door Liesbeth Koenen ©
01-05-2004
Onze Taal
(rubriek: Over Boeken)

Over Boeken

Hé-belevenis

Het Latijn van Japan. Grammaticale en taalkundige beschouwingen verwoord in 68 plezierdichten en ingeleid met 18 ollekebollekes, door Driek van Wissen e.a. Dordrecht, Uitgeverij Liverse. Gebonden, 80 blz.

Te bestellen bij de uitgever (www.liverse.nl)Het ziet eruit als een soort kasboek: groot, zwart, gebonden. Sla je het open, dan waan je je ineens terug op school. Het Latijn van Japan (ondertitel: Grammaticale en taalkundige beschouwingen verwoord in 68 plezierdichten en ingeleid met 18 ollekebollekes) is gedrukt op velletjes proefwerkpapier. Weliswaar zonder lijntjes, maar met een vast blokje in te vullen gegevens boven aan elk blaadje. De hokjes voor het proefwerkcijfer zijn allemaal leeg gelaten. Ze vragen er dus om bij uitgeverij Liverse (een afkorting van ‘Light Verse’): voor originaliteit van de vormgeving verdient het boek alvast een 9.

Op het fictieve “Liverse College” is “Nederlands” het enige vak. Het wordt door vakdocent “D. van Wissen” gegeven, en die mag onder anderen Drs. P tot zijn leerlingen rekenen, naast een hele reeks andere beoefenaren van het light-versegenre van wie ik nog nooit gehoord had. Aardig is dat Driek van Wissen, de onvermoeibare Groningse woordspeler, in het dagelijks leven werkelijk leraar Nederlands is.

Hij leidt de bundel verzen over taal en spelling in met vier pagina’s zogeheten ollekebollekes, de door Drs. P geïntroduceerde dichtvorm die als interessantste vereiste heeft dat de zesde van de acht voorgeschreven regels uit een zeslettergrepig woord bestaat (net als ollekebolleke zelf). Zoals gebruikelijk trekt Van Wissen van leer tegen het verval der zeden, in het bijzonder het verval der ‘ontaalgevoeligheid’ (een van de ollekebolleke-woorden uit zijn betoog) waar de hedendaagse jeugd aan ten prooi is gevallen.

Overdrijving, scherts én een zekere langdradigheid zijn kennelijk nog steeds zijn handelsmerk. Van Van Wissen heb je snel een overdosis te pakken, vind ik, maar in dit boek draait het niet om hem. Het gaat om de 68 pleziergedichten die volgen, zoals het volgende van Cornelis Putemmer (op de bladzijden ‘Over de auteurs’ achter in Het Latijn van Japan gekenschetst als “wijd en zijd bekend als de onbekendste kolderdichter van Nederland”).

BOODSCHAPPEN
1 pot lood
2 blok noten
500 gram matica
en 3 liter atuur

Daarmee komen we bij de hamvraag: wat maakt light verse, of plezier- of kolderdichten, geslaagd? Volgens mij twee dingen, als je het criterium ‘smaak’ tenminste even buiten beschouwing laat (er zijn ook zat mensen die het hele genre koud laat). Kiest de dichter een bepaalde versvorm (ollekebolleke, sonnet, limerick), dan moet hij zeer vormvast zijn, en zijn product dient de een of andere onverwachte draai te bevatten. Light verse lezen is als het goed is geen aha-, maar een hé-belevenis. ‘Hé, verrek, zo had ik er nog niet naar gekeken’, is dan ongeveer de reactie.

Putemmers boodschappenlijstje voldoet behoorlijk goed aan die vereisten. Het is wel geen bekende versvorm, maar wel echt een boodschappenlijstje, en het bevat een samenhangende reeks vondsten, ook al is het jammer dat “matica” en “atuur” in tegenstelling tot “lood” en “noten” niet bestaan. Een 7,5 krijgt hij van me.

Hoe zit het met de rest? Wel, op het gevaar af een erg strenge juf te lijken: er zijn nog wel meer voldoendes in het boek te vinden, maar uitschieters, nieuwe talenten, nee. Veel is nogal flauw en dun. Op zijn best een zesje voor de moeite. Neem ‘Toonzetting’ van Peter van den Tillaart: “Mijn schrijfstijl wijst op ijdelheid. / Met vlijt bestrijd ik dit verwijt. / Ik slijt met rijmen slechts de tijd, / ik moet mijn ij toch ergens kwijt.” Echt sterk was een goedlopend gedicht met alleen maar ij’s geweest, en natuurlijk had er geen enkele ei in mogen zitten.

Zelfs het beste jongetje van de klas – dat is een blijft Drs. P. – had mijns inziens zijn dag niet toen hij het gedicht waarvan de boektitel is afgeleid inleverde bij de meester. Het is een vers met als titel ‘Latijn’. In mijn onschuld dacht ik dat wat eronder kwam dus over die taal ging: het rept van de logische structuur, “doch syntactisch elegant”, een taal die de dichter “met liefde en met vuur” koestert en verdedigt. En het eindigt aldus: “De bouw is sterk, hetgeen verklaren kan / Dat ooit dit het Latijn was van Japan”. De clou ontging me aanvankelijk, totdat ik begreep dat dit vers over het Nederlands gaat, dat eeuwenlang op het eiland Decima ongeveer dezelfde rol vervulde als het Latijn in Europa. Tja, had ik zelf moeten bedenken, maar echt sterk vind ik ‘Latijn’ ook nu ik het snap nog steeds niet.

Meer werk van de keizer van de kolderpoëzie biedt het boek niet. Er zijn alleen wel een paar epigonen die het niet bij hem halen. En dat geldt ook voor de navolgers van wijlen Kees Stip, de man die zo prachtig met sterke woordspelingen over beesten wist te dichten. Nu moeten we het doen met Koos Dijksterhuis, die bij een boswandeling iets voelt steken, “waarna ik luidkeels uitroep: teken!” Tja. Kortom: vormgeving én idee achter dit boek een 9, maar de uitvoering blijft steken op een 5.

Het boek liet me trouwens wel met een raadsel zitten: waar is toch de vrouwelijke plezierdichter? In Van Wissens klasje zitten alleen maar mannen, maar ik realiseerde me dat ik ook daarbuiten geen enkele beoefenaarster van het lichte dichtgenre ken. Hoe kan dat, gegeven dat uit elk onderzoek opnieuw blijkt dat vrouwen taalgevoeliger zijn dan mannen? Is dat passen en meten en tellen soms te moeilijk voor ons? Of zijn we gewoon niet speels genoeg?