door Liesbeth Koenen ©
23-03-2002
Vrij Nederland

Geniaal gekkenwerk

HBC van het Nederlands

Opperlans! Taal- & letterkunde, door Battus, Querido, ZZ pagina’s, 2002.

De pagina’s hebben geen nummers, maar letters, daar begint het al mee. Je kunt Opperlans! Taal- & letterkunde dus van ‘aa’ via ‘ab’, ‘ac’ en zo verder tot en met ‘zz’ lezen, maar dat mag niet van de schrijver. Die wil, zegt hij in zijn voorwoord, dat we een hele eeuw lang gaan surfen door zijn waanzinnige en briljante verzameling taalinzichten en taalflauwekul.

Was ik Hugo Brandt Corstius dan zou ik u nu wijsmaken dat ik toch elk van de 688 een voor een door mij getelde bladzijden van linksboven tot rechtsonder gespeld heb, en dat niets me ontgaan is. Ik zou nog wat berekeningen hebben losgelaten op het materiaal en minstens een nieuwe letterwet ontdekt hebben en dat alles zou ik met grote stelligheid gebracht hebben.

Maar ik ben ’m niet. Battus, Piet Grijs, Talisman, Stoker en nog een handjevol zijn ’m allemaal wel. Dat Battus, van oudsher Brandt Corstius’ taalpseudoniem, als auteur op het omslag van Opperlans! staat is in feite willekeur. Nog meer dan in de eerste editie van eenentwintig jaar geleden komen in dit standaardwerk over ‘het Nederlands met vakantie’ alle zielen die in Brandt Corstius’ borst leven bij elkaar: de taalkundige, de wiskundige, de computerman, de columnist, de fanaticus, de docent, de onderzoeker, de verstoppertje-speler, de uitdager, de leugenaar, de pestkop, de vrouw, het kind.

De mix die zij opleveren lijkt nergens op. Opperlans! is een volstrekt uniek en uiterst origineel werk waar geen greintje gemakzucht in zit. Dat alleen al plaatst het op eenzame hoogte, ver boven de kast vol taalboeken en –boekjes die verschenen is tussen de eerste en de tweede editie.

In die tussentijd is er ook een nieuwe generatie opgegroeid, die, ontdekte ik laatst, deels helemaal nooit van de bestseller Opperlandse taal- en letterkunde gehoord heeft. Voordeel is dan weer dat ze meteen kunnen wennen aan de d-loze nieuwe naam ‘Opperlans’. Volgens de auteur, die ook de bedenker van het begrip is, heeft de d er nooit in gezeten. Hij zit ook niet in ‘Nederlands’, want je hoort hem niet, vandaar dat hele stoeten beroemde schrijvers uit de geschiedenis al ‘Nederlans’ of ‘Neerlans’ schreven, en trouwens, W.F. Hermans stuurde indertijd meteen een briefje waarin hij repte van ‘Opperlanse taal- en letterkunde’. Of wij lezers het soms beter willen weten dan al die grootheden?

Ja, ik wel. Want de mooie parallellie met ‘Nederlands’ is nu minder mooi. En parallellieën, spiegelingen, verwisselingen vormen nou net het hart van het Opperlands. Voor wie het nog niet wist of vergat nog even het uitgangspunt: het Opperlands is, ander dan het gewone Nederlands, puur voor de lol. Kruiswoordpuzzels of cryptogrammen oplossen hoort er niet toe, maar verder kan zo’n beetje elk spelen met woorden en letters tot deze taal gerekend worden. De vorm is dus bijzonder belangrijk.

Naast gloednieuwe zijn er onder de Opperlandse genres ook een aardig aantal oude klassiekers te vinden. Anagrammen bijvoorbeeld: woorden of zinnen die als je de letters herschikt andere, ook mogelijke woorden of zinnen opleveren. Je hebt relatief simpele, als ‘als’ en ‘las’ en ‘sla’ en ‘Sal’, maar Opperlans! biedt ze in alle soorten en maten, keurig gerangschikt, in indrukwekkende hoeveelheden. ‘Beeldroman’ en ‘bordeelman’ zijn anagrammen, maar van diezelfde letters kun je nóg dertien woorden maken.

