Akademie Nieuws
Dr. H. Trapman van het Secretariaat voor de Erasmus-editie:
“Erasmus dekt zich altijd in”
Wat “Desiderius” is het Nederlands zou moeten zijn, is niet bekend, maar Erasmus was echt zijn doopnaam. Hele theorieën zijn er bedacht over de naam “Desiderius”, dat via “begeren” (Latijn:”desidero”, ik begeer) afgeleid zou zijn van “Gerrit”, de naam van Erasmus’ vader. “Maar dat schijnt toch allemaal niet waar te zijn” zegt dr. Hans Trapman, uitvoerend secretaris van het Secretariaat voor de Erasmuseditie.
“Althans, zijn vader heette wel echt Gerrit, en er is onlangs door mensen in Italië uitgezocht dat hij een verering voor de heilige Erasmus had. Dat was een normale naam. Inmiddels staat ook wel vast dat Erasmus’ vader priester was. Er is wel gedacht dat Erasmus onder andere daarom een beetje geheimzinnig deed over zijn geboortedatum: dan kon hij nog voor de priesterwijding van zijn vader geboren zijn. Enfin, zijn ouders zijn in ieder geval nooit getrouwd.”
1469 is het geboortejaar dat meestal aangehouden wordt voor een van de beroemdste Nederlanders die de geschiedenis telt. Ten onrechte. Trapman: “Ik heb net een artikel binnengekregen van zo’n honderd pagina’s waaruit blijkt dat Erasmus in 1466 geboren is.”
Het Erasmusonderzoek is met andere woorden springlevend, er bestaat zelfs onderzoek vanuit een psychoanalytische benadering van Erasmus’ persoonlijkheid. Toch behoort onderzoek óver de befaamde humanist niet tot de taken van het Secretariaat, dat is er echt alleen voor de Erasmus-editie. De derde in de geschiedenis, maar de eerste kritische, compleet met varianten en een verantwoording bij alle teksten. De vorige uitgave is de zogenaamde “Leidse editie”. Die verscheen tussen 1686 en 1727. In geschriften heet de jongste editie kortweg ”ASD”, naar “Amsterdam”.
Sinds 1969, toen het Secretariaat (naar men dacht: 500 jaar na Erasmus’ geboorte) zijn werk begon, zijn er achttien delen verschenen van wat officieel ”Opera Omnia Desiderii Erasmi Roterodami” (verzamelde werken van Desiderius Erasmus van Rotterdam) heet. “Zonder subsidie,” zegt Trapman met lichte trots in zijn stem.
“Uitgever Elsevier heeft ons nooit verteld hoeveel exemplaren ze van elk deel drukken, maar het moeten er toch zeker zo’n zes-, zevenhonderd zijn. Onbetaalbaar voor particulieren ja. De enige manier om op dit moment goedkoop aan een niet-corrupte Latijnse tekst van Erasmus te komen, is een uitgave kopen van de Italiaanse uitgeverij Elogio della follia. Ik heb net ontdekt dat ze daar een deel van onze teksten gewoon gefotografeerd hebben. Ze geven er een Italiaanse vertaling naast. Ik heb Elsevier erop gewezen, die gaan nu proberen er iets aan te doen.”
Beroemd en succesvol
Trapman schat dat er nog zeker twintig delen zullen volgen en dat het werk niet voor 2010 klaar zal zijn. En dat terwijl Erasmus’ brieven al in een kritische uitgave bestaan: het onvolprezen werk van het Engelse echtpaar Allen, dat mevrouw Allen na het overlijden van haar echtgenoot in 1958 voltooide. Trapman toont in een van de delen een in memoriam voor Percy Stafford Allen: geheel in het Latijn.
