door Liesbeth Koenen ©
09-2002, nr. 69
Akademie Nieuws

Freddy Heineken, de bierbrouwer die ook graag Einstein was geweest

‘HEPJEM?, VATJEM?’

Het kwam niet doordat hij zo mateloos beroemd en rijk was, het was een karakterkwestie: ook als klein jongetje was Freddy Heineken al helemaal niet dol op gezelschappen. Maar ja, kinderpartijtjes hoorden erbij.

Hij maakte er dus maar het beste van, zoals hij zijn dochter en enige kind Charlene later vertelde. Ze lacht bij de herinnering: “Hij nodigde gewoon toch een heleboel mensen uit, en dan vroeg hij aan iedereen een boek. Mijn vader las als een gek, zijn leven lang. In bad, in bed, altijd en overal, en hij las echt álles. Van de Libelle tot The Lancet. Hij had een aangeboren nieuwsgierigheid, sprong in gesprekken ook altijd van de hak op de tak – waar mensen soms nogal aan moesten wennen. Er was werkelijk maar heel weinig waarvan hij zei: dat kan me nou niks schelen. Hij is ook nooit echt ouderwets geworden en wilde nog wel honderd jaar leven.”

Maar in de loop van 2001 ging de gezondheid van Alfred Henry Heineken achteruit. Hij kreeg onder meer een paar tia’s (door hemzelf “tiaatjes”genoemd) te verwerken, een soort lichte herseninfarctjes, wat hem er overigens niet van weerhield om vervolgens aan de telefoon te dollen over de hometrainer waar hij van zijn dokter op moest. Hij vond het maar een stom apparaat, zo’n fiets die nergens heen ging. Zijn spraak was intussen op geen enkele manier aangetast: het was hetzelfde volstrekt unieke geluid, dat zich misschien nog het best laat omschrijven als een razendsnel, brommend gemompel.

Die driedubbele snelheid en dat nauwelijks articuleren hebben in de loop der tijd velen tot wanhoop gebracht. Opperste concentratie was in elk gesprek met Heineken bittere noodzaak. Niemand kwam weg met doen alsof hij hem verstaan had. Heineken checkte namelijk aan een stuk door of je hem nog wel volgde. Met onderzoekende blikken, die geen wegkijken toestonden, met de snelle vragende tussenwerpsels “hepjem?” en “vatjem?”. Dat laatste sloeg dan vaak op een gevatte woordspeling, of op de clou van een mop, liefst een schuine. Nooit droogde de stroom ad remheden op.

Van dikdoenerij was hij volkomen wars, dat is een van de terugkerende elementen in de herinneringen van degenen die met hem te maken hadden. Heineken hield niet van moeilijk doen, was, zei hij ook zelf, een recht-voor-z’n-raap Amsterdammer, tegen wie je veel kon zeggen, als je maar niet ging knipmessen. Hij wilde juist graag iets terughoren, testte zijn gesprekspartners, althans, zo beleefden die het dikwijls. Zijn eigen positie was ondertussen wel zo onaantastbaar dat hij zich veel kon veroorloven. Hij had er ook lol in om de serieuze, naar zijn zeggen vaak in het grijs gestoken Akademieleden bij de jury’s van de Heinekenprijzen aan het lachen te krijgen met een grap die eigenlijk niet kon, of om recht onder een groot bord ‘Niet roken’nog eens op te steken, of om speciaal voor een bezoeker de koningin even te bellen – telefoon op de speaker – met de vraag of ze vandaag al een beetje lekker geregeerd had.

Gefrustreerde arts-onderzoeker
Maar ondanks alle kwajongensachtigheid, alle grollen, en ook al het vrolijke geflirt met de vrouwen die hij tegenkwam, beschreef hij zichzelf keer op keer als in wezen uiterst serieus. Met alle successen – het was immers onder zijn leiding dat Heineken bier in het grootste deel van de wereld een topmerk werd – was hij toch liever Einstein dan bierbrouwer geweest, vertelde hij meer dan eens. “Waarschijnlijk ben ik een gefrustreerde arts-onderzoeker”, zei hij ook. “Ik had graag het geneesmiddel tegen kanker uitgevonden.”

