NRC Handelsblad
Godenzonen
Kinderen vormen de conservatiefste groepering op aarde. De gedachte ‘zoals het is, zo hoort het ook’ vormt het fundament van hun bestaan. En zelfs het idee dat iets misschien wel eens anders zou kunnen is ronduit belachelijk.
Dat ik zes jaar lang alleen meisjes in de klas had, was dus maar goed ook. Van die kinderachtige jongens erbij leek me iets absurds. De enige man die ooit het lokaal betrad was de kapelaan, uit wiens mond we eens zesennegentig uh’s in een kwartier turfden.
Hij bevestigde alleen onze overtuiging: de andere sekse hoorde bij ons niet thuis.
Maar ik had pech. In 1970 hoorde ik niet alleen tot de laatste lichting die toelatingsexamen voor de middelbare school moest doen, er was ook ergens besloten dat ongemengd onderwijs niet meer kon. In een klap verdween dit cultuurgoed en werden alle middelbare scholen in Maastricht voor jongens en meisjes toegankelijk.
Zo kon het gebeuren dat ik het allereerste meisje was dat ooit werd aangemeld bij het Henric van Veldeke College. Het zouden er dat jaar, verspreid over zes eerste klassen, 48 worden. Tegenover een kleine 800 jongens. Een cultuurschok zonder weerga. Eén ding hadden we trouwens altijd goed gezien, bleek onmiddellijk: jongens in de klas waren maar kinderachtig.
Maar daarbuiten lag een wereld. Een uitgestrekt onontgonnen terrein, met alleen maar echte mannen.
De ontdekkingstocht ging door hoge betegelde gangen, langs trappen en openstaande lokalen. Kijken, en gauw weer wegkijken. Op het breukvlak van twee tijdperken leven was ongemeen spannend.
Bij de kapstokken zag ik Barry voor het eerst, in een witte coltrui. Hij was de knapste jongen van de school, en wist dat. Met het blonde hoofd naar achteren scheurde hij op zijn paarse Puch weg uit het fietsenhok.
Maar voor Paul uit de vijfde was ik geen lucht. Op een dag schonk hij mij vlak bij de schooldeur een snelle glimlach. Nog geen week later kreeg ik vanaf de trap iets toegeworpen dat heel goed voor een groet door kon gaan. De hele algebrales tintelde ik, tot Francine me alle illusies ontnam en vertelde dat hij ook naar haar en Irene en Desirée en Wilma lachte.
Ach, de meeste dingen deden we toch in groepsverband. Het jachtterrein omvatte inmiddels ook het clubje rond wat we – voor we wisten dat hij Nick heette – de Christusfiguur noemden. Een zesdeklasser met veel lang zwart haar en omfloerste blik. De tekenleraar liet een keer een psychedelische pentekening van hem zien: “Een soort zelfportret”, zei hij, “dat zou je niet denken van zo’n jongen hè?”
Wij wel. En de techniek om bij hem in de buurt te zijn bij het naar binnen drommen na de pauze, hadden we toen al geperfectioneerd. Soms, heel soms, zei hij iets tegen een van ons.
Maar vaak was hij dagenlang niet op school. Natuurlijk weer ergens stoned aan het rondhangen. De hasjdampen die na elke pauze in de gangen hingen maakten een integraal onderdeel uit van de beloftes voor later. Het zou allemaal gaan gebeuren. We zouden met die jongens mee gaan doen. En nu oefenden we vast met blikken en lachjes.
Zelf rookte ik in die tijd mijn eerste zalig duizeligmakende stiekeme sigaretten. Een voorproefje, en training, zodat ik later als ik groot was mee zou kunnen blowen.
Maar weer had ik pech. Halverwege de tweede haalden mijn ouders me weg uit het paradijs. We verhuisden naar de ander kant van het land. Nog steeds was ik kind genoeg om conservatief te zijn. Het leek me niks, zo’n school waar ze sinds mensenheugenis jongens hadden.
Dit keer had ik gelijk. In het westen heersten de gebruikelijke mores: je bestond niet voor wie een klas hoger zat. De vrouwelijke sekse was er geen nouveauté. Hier keken en lachten de grote jongens dus niet naar prille meisjes. Ze hadden hun handen vol aan al die hautaine, stokoude klasgenotes van ze.
Ja, héél veel later, zo vanaf de vierde, kon er ’s gemorreld worden aan die klassengrenzen. Maar omdat kinderen niet alleen behoudend zijn, maar zich ook razendsnel aanpassen, had ik me toen al lang op de jongens in m’n klas gestort. Dat was normaal op een gemengde school.
Ik heb de strikte segregatie der seksen meegemaakt (toen ik zes was mocht ik zelfs niet in een lange broek naar school), ik zat er middenin toen die in een geruisloze revolutie verdween, en een echte puber werd ik tussen jongens en meisjes die van jongs af aan bij elkaar hadden gezeten.
Dat rare, tegennatuurlijke gescheiden onderwijs moest natuurlijk weg. Maar wat boften wij met z’n achtenveertigen verschrikkelijk dat we net toen ze het afschaften twaalf waren. Nooit meer is er op die manier een hele wereld voor me opengegaan.
Of de andere 47 er ook zo op terugkijken weet ik trouwens niet. Zij mochten gewoon ‘de oudste meisjes’ blijven, en misschien is voor hen de glans er gaandeweg wel vanaf gegaan. Maar voor mij werden alle beloftes uit die eerste middelbare schooltijd ingelost door anderen dan degenen die ze deden. In mijn herinnering hangt er daarom om Barry, Paul en Nick voorgoed een gouden magisch waas. Ze zullen altijd godenzonen blijven.