De Brieven (”Epistolae”) waren overigens een van de ”ordines” (“ordes” of categorieën) die Erasmus zelf tijdens zijn leven voor zijn teksten bedacht. Hij was beroemd en succesvol genoeg – voor zover bekend was hij de eerste Nederlander die van zijn pen kon leven – om te voorzien dat zijn verzamelde werken na zijn dood uitgebracht zouden worden. Vandaar dat hij alles al vast keurig ordende. “Novum Testamentum” (Het Nieuwe Testament dat Erasmus uit het Grieks in het Latijn vertaalde en annoteerde), en “Adagia” (spreekwoorden) zijn nog twee van de in totaal negen “ordes”. Erasmus’ gedichten zijn voor het eerst in een kritische editie verschenen in 1956. Dr. C. Reedijk verzorgde die uitgave.
Op dit moment zijn er zo’n tien mensen bezig met de een of andere Erasmustekst. “Tenminste, dat zeggen ze,” zegt Trapman ironisch. Hij doelt op een van de problemen bij dit enorme project: voor degenen die het uitvoeren is het feitelijk liefdewerk. Het is al lastig genoeg gekwalificeerde tekstbezorgers te vinden, sancties op het overschrijden van afgesproken termijnen zijn moeilijk voor te stellen. Trapman: “Er zijn wel contracten, maar een datum wordt daar veiligheidshalve niet op ingevuld.” Het liefst ziet Trapman daarom jongeren die moeten promoveren aan een werk van Erasmus beginnen: het is ook in het belang van de promovendi zelf om door te werken. Steekproeven van een redactiecommissie moeten de kwaliteit waarborgen.
Talenkennis
Perfecte of foutloze delen maken is onmogelijk, alleen al omdat niet alles met zekerheid vast te stellen is. Eén keer is het echt verkeerd gegaan: onlangs is de “Lingua” opnieuw uitgegeven, omdat de eerste versie te veel fouten bevatte. “Een pijnlijke zaak,” zegt Trapman, “die zich ruim vijftien jaar geleden heeft afgespeeld. Hoe dat gebeurd kan zijn weet ik niet precies.” De abonnees hebben voor dit extra boek niet hoeven te betalen, het is bekostigd uit de Olympiaprijs die de Erasmuscommissie in 1985 ontving van het Alexander S. Onassisfonds.
Overal, in Engeland, Canada, Duitsland, Italië, Polen, en nog veel meer landen wordt er gewerkt aan de Amsterdamse Erasmuseditie. Commentaar kan zowel in het Engels als het Frans en het Duits gegeven worden. Wie zich in Erasmus wil verdiepen dient er een behoorlijke talenkennis op na te houden. Trapman: “Eerst probeerden we per deel één taal aan te houden, maar daar zijn we van afgestapt. Het is toch al lastig om een deel af te krijgen: vaak wordt er door vier verschillende mensen aan gewerkt, die allemaal een eigen tekst voor hun rekening nemen. Er hoeft er maar een het af te laten weten of ziek te worden en het boek kan niet verschijnen.”
“Seelenmassage”
Het Secretariaat heeft een serviceverlenende en coördinerende taak. Trapman omschrijft zijn eigen functie als “half wetenschappelijk, half organisatorisch”. Een doordeweekse dag wordt gevuld met zaken als het controleren en aanvullen van kopij, het beantwoorden van vragen van medewerkers, een bezoek aan een bibliotheek om oude Erasmusedities te bekijken et cetera. Contacten onderhouden en “Seelenmassage” zijn altijd belangrijke ingrediënten. Er werken bij het Secretariaat vier mensen die samen tweeëneenhalve formatieplaats vullen. Het is daarmee een van de kleinste Akademie-instituten.
Op het ogenblik is het Secretariaat nog te vinden in een oud bankgebouw aan de Herengracht in Amsterdam. Hetzelfde gebouw waar ondermeer ook het SWIDOC (Sociaal-Wetenschappelijk Informatie- en Documentatiecentrum) te vinden is. Bij gebrek aan een eigen, af te sluiten ruimte ontvangt Trapman de verslaggeefster in een schitterend versierde vergaderzaal met dubbele deuren waarachter naar hartelust bankgeheimen besproken konden worden.