Heinekens bewondering voor wetenschappelijk onderzoekers, vooral die uit de medische hoek, was groot. “Hij vond altijd dat zulke mensen niet genoeg waardering krijgen”, vertelt zijn dochter, die zich nog herinnert hoe het gezin onderweg naar een vakantie in Frankrijk een bezoek bracht aan professor De Duve in het Belgische Leuven. “We gingen in zijn lab kijken, met allemaal muisjes en ratjes. Dat vond mijn vader prachtig. Die wilde altijd graag eens iets anders horen.” Christian De Duve, die in 1974 de Nobelprijs voor medicijnen zou krijgen, was een van de eerste winnaars van de naar Heinekens vader vernoemde Dr. H.P. Heinekenprijs voor Biochemie en Biofysica, die in 1964 voor het eerst werd toegekend.

Toen Heineken eind jaren tachtig besloot nog een aantal prijzen voor wetenschapsbeoefenaren in te stellen, moest er dus zeker een komen voor geneeskunde. Niet lang daarna volgden de vakgebieden geschiedenis (Heineken: “Ik begrijp niet hoe je überhaupt een boek kunt lezen als je geen geschiedenis gehad hebt”) en milieuwetenschappen. Samen met de eerder ingestelde kunstenprijs vormen ze sinds 1990 de Heinekenprijzen, die alleen in de voorletters verschillen. Naast de Dr. H.P. (Heinekens vader was een gepromoveerd chemicus) kwamen er vier Dr. A.H. Heinekenprijzen. Een ere-doctoraat van de universiteit van Rochester had Heineken zijn titel bezorgd. Het maakte iets goed van zijn eeuwig latent aanwezige spijt nooit een academische opleiding te hebben gevolgd.

Nobele Alfred
Maar eigenlijk hadden de prijzen wat Heineken zelf betreft pas na zijn dood zijn naam mogen krijgen. Hij vond het maar gênant om bij de uitreiking op de eerste rij in de zaal te moeten zitten en dan voortdurend Heineken-dit en Heineken-dat te horen. “Ik zie meneer Nobel al staan die een Nobelprijs weggeeft”, foeterde hij in 1989 nog, maar ook toen waren het in de wandeling in feite al de Heinekenprijzen geworden.

En Alfred Heineken wilde de vergelijking met Alfred Nobel ook best maken. Sterker nog, het verbaasde hem indertijd dat hij nog steeds geen krantenartikel over de prijzen had gelezen dat als kop ‘Nobele Alfred’had gekregen, een suggestie die later wel degelijk met graagte door een aantal journalisten is overgenomen.

Van valse bescheidenheid had Heineken meestal geen last, maar het ging hem in dit geval niet om de naam van het bier, noch om die van hemzelf. Die zaten zelfs een beetje in de weg, herinnert Heinekens naaste medewerker (“manusje van alles”, zegt hij zelf) Jos Buijs zich, die intensief betrokken is geweest bij alles rond de Heinekenprijzen. “Toen de H.P. Heinekenprijs begon, was het wetenschapscircuit niet gecharmeerd van sponsoring”, vertelt hij. “Maar Heineken wilde dat het selecteren serieus ging, dat je daar geen gedoe over zou krijgen.

Vandaar dat hij bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen terechtkwam. Maar als die de jurering op zich wilde nemen, ook van alle prijzen die daarna kwamen, mocht het allemaal niet te erg naar bier ruiken. Dat soort angsten is uiteindelijk pas in de jaren negentig verdwenen.”

Andere rijkaards
Het prijzengeld – afkomstig uit stichtingen die met Heinekens eigen kapitaal zijn opgezet – is niet kinderachtig: na wat bijstellingen kwam dat voor alle wetenschapsprijzen terecht op 150.000 dollar, voor de kunstenprijs op 50.000 euro (plus een boek of uitgave en een tentoonstelling). Zag Alfred Heineken zichzelf als een moderne mecenas? “Nou”, zegt Buijs, “toen ik dat woord voor het eerst zag verschijnen, had ik het idee dat hij daar wel eens negatief op zou kunnen reageren, maar dat was ook weer niet zo. Hij zag kunst en wetenschap in elk geval als een belangrijk onderdeel van het menselijk gedoe, feitelijk vond hij dat je zonder beide niet goed rond kon komen. De beoefenaren stimuleren vond hij inderdaad een taak voor iemand met veel geld. Hij zei dat ook rechttoe-rechtaan: ‘Andere rijkaards zouden dat ook eens moeten doen. Ze hebben geen idee hoeveel plezier je ervan hebt.’”

