door Liesbeth Koenen ©
03-1989, nr. 3
Akademie Nieuws

‘Tegen de stroom’ eerste nota Commissie Geesteswetenschappen

‘Goede intenties leiden niet tot verbetering’

‘Ik zie het hier op mijn eigen instituut’, zegt Prof. S.C. Dik, hoogleraar moderne taalkunde bij het instituut voor Algemene Taalwetenschap van de universiteit van Amsterdam, ‘’de bibliotheek van ATW is een concreet voorbeeld van hoe belabberd de voorzieningen zijn geworden: de komende vijf jaar kan er niet één boek aangeschaft worden, alleen tijdschriftabonnementen kunnen doorlopen.’

‘Daar gaat dus een enorm gat vallen. Het is een voortdurende afkalving, terwijl het al heel primitief is zoals we nu zitten. Er werken hier zo’n veertig mensen, en de hele administratieve ondersteuning wordt gedaan door één secretaresse, en er is één computer.’

Bij andere geesteswetenschappen (of, in niet-Akademie-jargon: alfavakken) is het vaak niet beter gesteld. Bezorgdheid over de positie van het wetenschappelijk onderzoek in de alfa-sector is een van de redenen dat er zo’n anderhalf jaar geleden een Commissie Geesteswetenschappen opgericht is binnen de KNAW. De commissie, die onder voorzitterschap staat van Prof. W.P. Gerritsen, zou een soortgelijke rol willen spelen als de Sociaal-Wetenschappelijke Raad en heeft zopas haar eerste nota voltooid. Tegen de stroom heet die.

Aangezien Gerritsen ziek is, heeft Dik zolang de rol van voorzitter én woordvoerder op zich genomen: ‘Wij willen graag op een aantal punten geluiden laten horen aan instellingen, universiteiten, de overheid, noem maar op. En ook de publieke opinie, ja. Onze eerste nota is een heel globale. We hebben eerst een vogelvluchtopname willen maken van de problemen die op dit moment een rol spelen bij het onderzoek in de geesteswetenschappen. De bedoeling is dat er later meer ‘en detail’ op zaken wordt ingegaan. Dan zou de commissie uitgebreid moeten worden tot ongeveer vijfentwintig personen, met vertegenwoordigers uit alle disciplines, net als bij de Sociaal-Wetenschappelijke Raad. Op die manier kun je ook werken met ad hoc commissies.’

Wel sceptisch, niet cynisch

Het overzicht van de stand van zaken dat Tegen de stroom geeft, laat zien dat de omstandigheden waaronder onderzoekers moeten werken, drastisch verslechterd zijn de afgelopen jaren. Ook relatief. In de woorden van Dik: ‘Iedere keer als er bezuinigd werd, stonden de alfavakken vooraan, en wanneer er iets uit te delen viel stonden ze helemaal achteraan.’

Maar het is nooit te laat om te proberen er iets aan te doen, vindt hij. Over de invloed die een nota kan uitoefenen wil hij realistisch zijn, dat wil zeggen: ‘wel sceptisch, niet cynisch’. En: ‘Wanneer de Akademie met ideeën naar buiten komt, heeft dat toch een zekere statuur. bovendien leeft in Den Haag wel degelijk de wens “iets te doen aan de alfawetenschappen”, maar hoe en wat weten ze niet, waardoor er tot dusver niets gebeurt. Zo’n nota van een commissie kan helpen dat vacuüm op te vullen.’

De twee bezuinigingsrondes die elkaar in razend tempo hebben opgevolgd (eerst de operatie ‘Taakverdeling en Concentratie in het Wetenschappelijk Onderwijs’, toen ‘Selectieve Groei en Krimp’) hadden volgens Dik als effect ‘dat de universiteiten ieder afzonderlijk een overlevingsbeleid gingen volgen. Men heeft vooral geprobeerd de boel draaiende te houden. Bij de dynamiek die dan plaatsvindt, zijn het vooral de geesteswetenschappen die het kind van de rekening worden. “Groei en Krimp” is voor hem eigenlijk alleen “krimp” geworden.’

‘En gedwongen ontslagen liggen heel moeilijk, dus dat betekent dat het krimpen uitsluitend daar gebeurd is, waar iemand toch al wegging. Daarom zijn er nu overal gaten gevallen. Daar is te weinig rekening mee gehouden.’

Melkkoe

De resultaten van de bezuinigingen worden steeds duidelijker zichtbaar. Dik: ‘Als je naar Rechten kijkt, bijvoorbeeld, dat is een soort melkkoe nu: er zijn gigantisch veel studenten en er is maar een heel bescheiden financiering. Of neem Letteren: daar zit 25 procent van alle studenten, terwijl er maar tien procent van de middelen heengaat.’

Het ligt daarom voor de hand dat de nota Tegen de stroom een reeks voorstellen doet die stuk voor stuk dezelfde boodschap uitd4ragen. Dik vat samen: ‘Goede intenties leiden niet tot verbetering. Om weer op niveau te kunnen functioneren hebben we een groter aandeel van het totale budget nodig.’

Dat het niet eenvoudig zal zijn voldoende mensen daarvan te overtuigen realiseert hij zich goed: Er is een gebrek aan belangstelling, een gebrek aan waardering over de hele linie. Regering en oppositie zijn het ook op hoofdpunten eens. En culturele voorzieningen zijn moeilijk te verdedigen als ze geen steun van bovenaf krijgen. De alfavakken vertegenwoordigen natuurlijk een enorm immaterieel belang, voor de cultuur, voor de vorming van mensen. Die belangen liggen zo voor de hand, dat het bijna banaal is ze uit te spreken. Maar het is natuurlijk wel zo.’

Eruditie

Een probleem dat speciaal voor de alfa-onderzoekers geldt is, zo stelt de commissie in haar rapport, dat het onderzoek dat ze doen dikwijls berust op eruditie, op veel gelezen hebben. Alfa-onderzoekers zijn daarom vaak tot op hoge leeftijd produktief.

‘Maar’, zegt Dik, ‘men gaat er tegenwoordig van uit dat een onderzoeker tot zijn vijfentwintigste bezig is met zijn opleiding, dan is hij tot zijn veertigste produktief en daarna wordt hij geacht een soort manager te worden in allerlei bestuursfuncties. Juist in de geesteswetenschappen gaat dat niet op.’

‘Alles bij elkaar werken de omstandigheden op het moment niet inspirerend. Je wordt ook als docent belemmerd in je optreden. Doel van het onderwijs moet toch ook zijn dat je mensen enthousiast maakt, maar als ze dat dan eenmaal zijn dan kunnen ze geen kant op. Ik kan zelf zo drie, vier mensen noemen waar ik in mij vak mogelijkheden voor zie, die mede-enthousiast zijn met mij, maar ik kan ze zo weinig perspectief bieden.’

Desalniettemin verwacht Dik een kentering. Die moet er wel komen: ‘De lerarenopleidingen bijvoorbeeld krijgen geen mensen en dat desastreuze gevolgen voor het onderwijs hebben. Dan zal blijken dat het een puinhoop wordt en dat dat korte-termijnbeleid op den duur veel meer schade oplevert dan er nu schijnbaar is gewonnen.’