrouwbaar datgene dat we dénken te weten is.

Draaisma’s boodschap is helder: vanaf Plato tot nu wordt het geheugen door de wetenschap beschreven in termen van de op dat moment beschikbare technieken of apparaten. Nieuwe uitvindingen inspireren tot nieuwe metaforen, en van de meeste vind je sporen terug in de manier waarop we over het geheugen praten.

Eerst waren er bijvoorbeeld de wastabletten waar dingen in ‘gegrift’ werden, toen kreeg je onder meer boeken en bibliotheken waarin zaken konden worden ‘bewaard’ en weer ‘opgezocht’, nog later kwam er echt spectaculaire apparatuur waarmee je geluid en beeld kon ‘vastleggen’ en weer ‘afspelen’ of ‘oproepen’, en nu zijn computers de voornaamste leverancier van vergelijkingen die moeten helpen greep te krijgen op wat er in onze hersens gaande is.

Fosfor

Andere metaforen zijn inmiddels vergeten. Zo vertelt Draaisma dat de ontdekking van de wonderbaarlijke stof fosfor, die zomaar licht gaf in het donker, leidde tot een vergelijking met het vermogen van het brein om lichtindrukken op te nemen en te bewaren.

Dat zou in ons niet gauw meer opkomen. Alle metaforen zijn filters, zegt Draaisma terecht. Enerzijds brengen ze op ideeën en sturen ze het denken: de uitvinding van de fotografie leverde experimenten op die moesten bepalen of er bij geoefende blindschakers zoiets als een ‘fotografisch geheugen’ voor schaakbordopstellingen bestond (dat bleek niet het geval).

Maar anderzijds herbergen metaforen gevaren in zich. Eigenschappen van ‘het echte ding’ kunnen uit het zicht verdwijnen, terwijl daarnaast het risico bestaat dat eigenschappen van hetgeen waarmee het vergeleken wordt, er ten onrechte aan worden toegeschreven.

We zijn bijvoorbeeld erg geneigd te denken dat we voor ons geestesoog ‘de film van ons leven kunnen terugspoelen’. Dat dat zeer zeker niet het geval is, maakt Loftus met haar onderzoek nog duidelijker dan het al was.

Maar Draaisma laat het op dat vlak nogal afweten. Hij vertelt uitvoerig over de metaforen en bijna nog uitvoeriger over de uitvinding van allerlei technieken, maar een gedegen ‘evaluatie’ van de waarde van de gebruikte vergelijkingen ontbreekt bijna overal. Als, om een willekeurig voorbeeld te nemen, meneer Gall begin vorige eeuw zes vormen van geheugen onderscheidt, hoe verhoudt zich dat tot wat we nu weten?

Misschien had meer aandacht voor het geheugen zelf voor voldoende afwisseling kunnen zorgen, want nu is het boek naar mijn smaak te veel een opsomming geworden.

Daar komt nog bij dat De Metaforenmachine een bewerking van Draaisma’s proefschrift is. In de verantwoording achteraf zegt hij alles drastisch herzien te hebben, maar zijn tekst draagt vele dissertatie-sporen. Onderzoekers vallen vaak uit de lucht, citaten blijven onvertaald, en de hoeveelheid jargon en andere moeilijke woorden is overweldigend.

Zinnen als ‘Over het fysisch substraat van geheugensporen waren door de voorsocraten al hypothesen gevormd’ zijn zo talrijk, dat het lezen van het boek een karwei bleek. Termen als ‘apraxie’, ‘anterograde amnesie’, ‘discriminerende responsen’ en ‘retentie’ dienen toch minstens uitgelegd te worden.

Het stelde me teleur, omdat ik Draaisma’s boekbesprekingen in de Volkskrant altijd met plezier lees. Misschien moeten mensen niet zélf hun proefschrift herschrijven.

Ongeloof

Loftus heeft waarschijnlijk de hulp van een journalist ingeroepen. Dat staat nergens, maar haar co-auteur Katherine Ketcham komt niet voor in de literatuurlijst, en Graven in het geheugen is in de ik-vorm geschreven. Het is in elk geval een heel leesbaar boek geworden.

Alleen de vertaling moest blijkbaar weer eens in haast gemaakt worden. In zinnen als ‘Recent onderzoek […] indiceert dat het geheugen geen breed, gegeneraliseerd vermogen is dat gebruik maakt van een centraal gelokaliseerd pakhuis vol beelden en ervaringen, maar een netwerk van talrijke, separate activiteiten […]’ lees je het Engels te veel terug. Vervang de cursieve woorden door respectievelijk wijst erop, algemeen, gelegen, en gescheiden en je hebt ineens een Nederlandse zin. Enfin, het verhaal blijft zeer de moeite waard.