Dat plezier zat hem onder meer in ontmoetingen met de winnaars. Vooral van de afscheidsdineetjes met de laureaten, die in de praktijk de enige gelegenheid boden om nou eens echt uitvoerig door te praten, genoot hij. Dan was ook al het geknor weer vergeten. Want mopperen en brommen hoorden net zo bij Heineken als zijn grappen en zijn onverzadigbare nieuwsgierigheid. Deels was het een manier om mensen aan het werk te houden, en als dat achter de rug was, was hij meestal de eerste om tevreden op te bellen.

Theenet
Heinekens telefoontjes waren beroemd. Zijn ‘belnet’was enorm. Uren per dag zat hij aan de lijn. Er was ook het minder uitgebreide ‘theenet’ van degenen die uitgenodigd werden om op het Pentagon, zijn kantoor aan het Amsterdamse Weteringcircuit, een paar eigenhandig door hem ingeschonken koppen thee te komen drinken, en heel wat mensen met wie hij de conversatie om de een of andere reden interessant vond werden op de lunch of een diner getrakteerd in de l’Europe, het hotel bij de Munt dat zijn bezit was.

Intussen hield hij tijd om zich met ongeveer alles te bemoeien. Dat er binnen het concern heel weinig zonder zijn goedkeuring gebeurde, is genoegzaam bekend, maar ook bij de hele organisatie rond de Heinekenprijzen gonsde zijn stem mee. Als het even kon was hij zelf bij de jurybesprekingen.

Heineken besliste niet mee over de winnaars, maar hij had wel degelijk zijn eigen voorkeuren. Volgens prof. Rob Reneman, president van de Akademie van 1996 tot 2002, en daarvoor een aantal jaren voorzitter van de jury voor de prijs voor de geneeskunde, probeerde hij die jury regelmatig op zijn eigen handige, charmante wijze te beïnvloeden. “Ach jongen, ik probeer het alleen maar”, zei hij dan. Meestal was het ook zo dat Heinekens eigen uit de 35 à veertig kandidaten samengestelde prioriteitenlijstje de uiteindelijke winnaar bevatte.

Reneman, die bevriend met hem raakte en Heineken een paar weken voor diens dood op 4 januari 2002 nog sprak over de voortgang van de Heinekenprijzen (“Maak je geen zorgen, het is in orde, ik heb het zakelijk allemaal netjes geregeld”), was iedere keer weer onder indruk van Heinekens geweldige inzicht in mensen.

Sterrenbeelden
Die herinnering hebben ook anderen aan hem. Belangrijk hulpmiddel voor Heineken zelf was daarbij overigens iemands sterrenbeeld. Hij had een heilig geloof in horoscopen. Niet dat hij zich ooit liet leiden door voorspellingen, het ging hem om de karakters. Heineken beweerde iemands sterrenbeeld bijna altijd goed te kunnen raden. Zelf was hij een schorpioen, een beest dat prikken uitdeelt en zich dan snel weer terugtrekt. Dat klopte perfect. Het klopte eigenlijk altijd. Zijn medewerker Buijs verklaart het als volgt: “Het was zijn aandeel in het bovennatuurlijke. Iedereen, ook iemand zoals hij die in God noch gebod geloofde, heeft ergens wel een klein hoekje dat zegt ‘maar je kan niet alles snappen’. De horoscopen waren zijn religie.”

Kleurloosheid kon Heineken in elk geval niet verweten worden. Kleuren en vormen bepaalden ook zijn kunstsmaak. Naar verluidt vond hij de besprekingen van de jury voor de kunstenprijs het leukst. Prof. Henk van Os, voormalig directeur van het Amsterdamse Rijksmuseum, en jarenlang voorzitter van de jury voor de kunstenprijs, zegt het zo: “Kunst hoort bij mensen zoals Heineken. Hij was geen groot verzamelaar, Freddy Heineken kocht iets als hij daar zin in had. Een Jan Steen, een Madonna. Hij had een prachtige vijftiende eeuwse Sienese Madonna, en hij hield ook van Jan Sluiters. In een kunstenaar waardeerde hij net als in de wetenschapper creativiteit en inventiviteit.”

