door Liesbeth Koenen ©
01-02-1993
Akademie Nieuws

Prof. W.P. Gerritsen over de Nederlandse cultuur:

“Geringschatting van de eigen cultuur is een vorm van zelfingenomenheid”

We treffen elkaar in de Bilderdijkkamer van het Trippenhuis, “een fraai staaltje Hollandse cultuur, met die muur- en plafondschilderingen,” vindt prof. W.P. Gerritsen, hoogleraar Middeleeuwse letterkunde in Utrecht.

Nederlandse cultuur is het onderwerp van gesprek, en dat is in de ogen van Gerritsen iets “heel ruims, dat zich niet beperkt tot kunst, wetenschap en geloof.” Over één ding worden we het in elk geval onmiddellijk eens: de Nederlandse cultuur schrijft beslist het nuttigen van koffie voor, maar ondanks herhaalde pogingen die de Bilderdijkkamer te laten bereiken moeten we het zonder doen.

Gerritsen maakt zich zorgen, en hij maakt zich ook een tikje kwaad. De kwaliteit van een cultuur is mede afhankelijk van de kwaliteit en de omvang van het onderzoek ernaar, luidt zijn stelling. “En dat onderzoek dreigt in de verdrukking te komen als gevolg van de algemene bezuinigingsdrift,” zegt hij. “In het rapport Tegen de stroom van de Commisssie Geesteswetenschappen hebben we gepleit voor begunstiging van wetenschappelijk onderzoek naar de Nederlandse cultuur. De argumentatie daarvoor is dat het internationaal verwacht wordt. Als wij het niet doen, wie doet het dan? Op zijn verzoek hebben we daar vorig jaar aan de minister een advies over uitgebracht.”

Zichtbaarheid

De commissie die dat advies voorbereidde stond onder voorzitterschap van Gerritsen. Belangrijkste aanbeveling: het oprichten van een Fundatie Onderzoek Nederlandse Taal en Cultuur, afgekort FONT. Andere betrokkenen: twee Vlaamse instellingen, de academies van Gent en Brussel. “De interactie met Vlaanderen staat echt voorop,” benadrukt Gerritsen, “met die hele politieke gang van Europa ’92 is dat echt nodig.”

Maar wéér een bureau, nog meer bureaucratie, is dat ook nodig? “Já,” zegt hij. “Je moet iets hebben met landelijke zichtbaarheid. Zo’n fundatie – dat is een vereniging zonder winstoogmerk – daar kun je aankloppen met je plan, je onderzoek, het boek dat je wilt gaan schrijven. We hameren echt op die zichtbaarheid, niemand heeft behoefte aan het zoveelste fondsje.”

“Als je het onderbrengt bij een stuurgroep van NWO en diens Belgische zusterorganisatie NFWO, waar sprake van is, dan ben je weer een klein onderdeeltje naast heel veel andere dingen. De Taalunie heeft voor zoiets weinig  belangstelling en ook geen geld, dus die is ook niet geschikt. Maar we willen wel graag dat de Taalunie het politieke kanaal wordt. Dat is allemaal heel moeilijk, omdat de politieke cultuur in België zo anders is, maar het taalgemeenschapsbelang is zo groot, daar moet je een vorm aan geven. Twee landen met één taal en twee culturen, dat is natuurlijk toch hoogst interessant. Ook al zitten daar ook spanningen: de manier waarop Nederlanders bijvoorbeeld over Belgen spreken vind ik niet zo fijn.”

Vlaanderen staat duidelijk hoog in het vaandel van Gerritsen. “Eigenlijk zou iedereen die Nederlands studeert een paar maanden moeten rondkijken aan een Vlaamse universiteit,” zegt hij. “Uitwisseling van studenten zou gebruikelijker moeten zijn, en er zouden wisselleerstoelen moeten bestaan waarbij Vlamingen hier komen en omgekeerd. Er is zoveel onderzoek te bedenken. Aio’s en postdocs moeten ook deelnemen aan de interactie tussen Vlaanderen en Nederland. Senior-onderzoekers kunnen naar het NIAS. Om wat voor onderzoek te doen? De doorwerking van het expressionisme in Zuid en Noord bijvoorbeeld. De moderne architectuur… ieder onderwerp is mogelijk.”