Het Secretariaat zelf bevindt zich boven in het niet met betimmeringen en goudverf verfraaide deel van het pand. Een grote kamer die in de woorden van Trapman nog het meeste weg heeft van een redactielokaal: bureaus, computers en kasten met boeken en correspondentie. Dat de collectie ‘Erasmiana’ die hier staat verre van compleet is, valt gemakkelijk te illustreren aan de hand van een willekeurige bibliografie die Trapman van de plank haalt: voor de periode 1962 tot 1970 alleen al zijn er 1996 pagina’s nodig om te beschrijven wat er aan boeken en artikelen over Erasmus verschenen is.
Nieuwe huisvesting zal zich dus altijd “in de buurt van boeken” moeten bevinden, zegt Trapman. Er is momenteel sprake van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Daar is bijvoorbeeld het Bureau Basisvoorziening Tekstedities al gevestigd, een van de kleine Akademie-instituten waarmee het Secretariaat samengevoegd zou moeten worden. Maar ook Rotterdam zou geen slecht idee zijn.
Trapman: “Ze hebben daar in de gemeentebibliotheek een fantastische Erasmus-collectie, de grootste ter wereld.” De gemeente Rotterdam levert al eens in de drie jaar een bijdrage aan de Erasmuseditie in wording: dan komt de ”Conseil international pour l’edition des oeuvres complètes d’Erasme” bijeen in het Parkhotel. Rotterdam betaalt overkomst en verblijf van het internationale gezelschap geleerden dat officieel de zorg heeft voor het totstandbrengen van de kopij.
De juridische status van deze raad is niet helemaal duidelijk, maar in de praktijk zijn er nooit problemen met de Erasmuscommissie van de Akademie (voorzitter: Prof. S. Dresden) waaraan het Secretariaat verantwoording moet afleggen. De ”Conseil” werd onder presidentschap van Prof. J.N. Bakhuizen van den Brink, en mede op initiatief van Dr. Reedijk die de uitgave van Erasmus’ gedichten verzorgde, al in 1963 opgericht. Daarmee werd de basis voor het Secretariaat gelegd.
Maar wie hebben er nu iets aan al dat werk dat bij elkaar meer dan veertig jaar in beslag zal nemen? Trapman is er kort over: “Iedereen die met de zestiende eeuw bezig is. Of het nu theologen of historici zijn of mensen die zich bezig houden met emblemata, niemand kan om Erasmus heen.” Als Erasmus zo belangrijk was, hoe komt het dan dat terwijl iedereen zijn naam kent, vrijwel niemand meer over hem weet te vertellen dat hij een humanist was die ”Lof der Zotheid” heeft geschreven?
Trapman: “Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik denk toch dat zijn ideeën te veel zijn doorgedrongen. Wij vinden waar hij voor stond gewoon. ‘Lof der Zotheid’ valt daarom tegen als je het nu leest, zij het niet zo erg als Mores ”Utopia”, dat is pas echt saai. Kijk, Erasmus was dé opvoeder van de zestiende eeuw. Hij heeft heel veel handboeken voor het onderwijs geschreven. Sommige dingen zijn prachtig. ‘De Copia’ bijvoorbeeld, dat bevat dan tweehonderd manieren waarop je ‘Ik heb uw brief met genoegen gelezen’ kon zeggen, of ‘Ik zal altijd aan je blijven denken’. Die man kende ook alle klassieken,Horatius, Terentius, noem maar op, én de bijbel uit zijn hoofd. Alles wat hij schreef zit vol toespelingen op anderen. Dat maakt het soms lastig om teksten goed te begrijpen, maar ik bewonder het ook zeer.”