Na de anagrammen komen de alliteraties, overbekend uit de meeste poëzie, maar in het Opperlands wordt er iets anders mee gedaan. Zo is er een alfabet van ‘alliteratalen’, dat begint met ‘Adriaan articuleert Afrikaans adembenemend’, een zin die meteen duidelijk maakte dat de in het boek steeds terugkerende claim dat betekenis er niet toe doet in het Opperlands een aperte leugen is. Ook kennis van de wereld voegt veel toe, want als je niet weet dat Adriaan van Dis Afrikaans spreekt is de eerste alliterataal veel minder aardig, en wie Hugo Brandt Corstius (laten we hem verder HBC noemen) nooit hoorde spreken zal niet grinniken om de H: ‘Hugo hakkelt Hollands hortend’.

Dan zijn er natuurlijk de palindromen: woorden of zinnen die je twee kanten uit kunt lezen. ‘Parterretrap’ en ‘Mooie zeden in Ede, zei oom’ zijn waarschijnlijk de beroemdste. Die staan er uiteraard in, maar ook hier wordt het echte effect pas bereikt door de overvloed en alle varianten. Voor HBC is het palindroom overigens een vorm van zijn bredere categorie ‘symmys’, tevens de titel van een van zijn boeken, waarvan het materiaal – net als dat uit nog een paar andere bibliofiele werkjes – in dit overzichtswerk veel beter tot zijn recht komt.

Bij het symmetrieënonderdeel is goed te zien dat het Opperlands vaak tot absolute gedrochten van het Nederlands leidt. Wat moet een mens met een medeling als ‘Reik ’n po maar door een rood raam, op ’n kier’, of: ‘“Feit is: opa moet kikkerdrek” kikte oma positief.’? Maar zet honderd van die waanzindingen achter elkaar, en het wordt een merkwaardig, op de lachspieren werkend kunstwerk. Waarin zich overigens ook juweeltjes verscholen houden als ‘Oud duo’, ‘Gadsi, ’t is dag’ en ‘Ai de massamedia!’.

Wederom: zonder betekenis mis je een hoop lol. Maar dat HBC zo hamert op het onbelangrijke daarvan komt door zijn volstrekt particuliere zeer vergaande voorkeur voor rijtjes woorden waar in vormopzicht iets mee is of iets mee gedaan is. Zo veel mogelijk klinkers wil hij zien, en dan ook nog in alle volgordes, wat voor ‘iaeou’ ‘dialectfout’ oplevert, en voor ‘iuoea’ onder meer ‘virtuozenbal’, maar alle andere permutaties hebben ook hun eigen opsomming gekregen. Woorden met medeklinkerstapelingen (‘angstschreeuw’ kent u, maar ‘welgemutstschrijvende’ vast nog niet), woorden waarbij je een letter een, twee, drie plaatsen kunt laten verspringen, waarna je weer een woord hebt. Woorden waar je begin en eind van kunt omwisselen, woorden…

Waanzin is het, en veel te veel. Absoluut gekkenwerk, vooral als je bedenkt dat HBC al fanatiek verzamelde en verzon voordat de computer echt wat kon, en al helemaal voor er cd-rommetjes uitkwamen met woordenboeken. Het getel en gehussel zijn ook voor het grootste deel zijn eigen bedenksels, en het slaat inderdaad helemaal nergens op. HBC zoekt orde en regelmaat daar waar uitsluitend het toeval heerst.

Zelf vind ik dat een geslaagder procédé wanneer er ook betekenis en dubbele bodems aan te pas komen. Een van mijn favorieten is nog altijd de ‘wet van wit en wat’ waarin is vastgelegd hoe klinkerwisselingen in woorden systematisch betekenisverschillen opleveren. Wat waar is bij ‘zit, zat, zet’ en ‘drink, drank, drenk’, trekt hij door naar bijvoorbeeld ‘zin, zan, zen’.

Maar ook de categorie kinderachtig Opperlands kan niet zonder betekenis. Het verhaal van de dokters Ank en Ugs waarin ook Dr. Oplul, Dr. Oogrekje en Ir. Onie figureren blijft nergens zonder.

En we zouden geen ‘basaltwoorden’ bezitten, woorden met een interne tegenstelling (bas-alt). Zoals ‘duffel’ en ‘klapzoen’ en het drievoudige ‘stopgaren’. Als u wel eens cryptogrammen doet, doorziet u ze meteen. Veel van het genoegen dat aan Opperlans! te beleven valt lijkt erg op het oplossen van een geslaagd cryptogram. Dat brengt ook een mengeling teweeg van gestreelde ijdelheid (ha! ik heb ’m door, ben slim genoeg) en oprechte bewondering (goh, wat goed bedacht!).