Cultuurbesef

In het advies over de op te richten fundatie is ook een ‘proeve van een begroting’ opgenomen. Daarin is geld gereserveerd voor twee wisselleerstoelen, tien onderzoeksplaatsen, en compensatie voor senior-onderzoekers die op het NIAS verblijven of een wetenschappelijke opdracht krijgen. Maar ook andere buitenlanden moeten ingeschakeld, geactiveerd of warm gehouden worden. “Om een vreselijk woord te gebruiken: ons image in het buitenland is niet zo best. Onze presentatie kan ook zeker verbeterd. Als je kijkt hoe Italië, Frankrijk, Engeland het doen, als je de Nederlandse instituten vergelijkt met de Goethe-instituten…”

“Het heeft allemaal alles te maken met cultuurbesef. Het gevoel een erfenis te hebben. In de vorm van een taal, een cultuur. Als we de kennis daarover wilen verbreiden, dan moeten we zorgen dat ook buitenlanders erover schrijven. Deels gebeurt dat natuurlijk al, je hebt bijvoorbeeld een bloeiende Neerlandistiek in Polen, er zijn leerstoelen en lectoraten in het buitenland.”

“Maar maken we daar voldoende gebruik van? Ik heb Engelse collega’s die geboeid zijn door het Rederijkerstoneel. In Nederland halen de meeste mensen hun neus op voor de Rederijkers, maar die Engelsen zeggen dan: ‘goh, hebben jullie toneelstukken waarin God optreedt? Waarom vertalen jullie die niet, waarom worden ze niet uitgegeven of gespeeld?’ In Engeland spelen ze voor hun plezier historische stukken, spelen ze Shakespeare al op school. Zoiets kennen wij niet.”

Gerritsen bespeurt “culturele armoeiigheid” in Nederland. De nivellering heeft enerzijds misschien tot meer cultuuroverdracht geleid omdat iedereen tv kan kijken, maar de eenvormigheid die je tot in de “horreur van de buitenwijken” aantreft is beslist een negatief effect.

De geringschatting voor de eigen cultuur proeft hij ook in de vragen van de interviewster. “Reacties als ‘weer een bureau’, en ‘gebeurt dat soort onderzoek niet al vanzelf’ zijn echt ons probleem. Natuurlijk gebeurt er al het een en ander, maar we hebben geen enkele reden ons op de borst te kloppen. Die toon, in Frankrijk of Duitsland kan dat echt niet. Waarom hier wel? Misschien onze deltapositie, het altijd tussen de groten inzitten. Dat minderwaardigheidsgevoel zit diep. Het heeft ook met de angst te maken belachelijk gevonden te worden, zelfs ‘ik hou erg van poëzie’ vinden ze hier al snel aanstellerij.”

“Geringschatting van de eigen cultuur is ook een vorm van zelfingenomenheid. Die materialistisch-utilitaire instelling van ‘ik kan al die culturele dingen wel missen’. Een cultuurgoed willen vasthouden ís geen conservatisme, dat idee moet veranderen.”

“Zonder een Huizinga, zonder al onze schilders had de Nederlandse cultuur er anders uitgezien. De cultuur moet gekoesterd. Er moet geld zijn voor onderzoek, er moeten goede boeken over cultuur komen. En onderzoek moet je populariseren, dat is heel belangrijk, daar hebben we in ons advies dus ook geld voor gereserveerd. Dat allemaal verzuimen heeft gevolgen, we zullen echt moeten knokken tegen de vermaterialisering van de cultuur.”