Echt verliefd
“Hij kon echt verliefd worden op een schilderij”, vertelt zijn dochter, “dat kon figuratief zijn, maar ook een met leuke driehoekjes en vierkantjes. Uiteindelijk komt het neer op dat hij hield van mooie dingen. Het had ook te maken met het waarderen van orde. Mijn vader was een heel ordelijk persoon, die altijd alles keurig in vakjes had opgeborgen enzo. Dat strekte zich bijvoorbeeld ook uit tot dat hij zich ergerde aan een dode bloem in een plant. Daar ging hij dan zelf iets aan doen. En soms was kunst ook een beetje een sport voor hem: jonge, nieuwe kunstenaars eruit pikken. Hij was heel tevreden als hij een talent gezien had vóór iemand anders.”

Net zoals hij zijn Appels en Picasso’s, zijn Wilminks en zijn Chagall had aangeschaft op het moment dat die nog behoorlijk betaalbaar waren. Heinekens grootste belangstelling ging uit naar schilderijen, en ook van beeldhouwkunst kon hij genieten, waarbij een fraai vormgegeven vrouwenlichaam hem in het bijzonder kon bekoren, maar de door hem ingestelde kunstprijs rouleert en gaat telkens naar een andere kunstvorm, waaronder ook vormgeving, fotografie en videokunst. De bedoeling, net als bij de wetenschapsprijzen: iemands werk onder de aandacht brengen, diegene stimuleren. Heineken zag dan ook liever niet dat de prijzen gingen naar mensen die aan het eind van hun carrière waren, al gebeurde dat soms toch (kon hij weer mopperen).

Metroplan
De juryvergaderingen leverden soms ook nog wat extra’s op. Contacten bijvoorbeeld, die konden helpen de gedachtesprongen van Heinekens snelle geest onderbouwing te geven. Dingen uitvinden, oplossingen bedenken, daar hield hij van. Het is het eerste wat in zijn dochter opkomt als ze haar vader wil karakteriseren: “Hij was in zijn hart een uitvinder, iemand met een onderzoekende geest.”

En een pragmaticus, zeggen weer anderen. Heineken bruiste van de ideeën. Voor zijn geboortestad bijvoorbeeld. In de jaren zestig bedacht hij al een metro- en spoorplan voor Amsterdam, waarbij de historische binnenstad helemaal intact gelaten kon worden. De lijnen zouden onder de grachten en andere waterwegen door moeten lopen. Het gemeentebestuur heeft er nooit serieus naar gekeken, en brak onder heftige protesten en rellen in de jaren zeventig wel degelijk stukken van het alleroudste deel van Amsterdam af ten behoeve van een metrolijn.

Dan was er het gat in de ozonlaag, dat hem hevig intrigeerde. Jurylid prof. E.K. Duursma van de Heinekenprijs voor de Milieuwetenschappen, herinnert zich hoe het onderwerp jaar na jaar opkwam na afloop van de vergaderingen. Heinekens gedachte was simpel: als we dat gat nou zelf gemaakt hebben, zou er dan niet ook een manier bestaan om het weer dicht te krijgen? Op een goed moment zei Duursma dat hij het wel eens na wilde kijken voor hem.

Hij vertelt: “Ik heb 3400 literatuurpublicaties doorgekeken, allemaal schijfjes van NASA. Alles over het ozongat was te vinden, maar het ging niet een keer over dichtmaken.” Op verzoek van Heineken ging Duursma tegen betaling van onkosten (“Ik wilde liever niet echt voor hem werken en mijn onafhankelijkheid bewaren”) op onderzoek uit.

Hij kwam onder meer terecht bij het instituut van Sacharov, organiseerde een bijeenkomst van Russen en Amerikanen, om uiteindelijk tot de conclusie te raken dat het ozongat dichten inderdaad mogelijk was. Cfk’s zijn de boosdoeners, die breken de ozonmoleculen af, maar met microgolfgeneratoren zou je opstijgende cfk’s kunnen vernietigen. “Dat is alleen veel te duur”, vat Duursma kort samen. En voor de economische kant van dingen was Heineken altijd gevoelig. Geld verspillen of aan onzin uitgeven was er niet bij.