Verdraagzaamheid
“Verder was Erasmus natuurlijk een man tussen partijen: niet katholiek, niet Lutheriaans. Hij is degene waar onze beroemde zogenaamde ‘verdraagzaamheid’ vandaan komt. Zijn boodschap was eigenlijk vrij banaal: dat je christelijk moet leven, dat je het christendom altijd en overal in de praktijk moet brengen. En dat alles in beschaafde vorm moet gebeuren. Wat er voor hedendaagse ogen vervelend aan is, is dat hij ”altijd” het nuttige met het aangename wilde verenigen. Alles wat hij geschreven heeft, en dat is ongelooflijk veel, is moralistisch. Ik vind dat soms stomvervelend.”
Trapman, die theologie en kerkgeschiedenis studeerde, was oorspronkelijk in de middeleeuwen geïnteresseerd. Hij promoveerde op een boekje dat net buiten die periode viel: de ”Summa der godliker scrifturen”, uit 1523. Het eerste boek dat in Nederland ooit verboden werd. Het bevatte een mengsel van de ideeën van Erasmus en Luther.
Zo kwam Trapman, nu tien jaar geleden, bij het Secretariaat van de Erasmuseditie terecht, ook al bekent hij Luther eigenlijk spannender te vinden. “Luther noemde Erasmus een gladde aal,” zegt hij “en daar had hij wel gelijk in. Erasmus dekt zich altijd in. Hij zal nooit de dogma’s van de kerk in twijfel trekken, maar wel steeds opnieuw de bewijsvoering. Iemand die een vertaling in humanistisch Latijn maakt van de bijbel gaat terug naar de grondtekst, is dus al snel ketters en ondermijnend voor de kerk.”
Manifeste Leugens
“En als je kijkt wat de varianten van zijn teksten zijn dan gaat het voortdurend om toevoegingen als ‘enigszins’, ‘sommige’,’de meerderheid’. Het zijn als het ware tactische veranderingen. Staat er eerst ‘Hovelingen, die zus of zo doen’, dan wordt dat ‘Hovelingen, van wie de meesten..’. Heel slim, maar ik heb het liefst dat hij scheldt. Zoals in zijn brieven en polemieken als het gaat over religieuze problemen en stijlproblemen.”
“Wat dat betreft heb ik trouwens nog een primeurtje. In december komt er een onuitgegeven geschrift voor de eerste keer uit. Erica Rummel in Canada heeft dat teruggevonden in het oudste wetenschappelijk tijdschrift in Nederland: het Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, uit 1829. ”Manifesta Mendacia” heet het,’Manifeste Leugens’. Het gaat over de biecht, het is gericht tegen vier Dominicanen, en Erasmus blijkt er heel orthodox in te zijn. Hij zegt zelf altijd te biecht te gaan, en dat tot zijn dood te zullen blijven doen. Daar heeft hij zich nergens anders zo over uitgelaten. Het geschrift is niet echt uitgewerkt, en Erasmus is er heerlijk fanatiek in. Hier is hij echt door het dolle heen. Prachtig.”
Ook al weet hij nooit helemaal zeker of Erasmus nu serieus is of niet, toch had Trapman hem wel gekend willen hebben: “Hij was tijdens zijn leven al erg populair. Hij moet heel geestig geweest zijn. Je merkt aan zijn geschriften dat hij hield van spelen met taal, dat hij daar zelf lol aan beleefde. Iedereen wilde ook brieven van hem ontvangen. Er waren mensen die zo’n brief overal met zich meedroegen, tot hij helemaal uit elkaar viel.”
Vervelend wordt het werk nooit, vindt Trapman. Het is afwisselend, het opzoeken en terugvinden van citaten is vaak net een puzzel, en dan is er het Latijn. Trapman: “Latijn is mooi.Vooral het Latijn van de humanisten, die echt de oudheid lieten herleven. Middeleeuws Latijn is veel minder interessant, dat volgt gewoon de Nederlandse woordvolgorde. Erasmus wilde van het Latijn weer een levende taal maken, en hij is niet bang. Hij lacht anderen uit die alleen maar Cicero na-apen, geen enkele zinsnede zelf durven te bedenken. Zijn Latijn lezen is een genoegen. Het geeft een enorme bevrediging, dat kan ik verder niet uitleggen.”