Dat is opvallend voor een boek dat in feite uit frustratie geschreven is. Net als de Nederlandse Willem Wagenaar (met wie ze bij Kayzer ook in gesprek was) treedt Loftus geregeld als getuige-deskundige in rechtszaken op. Hun steeds terugkerende boodschap dat het geheugen slecht te vertrouwen valt, wordt vaak niet gewaardeerd, en zelfs domweg niet geloofd.

Het geheugen wil namelijk zelf niet weten dat het niet deugt. Toch heeft iedereen dat vaak gemerkt. Wie kent niet het gevoel van ongeloof dat je overvalt wanneer iets waar je diep van overtuigd was (‘we waren daar met Piet’) toch echt niet waar blijkt te zijn (Piet was op dat moment heel ergens anders, en kan dat bewijzen)?

Het schokkendste dat Loftus te vertellen heeft, zijn de resultaten van een experiment waarbij geprobeerd werd proefpersonen een licht traumatische herinnering (bijvoorbeeld dat ze als kind een keer verdwaalden in een winkelcentrum) aan te praten. Een familielid haalde die verzonnen herinnering samen met een paar waargebeurde dingen op, en de proefpersonen geloofden het niet alleen stuk voor stuk, na een paar weken ‘herinnerden’ ze zich er allerlei nieuwe details bij.

Zelfs nadat ze verteld was dat dat verdwalen nooit had plaatsgevonden, bleef het als een heel reële herinnering aanvoelen. Het geheugen breit er vrolijk op los. Dat zet ernstig aan het denken.

Als we zeggen ‘daar staat me vaag iets van bij’, of ‘dat doet ergens een belletje rinkelen’, is dat dan echt zo, of horen we dan het koortsachtig getik van de naalden van de grote breimachine? En hoe kom je daar in vredesnaam ooit achter?

Directe aanleiding voor Graven in het geheugen was de controverse die in Amerika ontstaan is over een aantal incest- en satanische sektenzaken. Vanaf eind jaren tachtig was er een ware hausse te zien van vrouwen die zich na vaak tientallen jaren plotseling herinnerden als kind seksueel misbruikt te zijn. In diezelfde periode kwam een aantal ‘bestseller-zelfhulpboeken’ op de markt.

Loftus bespreekt die boeken, en vertelt aan de hand van verslagen van vrouwen die het meemaakten hoe het tijdens therapiesessies toe kan gaan. Dat is verbijsterend. De boeken geven lange lijsten klachten en kenmerken van misbruikte personen. Een wetenschappelijke fundering daarvoor ontbreekt, en de lijsten zijn zo opgesteld dat vrijwel iedereen er iets van zichzelf in kan herkennen (wie heeft er niet wel eens ‘moeite met motivatie’  of voelt zich ‘anders dan andere mensen’?).

Therapeuten blijken er geen been in te zien hun patiënten (meestal toch al labiel) te suggereren dat ze als kind misbruikt zijn. Ze worden aangemoedigd zich zulk misbruik voor te stellen. Een doodenge praktijk voor wie zich realiseert hoe manipuleerbaar het geheugen is.

Tegengas

Seksueel misbruik is natuurlijk een heel gevoelig onderwerp, en Loftus is zich daar terdege van bewust. Heel voorzichtig probeert ze wat tegengas te geven. Ze vertelt over de muur van onbegrip en ongeloof, en de mythes waar ze in de getuigenbank tegenaan loopt (‘het was of ik praatte met een dominee’).

Er bestaat geen greintje bewijs dat welke traumatische gebeurtenis dan ook totaal verdrongen kan worden, om dat ineens op te duiken. Sommige vrouwen hebben inmiddels hun verhalen over misbruik herroepen (en hun therapeut aangeklaagd), maar de aangerichte schade voor de beschuldigde herstel je niet zomaar.

Loftus vertelt hartverscheurende verhalen, bijvoorbeeld over de politieman Paul Ingram, die niet kon geloven dat zijn dochter logen, en daarom verschrikkelijk zijn best deed zijn eigen ‘verdrongen herinneringen’ aan het misbruik naar boven te halen. Met veel proberen kwamen er inderdaad ‘beelden’, die steeds gruwelijker werden. De man zit nu voor jaren in de gevangenis.

Ook Loftus heeft de waarheid niet in pacht natuurlijk. Haar boek is alleen een zeer overtuigend pleidooi voor wat meer voorzichtigheid, wat minder goedgelovigheid. Dat is knap werk.