Groten en kleintjes
Wat niet wegneemt dat veel mensen zich hem als uiterst correct in de zakelijke omgang herinneren. Zo ook dr. H.W. van den Doel, die met opmerkelijk veel plezier terugdenkt aan de tijd dat hij Heinekens idee voor een Verenigde Staten van Europa voorzag van wat wetenschappelijke ammunitie. Het plan ging in 1992 onder naam Eurotopia de wereld in. Het kwam erop neer dat Europa verdeeld zou worden in 75 landen, met elk niet meer dan tien à vijftien miljoen inwoners. Frankrijk werd bijvoorbeeld in zessen gedeeld, en Duitsland werd in elf staten opgedeeld.

Van den Doel: “Heinekens achterliggende gedachte was dat kleinere landen altijd bang voor de grote zouden blijven. Frankrijk en Duitsland waren in zijn ogen bijvoorbeeld veel te groot, zodat je altijd de groten tegen de kleintjes houdt. Kleine landen zijn ook beter te besturen, vond hij, en daar sprak ook de ervaring met zijn eigen bedrijf mee. Het is heel gemakkelijk om daar grappig over te doen, zo van ‘rijke man heeft geld te veel en wil ook eens wat’, maar het was helemaal zo gek niet. Frankrijk is ook maar bedacht tussen pakweg 1870 en 1900, in 1860 sprak twee procent van Italië Italiaans. Met behulp van het onderwijs is dat totaal veranderd, en zoiets zou je heel goed nog eens kunnen doen. Er is geen rationele reden om vast te houden aan de oude staten.”

“Dat schreef ik dan op, en daar veranderde hij dan weer wat in. Het was ook allemaal niet bloedserieus, Heineken zag het zelf deels als een spel, om de mensen een beetje aan het denken te krijgen. Nadat hij bij de voetbalwedstrijd Feijenoord-Monaco naast prins Reinier had gezeten, belde hij de volgende ochtend op dat het toch niet zo’n goed idee geweest was om Monaco in de Provence te laten verdwijnen. Dus zetten we Monaco weer terug op de kaart.”

“Desalniettemin riep het plan wel wat op. Nadat de eerste druk van de Eurotopia-brochure uit was, werd Griekenland zeer boos, omdat we een Groot-Macedonië hadden getekend. Ik kan me herinneren dat we dat met typex weer ongedaan hebben gemaakt voor de tweede druk. Enfin, het was een voorzetje, iets om over te praten. En hij kreeg er wel brieven op van bijvoorbeeld de oude George Bush en van Bill Clinton, die toen overigens nog gouverneur in Arkansas was.”

Goedgekomen
Graag had Heineken Van den Doel nog iets anders zien doen: “Hij heeft me echt achtervolgd met het verzoek om een wereldgeschiedenis in pakweg honderd bladzijden te schrijven, die dan bij Albert Heijn bij de kassa zou moeten liggen.” Dat was een heel oude wens van Heineken, die het met de kennis van geschiedenis zeer droef gesteld vond.

Van den Doel was te druk met andere dingen, maar uiteindelijk is dit toch goedgekomen, vertelt hij: “Hij bleef daarmee bezig, en op een gegeven moment kwam er een boek uit van de Amerikaan David Fromkin, The Way of the World. We hebben daar eindeloos over geboomd in café Keijzer, ook met een uitgever. Het bracht inderdaad de wereldgeschiedenis in kort bestek, al was het niet ideaal en eindigt het geloof ik bij de Verenigde Staten als toppunt van de beschaving, maar goed. Heineken heeft toen een uitgave van de vertaling medegefinancierd, en die Fromkin ook naar Nederland gehaald. Hij was daar heel tevreden over.”

En dat boek ging dan, net als eerder bijvoorbeeld het Eurotopiaplan en een cd met door Heineken zelf gecomponeerde liedjes, naar al zijn relaties. Het is een van de laatste verrassende pakjes geweest die hij rondstuurde.