Want HBC houdt zijn lezer altijd bij de les. In alles wat hij schrijft, in welke hoedanigheid ook, legt hij hetzelfde aplomb aan de dag, dezelfde tegenspraak-heeft-geen-zintoon. En nooit kun je erop vertrouwen dat alles klopt wat hij zegt. Je moet je eigen hersens meenemen en niet te goedgelovig zijn. Niet toevallig beginnen een heleboel stukken in het boek met ‘Ik hou ervan mijn studenten voor de gek te houden’. In werkelijkheid houdt HBC het liefst de hele wereld voor de gek, maar hij wil ook graag betrapt worden, doorzien.

En wat hij beweert, is zelden complete onzin. Alleen verstopt hij dikwijls wat hij echt wil zeggen achter een grap of in een volledig ontsporende glasheldere redenering. Opperlans! bevat stiekem stapels kritiek op woordenboekenmakers, op de Algemene Nederlandse Spraakkunst, op de politiek. Maar HBC geeft er zijn eigen draai aan.

Neem de volgende typerende passage. Aanleiding is het door de nieuwe spelling verdwijnen van de klinkerstapelingen in kraaie-, ooie- en papegaaieëieren. In de vorige editie bestonden ze nog, maar: “Een bende gemene taalkundigen, gesteund door corrupte politici heeft toen een vuile streek uitgehaald. Ze hebben verordonneerd dat eieren voortaan neieren genoemd moesten worden.” Daar moet ik iedere keer dat ik eraan denk hardop om lachen.

Het boek zit ook vol slimme observaties over taal en spelling. Bij de uitleg van ’t kofschip staan massa’s voorbeelden die niet kloppen met ’t kofschip, zijn tien taalkundige regels van het Nederlands zijn allemaal in tegenspraak met zichzelf, ook al geloven taalkundigen er heilig in. Opperlans! geeft bestaande termen en verzonnen taal- en literatuurtermen, HBC doet wat hem belieft, en vertelt zelden wat wat is. Maar vindt hij het verschil tussen verbuigingen en vervoegingen gekunsteld, waar iets voor te zeggen is, dan munt hij de term ‘verboeging’, die hij vervolgens illustreert met een briljant maar onzinnig betoog over meervouden van naamwoorden en van werkwoorden.

Dat zijn de dingen waar ik mateloos van kan genieten, maar een ander smult vast meer van de paragrammen (er zijn te veel typen ‘gram’ om op te noemen) in Het Bureau, of een pagina synoniemen van ‘ja’, of nieuwe betekenisomschrijvingen van oude woorden (iris: schietgat voor als blikken konden doden), of de ook verrukkelijke ‘xenogrammen’, Opperlands met buitenlands erin.

Meer dan in de vorige editie lopen taal- en letterkunde in deze door elkaar, al beweert de schrijver de taalkunde apart te hebben gezet. Het geeft niets, het meeste is ook zo ofwel goed te volgen, of na uitleg nog niet te snappen. Er staat ook meer ‘letterkunde’ van de hand van HBC zelf in, wat niet wil zeggen dat Stip, John O’Mill, Scheepmaker, Matsier of de onovertroffen Piet Burger ontbreken. Afscheid moeten we in dit boek nemen van HBC’s alter ego drs. G. van Buuren. De gravin is toch nog onverwachts gestorven, maar haar bijdragen zijn te herkennen aan de wij-vorm waarin ze geschreven zijn.

Ook nog kritiek? Wel, aan het eind van dit stuk gekomen kan ik u uit ruime ervaring vertellen dat dingen terugvinden in Opperlans! een hels, schier onmogelijk karwei is. Gelukkig hoeft u dat niet. En u hoeft het ook niet van begin tot eind uit te lezen, zoals ik deed. U kunt dit monument voor het Nederlands én voor de geniale en gekke geest van Hugo Brandt Corstius nuttigen zoals de schrijver het bedoeld heeft: een minuscuul hapje hier, zes stevige slokken daar, lekker lang kauwen op zus, en iets anders meteen doorspoelen. Het maakt niet uit, en wat nu niet smaakt doet het misschien morgen of over tien jaar wel. Koop Opperlans!. Dit is het ultieme HBC-boek. Het is ontzagwekkend. 

NOOT: De redactie van Vrij Nederland vond een koopadvies te ver gaan, en maakte van het slot van het stuk dit: “(…) morgen of over tien jaar wel. Opperlans! is daarom het ultieme HBC-boek.”